Mozaïek in de S. Apollinare Nuovo,
Ravenna (vóór 529)
Geef dat wij ons altijd over Uw levend makende
genade blijven verheugen.
I n l e i d i n
g
Tegen de achtergrond van Christus’ belofte: “Wie mijn
Vlees eet en mijn Bloed drinkt, heeft eeuwig leven en Ik zal hem doen opstaan
op de laatste dag” (Jo 6, 54), is het niet moeilijk de tekst van de
Postcommunio van deze zondag te begrijpen.
“Munus”, de “gave” Gods waarvan hier sprake is, is de
Heilige Communie. Wanneer wij het Lichaam en Bloed van de Heer nuttigen,
ontvangen we de ‘genade van de levendmaking’ (“gratia vivificationis”).
Het Lam Gods, Jezus, voert de mensen naar de bron des
levens. Tot deze bron behoort de Heilige Schrift, de ‘Tafel van het woord’
zoals we bij de bespreking van de Postcommunio op het feest van Jezus’ Doop
hebben gezien. In dit woord spreekt God Zelf tot ons en leert ons hoe we als christenen moeten
leven. Tot de bron van het leven behoort veeleer en in eigenlijke zin Jezus
Zelf, in wie God zich aan ons schenkt, met name, en in de meest specifieke zin
in de H. Communie, waarbij we als het ware direct uit de bron des levens kunnen
drinken. God komt Zelf naar ons toe en verenigt zich met een ieder van ons. We
zien het ook: door de H. Eucharistie, het sacrament van de H. Communie – van de
communio – vormt zich een gemeenschap die grenzen, talen en rassen overschrijdt,
een Kerk wereldwijd, waar God met ons spreekt en leeft. Zo moeten we de H.
Communie ook ontvangen: als een ontmoeting met Jezus, met God Zelf, die ons tot
de bronnen van het ware leven voert. Deze genade kan ons niet anders dan met
vreugde vervullen. De oratie houdt echter rekening met onze door de erfzonde
verzwakte ontvankelijkheid, wanneer zij gelooft om die vreugde te moeten
bidden.
T e k s t
Missale Romanum [MR] 1970
Præsta
nobis, quæsumus, omnipotens Deus,
ut, vivificationis tuæ gratiam consequentes,
in tuo semper munere gloriemur.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovincie 1979
Almachtige
God,
wij hebben
van U de genade ontvangen die ons in leven houdt.
Wij bidden
U: laat ons altijd dankbaar blijven voor uw gaven.
Werkvertaling
Verleen ons, vragen wij [U], almachtige God,
dat wij, die de genade van uw levendmaking deelachtig
worden,
ons altijd over uw gave kunnen verblijden.
L i t u r g i s
c h e a n t e c e d e n t e n
De brontekst van de Postcommunio van deze zondag wordt
gevonden in het Sacramentarium Gelasianum Vetus (Vat. Reg. Lat. 316) 545, dat dateert uit de eerste helft van de achtste
eeuw. In MR 1962, 840 was dit de Postcommunio van het misformulier van de IIe
zondag na Pasen.
G e t u i g e n i s s e n v a n d e V
a d e r s
H. Fulgentius van Ruspe (460-533)
(Contra gesta Fabiani, 28, 16-19 in CCL
19A, 813-814)
Christus is uit liefde voor ons gestorven. Daarom
vragen wij, telkens als wij zijn dood gedenken in het Offer, dat Hij ons zijn
liefde schenkt door de komst van de Heilige Geest. Met aandrang bidden wij dat
door de liefde waarmee Christus zich voor ons heeft laten kruisigen, en door de
genade van de Heilige Geest, wij de wereld als gekruisigd mogen beschouwen voor
ons, en onszelf laten kruisigen voor de wereld. [ …] ‘Zo moeten ook wij eeen
nieuw leven leiden’ en nu wij de genade van de liefde ontvangen hebben, sterven
voor de wereld en leven voor God.
H. Cyrillus van Alexandrië (378-444)
(Commentarium in Ioannis Evangelium IV,
2)
Ik heilig Mij, zegt Hij [Christus] , dat wil zeggen;
Ik wijd Mij U toe en offer Mij als een onbevlekte offerande tot aangename geur.
Want datgene werd geheiligd of volgens de wet heilig genoemd, wat op het altaar
werd geofferd. Christus nu gaf zijn Lichaam voor het leven van allen, en door
Hemzelf schonk Hij ons weer het leven; en op welke wijze Hij dit deed, zal ik u
naar vermogen uiteenzetten.
Nadat het leven-makende Woord Gods inwoonde in het
vlees, heeft Het dit tot zijn eigen goed, dit is tot zijn leven, omgevormd, en
nadat Het op een geheel onuitsprekelijke wijze ermee was verenigd, heeft Het
dat vlees ook leven-makend gemaakt, niet anders dan Het [Woord] Zelf volgens
zijn natuur is.
