zondag 23 januari 2022

Oratio post Communionem – Gebed na de Communie (Postcommunio) Dominica tertia per annum Derde zondag door het jaar



 Het Laatste Avondmaal.
Mozaïek in de S. Apollinare Nuovo, Ravenna (vóór 529)

Geef dat wij ons altijd over Uw levend makende genade blijven verheugen.
  
I n l e i d i n g
Tegen de achtergrond van Christus’ belofte: “Wie mijn Vlees eet en mijn Bloed drinkt, heeft eeuwig leven en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag” (Jo 6, 54), is het niet moeilijk de tekst van de Postcommunio van deze zondag te begrijpen.
“Munus”, de “gave” Gods waarvan hier sprake is, is de Heilige Communie. Wanneer wij het Lichaam en Bloed van de Heer nuttigen, ontvangen we de ‘genade van de levendmaking’ (“gratia vivificationis”).
Het Lam Gods, Jezus, voert de mensen naar de bron des levens. Tot deze bron behoort de Heilige Schrift, de ‘Tafel van het woord’ zoals we bij de bespreking van de Postcommunio op het feest van Jezus’ Doop hebben gezien. In dit woord spreekt God Zelf tot ons  en leert ons hoe we als christenen moeten leven. Tot de bron van het leven behoort veeleer en in eigenlijke zin Jezus Zelf, in wie God zich aan ons schenkt, met name, en in de meest specifieke zin in de H. Communie, waarbij we als het ware direct uit de bron des levens kunnen drinken. God komt Zelf naar ons toe en verenigt zich met een ieder van ons. We zien het ook: door de H. Eucharistie, het sacrament van de H. Communie – van de communio – vormt zich een gemeenschap die grenzen, talen en rassen overschrijdt, een Kerk wereldwijd, waar God met ons spreekt en leeft. Zo moeten we de H. Communie ook ontvangen: als een ontmoeting met Jezus, met God Zelf, die ons tot de bronnen van het ware leven voert. Deze genade kan ons niet anders dan met vreugde vervullen. De oratie houdt echter rekening met onze door de erfzonde verzwakte ontvankelijkheid, wanneer zij gelooft om die vreugde te moeten bidden.

 T e k s t
Missale Romanum [MR] 1970
Præsta nobis, quæsumus, omnipotens Deus,
ut, vivificationis tuæ gratiam consequentes,
in tuo semper munere gloriemur.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie 1979
Almachtige God,
wij hebben van U de genade ontvangen die ons in leven houdt.
Wij bidden U: laat ons altijd dankbaar blijven voor uw gaven.

Werkvertaling
Verleen ons, vragen wij [U], almachtige God,
dat wij, die de genade van uw levendmaking deelachtig worden,
ons altijd over uw gave kunnen verblijden.

L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n
De brontekst van de Postcommunio van deze zondag wordt gevonden in het Sacramentarium Gelasianum Vetus (Vat. Reg. Lat. 316) 545,  dat dateert uit de eerste helft van de achtste eeuw. In MR 1962, 840 was dit de Postcommunio van het misformulier van de IIe zondag na Pasen.

G e t u i g e n i s s e n  v a n  d e  V a d e r s
H. Fulgentius van Ruspe (460-533)
(Contra gesta Fabiani, 28, 16-19 in CCL 19A, 813-814)
Christus is uit liefde voor ons gestorven. Daarom vragen wij, telkens als wij zijn dood gedenken in het Offer, dat Hij ons zijn liefde schenkt door de komst van de Heilige Geest. Met aandrang bidden wij dat door de liefde waarmee Christus zich voor ons heeft laten kruisigen, en door de genade van de Heilige Geest, wij de wereld als gekruisigd mogen beschouwen voor ons, en onszelf laten kruisigen voor de wereld. [ …] ‘Zo moeten ook wij eeen nieuw leven leiden’ en nu wij de genade van de liefde ontvangen hebben, sterven voor de wereld en leven voor God.

