Reeks “Oratio
super munera - Gebed over de gaven”
Vierde zondag per annum / door het jaar
Aanvaard, Heer, deze gaven tot het sacrament van onze
verlossing
Christus
ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie
I n l e i d i n g
Wij bewijzen de Heer (“Domine”) een Hem
verschuldigde dienst (“servitus”) wanneer wij onze offergaven op het altaar
leggen. Het is een dienst die ons is opgedragen door Jezus Zelf bij het Laatste
Avondmaal. Het Gebed over de gaven vraagt om aanvaarding van deze gaven waarbij
op de werking van de consecratie reeds wordt geanticipeerd, vervat in de bede
dat God onze gaven tot sacrament van onze verlossing moge maken. Dit mysterie
van onze verlossing is het Eucharistische Offer, waarin de Dood en de
Verrijzenis van de Heer als paasmysterie geactualiseerd worden, waardoor wij
worden vrijgekocht en tot een nieuwe schepping worden gemaakt. Dit wonder op
het altaar wordt door geen macht van mensen bewerkstelligd. Dezelfde Jezus
Christus die het wonder van het Laatste Avondmaal verrichtte, hernieuwt nu dit
wonder. Christus alleen heiligt de offeranden, verandert deze in zijn Lichaam
en Bloed. Dit Geheim heeft Christus aan de Kerk toevertrouwd als een
noodzakelijk heilsmiddel. De oratie vraagt niet dat de offergaven die naar het
altaar worden gebracht “in zichzelf” (in se) heilzaam mogen zijn, maar dat zij
worden tot sacrament van onze verlossing. Dat betekent dat het offeren van de gaven
op het altaar en het dienstwerk van de Kerk het waarneembaar teken is van de
verloste mensen, die zich niet plooien naar zichzelf, maar naar de Heer in een
zelfopofferend en liefdevolle dienstwerk voor welk doel God hen heeft
geschapen.
Nooit om eigen verdiensten kunnen wij dit
hoogheilig Geheim naderen. Laat ons dit Sacrament met nederig hart en steeds
groter verlangen ontvangen voor de genezing van onze ziel, de zuivering van
onze geest en tot groter dienstbaarheid jegens God en onze omgeving.
T e k s
t
Missale Romanum – 1970
Altaribus
tuis, Domine, munera nostræ servitutis inferimus,
quæ,
placatus assumens,
sacramentum
nostræ redemptionis efficias.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovincie
- 1979
Heer, om U te dienen plaatsen wij deze
gaven op uw altaar;
neem ze genadig van ons aan
en maak ze tot het sacrament van onze
verlossing.
Werkvertaling
Op Uw altaren, Heer, plaatsen wij de gaven
van onze dienstbaarheid,
welke Gij, genadig te aanvaardend,
maakt tot het sacrament van onze
verlossing.
L i t u
r g i s c h e a n t e c e d e n t e n
Het Gebed super munera is gebaseerd op de
Secreta in het Sacramentarium Leonianum, 511, dat berust in de Kapittelbibliotheek
Verona, LXXXV, 2e helft 6e eeuw en is met enkele
tekstvarianten aangepast voor het Missale Romanum 1970. Het gebed was niet
opgenomen in het Missale Romanum van 1962.
S t r u c t u u r a n a l y s e e n s
t i j l f i g u r e n
1. Altaribus
tuis, Domine, munera nostræ servitutis inferimus,
2. quæ,
placatus assumens,
sacramentum
nostræ redemptionis efficias.
De oratie bestaat uit één enkele zin, op te
splitsen in een hoofdzin (regel 1) gevolgd door een relatieve bijzin “quæ t/m
efficias” (r. 2-3), onderbroken door een tussenzin “placatus assumens” (r. 2)
waarin het participium præsentis activi “assumens” wordt gecombineerd met het
participium perfecti passivi “placatus” van het passivum placari, beide
participia in de nominativus singularis en derhalve congruerend met de
aangesproken Dominus in regel 1. Het voltooid deelwoord placatus is hier adverbiaal
gebruikt ten opzichte van het tegenwoordige deelwoord.