Derhalve maakt het Lichaam van Christus hen levend,
die aan zijn Lichaam deelhebben. Want Het verdrijft de dood, wanneer Het bij
hen, die aan de dood onderworpen zijn, is en neemt het bederf weg, omdat Het in
zichzelf de reden veroorzaakt, die het verderf volkomen doet verdwijnen.
S t r u c t u u r a n a l y s e e n s
t i j l f i g u r e n
1. Præsta
nobis, quæsumus, omnipotens Deus,
2a.ut, 3. vivificationis
tuæ gratiam consequentes,
2b. in tuo semper munere gloriemur.
De oratie bestaat uit één
enkele doorlopende zin die samengesteld is uit een hoofdzin (regel 1) waarin
God middels een imperativusvorm, verzacht door de toevoeging van quæsumus in
een tussenzin,wordt aangesproken met een alleen op Hem toepasselijk epitheton:
omnipotens gevolgd door een finale/doelaanwijzende respectievelijk consecutieve
/ gevolgaanduidende bijzin in de coniunctivusvorm, ingeleid door het voegwoord
ut (2a-2b), welke bijzin wordt onderbroken door een kwalitatieve bijzin die het
in de verba quæsumus en gloriemur opgesloten subject nader illustreert.
Ad 1
Præsta,
verleen, schenk, geef, - prædicaat in de imperativusvorm van het verbum
præstare, gemilderd door quæsumus;
Nobis, (aan) ons – bijwoordelijke bepaling/meewerkend voorwerp in de dativus
pluralis van het pronomen personale nos.
Omnipotens
Deus, almachtige God - adres in twee congruerende vocativusvormen. Wanneer God
(Deus / Dominus) wordt aangesproken in de oraties wordt dikwijls een epitheton
(een nadere kwalificatie of omschrijving) toegevoegd dat meestal verwijst naar
een van zijn goddelijke eigenschappen. Het meest voorkomend en exclusieve is
wel omnipotens dat ook figureert in het bijbels Latijn. Begrippen van dezelfde
familie: potens, potentia, potenter.
Ad 2a-2b
Finale / consecutieve
bijzin, ingeleid door het voegwoord ut, in de coniunctivusvorm, die de
eigenlijke bede bevat, namelijk het zich ten alle tijd kunnen verheugen over
Gods gave: God Zelf in de Eucharistische spijs. De coniunctivusvorm is als een
potentialis vertaald: In potentie is het mogelijk, geholpen door de de
levenschenkende genade ons over de H. Communie te verblijden.
Gloriemur, op-/zodat wij
ons verheugen/verblijden – prædicaat in de 1e persoon pluralis van
het præsens coniuntivi passivi van het deponens gloriari.
In tuo munere, in/over uw
gave – bijwoordelijke bepaling bij het prædicaat gloriemur in twee congruerende
ablativusvormen, als ‘object’ van het prædicaat.
Semper, altijd, -
bijwoordelijke bepaling van tijd.
Ad 3
Bijzin met
prædicaat consequentes in de nominativus pluralis van het participium præsentis
consequens die het subject wij opgesloten in de verba quæsumus(r.1) en gloriemur (r. 2b) nadert illustreert en
die kan worden vertaald als een relatieve bijzin: op-/zodat wij, die de levendmakende
genade ontvangen, altijd in uw Gave onze roem stellen.
S t i j l f i g u r e n
Hyperbaton (uiteenplaatsing)
van tuo . . . munere (r. 2b)
Klankrijm in mu-nere
en glorie-mu-r (r. 2b)
K l e i n v o c a b u l a r i u m
Vivificatio, - onis, f., letterlijk: het levend maken, de
verlevendiging: een begrip dat door de
kerkvader Tertullianus (160-230) met Christus werd verbonden:
vivificatio in Christo, en dat duidt op de werkzaamheid en het effect van
de genade wanneer men met Christus is
verbonden. De H. Communie voedt en onderhoudt het geestelijk leven. Zoals het
lichamelijk voedsel de verloren krachten hersteld, zo versterkt de H. Communie
de liefde die in het dagelijks leven de neiging heeft te verzwakken; door zich
aan ons te geven brengt Christus onze liefde tot nieuw leven en stelt
Hij ons onder meer in staat te breken met onze ongeregelde hartstochten en
gehechtheden om ons aan Hem te hechten.
De Postcommunio van de 6e
zondag door het jaar vraagt “ut semper eadem [cælestia delicia] per quæ
veraciter vivimus, appetamus”: om altijd te mogen verlangen naar deze hemelse
gaven waardoor wij werkelijk leven. En op de 13e zondag door het
jaar bidt de Kerk: “Vivificet nos, quæsumus, Domine, divina quam obtulimus et
sumpsimus hostia”: Heer geef ons nieuwe levenskrachtdoor de heilige offergave
die wij hebben opgedragen en genuttigd.