H. Cyrillus van Alexandrië (378-444)
(Commentarium in Ioannis Evangelium IV, 2)
Ik heilig Mij, zegt Hij [Christus] , dat wil zeggen; Ik wijd Mij U toe en offer Mij als een onbevlekte offerande tot aangename geur. Want datgene werd geheiligd of volgens de wet heilig genoemd, wat op het altaar werd geofferd. Christus nu gaf zijn Lichaam voor het leven van allen, en door Hemzelf schonk Hij ons weer het leven; en op welke wijze Hij dit deed, zal ik u naar vermogen uiteenzetten.
Nadat het leven-makende Woord Gods inwoonde in het vlees, heeft Het dit tot zijn eigen goed, dit is tot zijn leven, omgevormd, en nadat Het op een geheel onuitsprekelijke wijze ermee was verenigd, heeft Het dat vlees ook leven-makend gemaakt, niet anders dan Het [Woord] Zelf volgens zijn natuur is.
Derhalve maakt het Lichaam van Christus hen levend, die aan zijn Lichaam deelhebben. Want Het verdrijft de dood, wanneer Het bij hen, die aan de dood onderworpen zijn, is en neemt het bederf weg, omdat Het in zichzelf de reden veroorzaakt, die het verderf volkomen doet verdwijnen.

S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n
1. Præsta nobis, quæsumus, omnipotens Deus,
2a.ut,  3. vivificationis tuæ gratiam consequentes,
2b. in tuo semper munere gloriemur.

De oratie bestaat uit één enkele doorlopende zin die samengesteld is uit een hoofdzin (regel 1) waarin God middels een imperativusvorm, verzacht door de toevoeging van quæsumus in een tussenzin,wordt aangesproken met een alleen op Hem toepasselijk epitheton: omnipotens gevolgd door een finale/doelaanwijzende respectievelijk consecutieve / gevolgaanduidende bijzin in de coniunctivusvorm, ingeleid door het voegwoord ut (2a-2b), welke bijzin wordt onderbroken door een kwalitatieve bijzin die het in de verba quæsumus en gloriemur opgesloten subject nader illustreert.
Ad 1
Præsta, verleen, schenk, geef, - prædicaat in de imperativusvorm van het verbum præstare,  gemilderd door quæsumus; Nobis, (aan) ons – bijwoordelijke bepaling/meewerkend voorwerp in de dativus pluralis van het pronomen personale nos.
Omnipotens Deus, almachtige God - adres in twee congruerende vocativusvormen. Wanneer God (Deus / Dominus) wordt aangesproken in de oraties wordt dikwijls een epitheton (een nadere kwalificatie of omschrijving) toegevoegd dat meestal verwijst naar een van zijn goddelijke eigenschappen. Het meest voorkomend en exclusieve is wel omnipotens dat ook figureert in het bijbels Latijn. Begrippen van dezelfde familie: potens, potentia, potenter.
Ad 2a-2b
Finale / consecutieve bijzin, ingeleid door het voegwoord ut, in de coniunctivusvorm, die de eigenlijke bede bevat, namelijk het zich ten alle tijd kunnen verheugen over Gods gave: God Zelf in de Eucharistische spijs. De coniunctivusvorm is als een potentialis vertaald: In potentie is het mogelijk, geholpen door de de levenschenkende genade ons over de H. Communie te verblijden.
Gloriemur, op-/zodat wij ons verheugen/verblijden – prædicaat in de 1e persoon pluralis van het præsens coniuntivi passivi van het deponens gloriari.
In tuo munere, in/over uw gave – bijwoordelijke bepaling bij het prædicaat gloriemur in twee congruerende ablativusvormen, als ‘object’ van het prædicaat.
Semper, altijd, - bijwoordelijke bepaling van tijd.
Ad 3
Bijzin met prædicaat consequentes in de nominativus pluralis van het participium præsentis consequens die het subject wij opgesloten in de verba quæsumus(r.1)  en gloriemur (r. 2b) nadert illustreert en die kan worden vertaald als een relatieve bijzin: op-/zodat wij, die de levendmakende genade ontvangen, altijd in uw Gave onze roem stellen. 