Inhoudelijk is de openingsregel een
beschrijving van de liturgische handeling “het plaatsen van de offergaven op
het altaar” van dit moment van de H. Mis, dat wil zeggen als overgang van de
voorbereiding van de gaven naar het Eucharistisch Gebed (dat met de prefatie
begint), terwijl in de daarop volgende relatieve bijzin “quæ […] sacramentum
nostræ redemptionis efficias” geanticipeerd wordt op de status én het effect
van de toekomende transsubstantiatie (gedaanteverandering) tijdens de
liturgische handeling van de consecratie, waardoor de “munera nostræ servitutis
- de gaven van onze dienstbaarheid” worden tot Sacrament van onze
verlossing. De tussenzin “placatus
assumens” wijst op de veronderstelde genade die vooraf gaat aan de consecratie:
waardoor onze gaven worden tot Zijn gaven, zijnde het Sacrament van onze
verlossing.
Ad 1
Inferimus, gezegde, 1e pers. pluralis van het præsens van het verbum
inferre, infero, intuli, illatum, 3, in de indicativusmodus vanwege de actuele
werkelijkheid. Inferro betekent hier ergens heen dragen, neerleggen, iets
ergens inwerpen, en wordt geconstrueerd met de preposities in/ad + accusativus
of met de dativusvorm zoals altaribus in de oratie van vandaag, hier
congruerend met de dativus meervoud tuis van het pronomen possessivus
tuus.
Tuis en nostræ vormen een tegenstelling. Tuis
en servitutis tonen eind- of klankrijm.
Domine [o] Heer, anaklese in de vocativusvorm.
Munera nostræ servitutis - de gaven van onze dienstbaarheid: object
van het verbum inferimus, samengesteld uit de accusativusvorm onzijdig meervoud
munera (van munus, eris, N) en de congruerende genitvusvormen nostræ servitutis.
Ad 2
Het relativum quæ, accusativus
meervoud onzijdig, met munera (r. 1) als antecedent, leidt een relatieve bijzin
in waarvan het gezegde meestal in de indicativus staat. Het gezegde efficias van efficere,
effeci, effectum 3, staat in de coniunctivis : 2e pers. præsentis
coniunctivi. Het subject van deze bijzin Gij (Dominus) zit in het gezegde
opgesloten. De coniunctivus kan worden verklaard omdat deze bijzin een
doelaanwijzende/gevolgaanduidende bijbetekenis heeft: de op het altaar
geplaatste offergaven worden door de genadige aanneming door God en in de
Consecratie tot Sacrament van onze verlossing.
Sacramentum nostræ redemptionis: “prædicatieve” accusativus als aanvulling
bij het directe object “quæ”; het verbum
efficere, [iets] maken tot, kan een zog. dubbele accusativus hebben.
De accusativus sacramentum gaat vergezeld
van twee congruerende genitivusvormen “nostræ redemptionis” die het
sacrament, het heilsmiddel van onze verlossing nader bepalen: genitivus explicativus. Men kan de genitivus
echter ook beschouwen als een genitivus
obiectivus die het object van het heilsmiddel uitdrukt: het sacrament voor/tot
onze verlossing.
De genitivi nostræ servitutis (r. 1) en nostræ
redemptionis (r. 2) vormen een parallellie (identieke opbouw) en bevatten
klank- en eindrijm.
V o c a
b u l a r i u m
Altare, -ris N, altaar. De oratie van deze zondag is een van de
slechts twee oraties waarin wordt verwezen naar het altaar, de plaats waar het offer
wordt aangeboden. Het gebruik van de pluralis “altaribus” suggereert niet
alleen het aanwezige altaar en het offer hic et nunc, maar alle offergaven op
alle altaren van de universele Kerk. Ofschoon voltrokken op menige momenten en
menigvuldige plaatsen is het Eucharistisch Offer toch een. De
menigvuldige representaties maken derhalve deel uit van het ene Offer door
Christus eens en voor altijd aan de Vader gebracht.