De Postcommunio-gebeden van
de Paastijd geven uiteraard vele voorbeelden van dit concept waarvan de
Postcommunio van donderdag in de 5e week de kern mooi weergeeft:
“[Populum tuum ]…quem mysteriis cælestibus imbuisti, fac ad novitatem vitæ de vetustate
transire”: laat uw volk dat Gij in uw
hemelse mysterie hebt ondergedompeld van het oude naar het nieuwe leven
overgaan.
Consequor, consecutus sum, 2, dep. is een interessant werkwoord dat onder andere
betekent: meteen volgen, achtervolgen,
achterna gaan, aanwezig zijn, begeleiden, vergezellen, volgen” en ook “een
voorbeeld volgen, kopiëren, gehoorzamen, volgzaam zijn”. Het drukt “het volgen van een effect uit een
voorafgaande oorzaak uit”: “to follow a preceding cause as an effect,
voortvloeien, resulteren in, het gevolg zijn van, opkomen of voortkomen uit,
bereiken, verlangen, verkrijgen, verwerven, deelachtig worden, treffen, ten
deel vallen.
Munus, - eris, N. – Dit begrip, specifiek en geëigend
voor een gebed ‘post Communionem’, kwam
uitvoerig aan bod bij de bespreking van de Postcommunio van het feest van de
Doop van de Heer in deze reeks.
Gloriari, gloriatus sum, 1, deponens. Letterl.: zich
beroemen op, pralen, pochen. De associatie met de Brieven van de H. Paulus is
evident: hij kent het “zich beroemen op” als een “ zich beroemen in de Heer”:
“Wij mogen zelfs roem dragen op God door Jezus Christus, onze Heer” (Rom 5,
11). “Op niets anders wil ik roemen dan op het Kruis van onze Heer Jezus
Christus, waardoor de wereld voor mij is gekruisigd en ik voor de wereld” (Gal
6, 14). Om dit roemen gaat het dan ook in de liturgie telkens wanneer dit woord
gebezigd wordt en dat is dikwijls het geval. Het zijn de weldaden van God, waarop
de biddende Kerk zich beroemt: “de perceptis beneficiis non in nobis, sed in
tuo nomine gloriari” - niet op onszelf
te roemen over de ontvangen weldaden, maar op uw Naam” zegt Sacramentarium
Leonianum (509). Aldus beschouwd is het zich (be) roemen” in feite een
lofprijzing op God zoals bedoeld in de Postcommunio van vandaag. Dit “gloriari” raakt inhoudelijk aan “gratulari”,
een verbum dat vreugdevol danken betekent.
C o m m e n t a a r
In de pericope Jo 6, 48-58: Ik ben het Brood des levens, spreekt
Jezus over het Eucharistisch Brood, dat men niet figuurlijk maar letterlijk
moet nuttigen. Men nuttigt daarin zijn Vlees en Bloed, dat het geestelijk leven
voedt en ons steeds inniger met Jezus verbindt. Dat hier een werkelijk eten
bedoeld is, blijkt uit de vergelijking met het manna (Jo 6, 49), dat ook in
letterlijke zin gegeten werd en uit het feit, dat men juist daartegen bezwaren
oppert. Ondanks die bezwaren houdt Jezus aan de letterlijke zin vast, ook al
trekken velen van zijn leerlingen zich terug.
De H. Eucharistie doet voor het geestelijk leven van
de mens alles wat stoffelijk voedsel doet voor zijn lichaam. Maar het is de
genade, die het leven van de ziel van de mens onderhoudt, herstelt en doet
toenemen. Daardoor zal zij de mens beschermen tegen komende beproevingen en
zonden.
De
H. Eucharistie is ook het middel waardoor de mensen de eeuwige glorie van de
aanschouwing van God bereiken. “Wie mijn Vlees eet en mijn Bloed drinkt, heef
het eeuwige leven; en Ik zal Hem op de jongste dag doen verrijzen” (Jo 6, 54).
Dit sacrament geeft de mens de glorie niet onmiddellijk. Maar het geeft hem
Christus, door Wie hij de glorie kan verkrijgen.
‘Inlijving in Christus, bewerkstelligd
door het Doopsel, wordt steeds hernieuwd en bevestigd door deelname aan het Eucharistisch
Offer, vooral bij de volledige deelname die plaats vindt in de sacramentele
Communie. We kunnen niet alleen zeggen dat ieder van ons Christus ontvangt,
maar ook dat Christus ieder van ons ontvangt. Hij gaat vriendschap met ons aan:
“Gij zijn Mijn vrienden” (Jo 15, 14). Dankzij Hem hebben wij het leven: “Hij
die Mij eet, zal leven door Mij” (Jo 6, 57). Eucharistische gemeenschap brengt
op verheven wijze tot stand dat Christus
in zijn volgelingen blijft en zij in Hem: “Blijft in Mij, zoals Ik in u”
(Jo 15, 4)’.