Servitus, -utis, f., een substantivum dat ofschoon met de
gebruikelijke mannelijke – us uitgang, vrouwelijk is, dat de betekenis heeft
van de conditie van een servus, slaaf: slavernij, slavendom, dienstbaarheid,
onderdanigheid. In het Nederlands betekent servituut erfdienstbaarheid (een
last waarmee een erf bezwaard is, tot gebruik en ten nutte van een erf,
toebehorend aan een andere eigenaar).
Zoals de Heer (Dominus) de bron en de
voltooiing van alles is Hij ook de Heer aan wie de mens diensten/
dienstbaarheid is verschuldigd. Begrippen als servire, servitium en servitus
moeten dan ook gelezen worden in het kader van een “cultusdienst” en als een
Meester-dienaar relatie. Omdat de Heer in heerlijkheid verblijft overtreft Hij
immers de mensheid in niet te meten mate. Hij is de Schepper, de Instandhouder
en de Redder van al het bestaande en van het leven; bijgevolg heeft Hij recht
op de aanbidding en dienstbaarheid van allen, vooral van de mensen. Minstens
elf oraties roepen het beeld van deze eigen relatie tussen God en mens op. Het
Gebed over de gaven van de 4e zondag door het jaar wijst specifiek
op de aan de Heer verschuldigde dienstbaarheid van de kant van de verzamelde
geloofsgemeenschap “Altaribus tuis, Domine, munera nostræ servitutis inferimus”
(ook weergegeven in de pluraliusuitgang –mus), terwijl in het “Hanc igitur” van
de Romeinse Canon de ”oblationem servitutis nostræ” eerst die van de celebrant
is, “sed et cunctæ familiæ tuæ”, maar vervolgens ook van al uw dienaren”.
Munera, zie de woordenlijst bij de 3e zondag per annum
van deze reeks.
Placatus, - a, -um, bedaard, vreedzaam, rustig, verzoend en vandaar:
goedgunstig, genadig
Assumere, - sumpsi, - sumptum
3, tot zich nemen, opnemen, aannemen, aanvaarden. Dit verbum komt als
imperatief en als participium præsens voor in de Super munera en telkens
gekoppeld aan placatus, propitiatus of benignus, waarmee de verzoenende
effecten van de liturgische handelingen worden geïllustreerd.
Efficere, effeci, effectum 3 met de betekenissen voortbrengen,
veroorzaken, bewerken, maken, tot stand brengen. Afleidingen in het Nederlands:
effect, effectief en ook efficiënt (ontleend aan efficientis, genitief van het participium
præsens efficiēns).
Sacramentum, sacrament, verwijst in de Gebeden over de
gaven gewoonlijk primair naar de liturgische viering van de H. Eucharistie en
meer speciaal naar de uitwerking van de sacrale riten, waarin en waardoor
God zijn heilswerk tot stand brengt.
Het altaar neemt een centrale plaats in Katholieke kerken maar ook bij andere godsdiensten. Voor ons is het altaar de plaats van de H. Mis, de Maaltijd van de Heer. Ten tijde van de Romeinen werd het altaar gebruikt voor brandoffers, In de christelijke traditie is het altaar de tafel waarop met brood en wijn de Eucharistie wordt gevierd en zo Christus zelf tegenwoordig wordt gesteld.
In het Oude Testament waren altaren niet alleen offerplaatsen maar ook plaatsen ven gebed. Ze hadden een bemiddelende functie tussen God en mens. Bij de aartsvaders Abraham, Isaak en Jacob spelen altaren een grote rol. Ze markeerden de plaatsen die in hun zwervend leven belangrijk waren, waar ze politiek en sociaal beslissende gebeurtenissen hadden meegemaakt en waar ze de God van Israël ontmoet en aangeroepen hadden. Als het volk in het beloofde land woont, in de tijd van de koningen, bouwt Salomo in Jeruzalem de tempel, plaats voor de ark, en ook plaats voor de offercultus. Bij de inwijding van de tempel wordt de ark erin geplaatst; daarna spreekt Salomo een gebed uit en zegent het volk. Ook volgens latere bronnen kende de tempel dus twee altaren, een bronzen brandofferaltaar en een gouden wierookaltaar. Het is opvallend dat tempelopbouw zich voltrekt in steeds uitbreidende cirkels, te beginnen bij het altaar. Dat wordt blijkbaar als de eerste prioriteit beschouwd. Erna wordt gewerkt aan de bouw van de tempel en de stad. Deze Tweede Tempel wordt enkele eeuwen later, kort voor de gewone jaartelling, door Herodes de Grote herbouwd en uitgebreid. Zeventig jaren na de geboorte van Jezus vernietigden de Romeinen het eerbiedwaardige gebouw en roofden de inventaris weg. De beide altaren verdwenen en er kwam daarmee een eind aan de eeuwenoude offerdienst in de tempel van Jeruzalem.
Het Nieuwe Testament heeft twee verschillende perspectieven op de altaren van de tempel in Jeruzalem. Enerzijds beschrijft het een situatie waarin de tempel nog volop in bedrijf was en waarin ook Jezus, zijn apostelen en zijn volgelingen, die tempel bezoeken en deelnemen aan de offercultus. Anderzijds kent het Nieuwe Testament ook de situatie van de verwoeste tempel. Voor de beginnende christelijke beweging beïnvloedde de vernietiging van het heiligdom de reflectie op de persoon van Jezus als de nieuwe tempel, zijn dood als het nieuwe zoenoffer en de eucharistie als gedachtenis daarvan. In het Nieuwe Testament is sprake van de eucharistie, de ritus die Jezus instelde om zijn dood te gedenken waarbij Hij zijn eigen lichaam en bloed deelde met zijn gelovigen. Al in de instellingsverhalen van de synoptische evangeliën blijkt de verbinding die gelegd wordt tussen de eucharistie en het kruisoffer van Christus: de betekenis die Jezus hecht aan brood en wijn tijdens het Laatste Avondmaal verwijst naar zijn kruisdood de volgende dag. De synoptische evangeliën spreken niet over een tafel; ze noemen alleen het feit dat Jezus met zijn leerlingen aanlag aan deze maaltijd waarbij Hij de eucharistie instelde (Mat. 26,20; Marc. 14,18; Luc. 22,14). Het liggend op rustbanken eten was een van oorsprong Romeins gebruik, waarbij de banken straalsgewijs aansloten aan een halfronde tafel. In verband met de eucharistische maaltijd, ingesteld om die dood te gedenken, wordt het woord ‘altaar’ in het Nieuwe Testament echter nergens gebruikt. Paulus schrijft over ‘de tafel des Heren’. Hij zet daar het deelhebben aan de eucharistie scherp tegenover het deelhebben aan offermaaltijden van afgoden. ‘Ge kunt niet deelhebben aan de tafel des Heren en aan de tafel der demonen’ (1 Kor. 10,21). Hier zien we al wel een inhoudelijke parallel tussen de heidense altaren en de tafel van de eucharistie. In beide gevallen heeft wie ervan eet gemeenschap met degene aan wie geofferd is, zegt Paulus. Zo was het in de tempelcultus van Israël (1 Kor. 10,18), zo is het bij de offers aan de afgoden, die volgens Paulus eigenlijk offers aan demonen zijn, en zo is het ook met het offer van Christus: wie ervan eet staat in gemeenschap met het lichaam van Christus (1 Kor. 10,16). Neemt en eet hiervan, gij allen, want dit is mijn Lichaam dat voor u gegeven wordt. dit is de beker van het nieuwe, altijddurende Verbond. dit is Mijn Bloed dat voor u en alle mensen wordt vergoten tot vergeving van de zonden. Blijft dit doen om Mij te gedenken. Dat bevestigenn wij iedere keer wanneer wij bidden: “Als wij dan eten van dit brood en drinken uit deze beker, verkondigen wij de dood des Heren totdat Hij komt”. Zo drukken wij met deze bevestiging in iedere H. Mis een verlangen naar voltooiing uit, terwijl wij weten dat wij nu nog leven in de wereld van het onvoltooide “totdat Hij komt”. Wij wensen alle lezers veel devotie bij iedere viering van H. Mis die zij mogen beleven.