(Joh.-Paulus II, Encycliek ‘Ecclesia de Eucharistia’,
Over de Eucharistie in relatie tot de Kerk, 17 april 2003, nr. 22).
De
transsubstantiatie van brood en wijn in het Lichaam en Bloed van Christus tijdens
de consecratie is de vrucht van de persoonlijke overgave van Christus aan de
Vader, het geschenk van een liefde, die
sterker is dan de dood, het geschenk van een goddelijke liefde die Hem van de
dood deed opstaan. Daarom is de H. Eucharistie Spijs voor het eeuwige leven,
Brood voor het eeuwige leven. De vereniging met Christus in de H. Communie is ook
vereniging met al degenen aan wie Hij zich schenkt. We kunnen Christus niet
alleen voor onszelf hebben; we kunnen Hem alleen toebehoren in gemeenschap met
allen die de zijnen zijn geworden of zullen worden, inclusief degenen die dat
tijdens hun aardse leven zijn geweest.
De
heilige Augustinus helpt ons de dynamiek van de Eucharistische gemeenschap te
begrijpen, wanneer hij zich op een bepaald visioen beroept, waarin Jezus hem
zei: "Ik ben de spijs van de volwassenen: groei en U zult Mij eten. Maar U
zult Mij niet veranderen in u, zoals de spijs van uw vlees, maar U zult veranderd
worden in Mij" (Belijdenissen, VII, 10, 18). Terwijl dus de materiële
spijs door ons organisme wordt opgenomen en zo tot ons onderhoud bijdraagt,
gaat het bij de H. Eucharistie om een ander Brood: Niet wij nemen Het in ons
op, maar Hij neemt ons in Zich op, zodat wij gelijkvormig aan Christus,
ledematen van Zijn lichaam, een met Hem worden. Deze overgang is beslissend:
omdat het immers Christus is die in de Eucharistische Communie ons in Hem
verandert, gaat onze individualiteit in deze ontmoeting open, wordt zij bevrijd
van haar egocentrische gerichtheid en ingevoegd in de Persoon van Jezus, die in
de Trinitaire gemeenschap van Vader, Zoon en Heilige Geest is ingebed. Terwijl
de Eucharistie ons op deze wijze met Christus verbindt, opent zij ons ook
tegenover, maakt ons tot mede-ledematen die niet van elkaar zijn gescheiden
maar één zijn in Hem. (Benedictus
XZVI, Postsynodale Apostolische Exhortatie ‘Sacramentum caritatis’ 22 febr.
2007, vgl. nr. 70)
U i t h e t G r e g o r i a a n s e r f g o e d
O PANIS DULCÍSSIME
O
zoetste Brood
O panis dulcíssime
O fidélis ánimæ
Vitális reféctio!
O zoetste
Brood,
O
leven-gevende verkwikking
voor de
getrouwe ziel!
O Paschális víctimæ
Agne mansuetíssime
legális oblátio!
O zachtmoedigste Lam,
als Paasoffer geslacht
volgens de wet!
Jesu dilectíssime,
quæ sub panis spécie
veláris divínitus!
Liefste Jezus,
die onder de gedaante van Brood
schuil gaat door Gods macht!
Victu multifárie
récrea nos grátiæ
septifórmis Spíritus!
Sterk ons met het rijke voedsel
der zeven gaven
van de Heilige Geest!
Suméntem, cum
súmeris,
quia non consúmeris,
ætérne vivíficas.
Wie U nuttigt, geeft Gij,
daar Gij wel genuttigd maar niet verteerd wordt,
eeuwig
leven.
Nam reátum scéleris
dono tanti múneris
cleménter puríficas.
Want
wie gezondigd heeft,
reinigt
Gij door
deze
grote gave goedgunstig
In te nos ut únias,
et virtúte múnias,
da te digne súmere.
Opdat
Gij ons een maakt in U
en
sterk maakt door uw kracht,
Ut carmáles fúrias
propéllens, nos
fácias
tecum pie vívere.
Geeft
dat wij U waardig ontvangen,
opdat
Gij, de boze begeerte bedwingend,
ons
met U in liefde laat leven.
Sic refécti póculis
sánguinis, et épulis
tuæ carnis óptimis.
Laat
ons, zo gevoed door de kelk van uw Bloed
en
de onvergelijkelijke Spijs van uw Lichaam,
Sæculórum sǽculis,
epulémur sédulis
invitáti ázymis. Amen.
Genodigd
tot het eeuwig paasmaal,
in
alle eeuwigheid
feest
vieren. Amen.