S t i j l f i g u r e n
Hyperbaton (uiteenplaatsing) van tuo  . . .  munere (r. 2b)
Klankrijm in mu-nere en glorie-mu-r (r. 2b)
K l e i n  v o c a b u l a r i  u m
Vivificatio, - onis, f., letterlijk: het levend maken, de verlevendiging: een begrip dat door de  kerkvader Tertullianus (160-230) met Christus werd verbonden: vivificatio in Christo, en dat duidt op de werkzaamheid en het effect van de  genade wanneer men met Christus is verbonden. De H. Communie voedt en onderhoudt het geestelijk leven. Zoals het lichamelijk voedsel de verloren krachten hersteld, zo versterkt de H. Communie de liefde die in het dagelijks leven de neiging heeft te verzwakken; door zich aan ons te geven brengt Christus onze liefde tot nieuw leven en stelt Hij ons onder meer in staat te breken met onze ongeregelde hartstochten en gehechtheden om ons aan Hem te hechten.
De Postcommunio van de 6e zondag door het jaar vraagt “ut semper eadem [cælestia delicia] per quæ veraciter vivimus, appetamus”: om altijd te mogen verlangen naar deze hemelse gaven waardoor wij werkelijk leven. En op de 13e zondag door het jaar bidt de Kerk: “Vivificet nos, quæsumus, Domine, divina quam obtulimus et sumpsimus hostia”: Heer geef ons nieuwe levenskrachtdoor de heilige offergave die wij hebben opgedragen en genuttigd.
De Postcommunio-gebeden van de Paastijd geven uiteraard vele voorbeelden van dit concept waarvan de Postcommunio van donderdag in de 5e week de kern mooi weergeeft: “[Populum tuum ]…quem mysteriis cælestibus imbuisti, fac ad novitatem vitæ de vetustate transire”:  laat uw volk dat Gij in uw hemelse mysterie hebt ondergedompeld van het oude naar het nieuwe leven overgaan.

Consequor, consecutus sum, 2, dep.  is een interessant werkwoord dat onder andere betekent:  meteen volgen, achtervolgen, achterna gaan, aanwezig zijn, begeleiden, vergezellen, volgen” en ook “een voorbeeld volgen, kopiëren, gehoorzamen, volgzaam zijn”.  Het drukt “het volgen van een effect uit een voorafgaande oorzaak uit”: “to follow a preceding cause as an effect, voortvloeien, resulteren in, het gevolg zijn van, opkomen of voortkomen uit, bereiken, verlangen, verkrijgen, verwerven, deelachtig worden, treffen, ten deel vallen. 

Munus, - eris, N. – Dit begrip, specifiek en geëigend voor een gebed ‘post Communionem’,  kwam uitvoerig aan bod bij de bespreking van de Postcommunio van het feest van de Doop van de Heer in deze reeks.

Gloriari, gloriatus sum, 1, deponens. Letterl.: zich beroemen op, pralen, pochen. De associatie met de Brieven van de H. Paulus is evident: hij kent het “zich beroemen op” als een “ zich beroemen in de Heer”: “Wij mogen zelfs roem dragen op God door Jezus Christus, onze Heer” (Rom 5, 11). “Op niets anders wil ik roemen dan op het Kruis van onze Heer Jezus Christus, waardoor de wereld voor mij is gekruisigd en ik voor de wereld” (Gal 6, 14). Om dit roemen gaat het dan ook in de liturgie telkens wanneer dit woord gebezigd wordt en dat is dikwijls het geval. Het zijn de weldaden van God, waarop de biddende Kerk zich beroemt: “de perceptis beneficiis non in nobis, sed in tuo nomine gloriari” -  niet op onszelf te roemen over de ontvangen weldaden, maar op uw Naam” zegt Sacramentarium Leonianum (509). Aldus beschouwd is het zich (be) roemen” in feite een lofprijzing op God zoals bedoeld in de Postcommunio van vandaag.  Dit “gloriari” raakt inhoudelijk aan “gratulari”, een verbum dat vreugdevol danken betekent.
C o m m e n t a a r
In de pericope Jo 6, 48-58: Ik ben het Brood des levens, spreekt Jezus over het Eucharistisch Brood, dat men niet figuurlijk maar letterlijk moet nuttigen. Men nuttigt daarin zijn Vlees en Bloed, dat het geestelijk leven voedt en ons steeds inniger met Jezus verbindt. Dat hier een werkelijk eten bedoeld is, blijkt uit de vergelijking met het manna (Jo 6, 49), dat ook in letterlijke zin gegeten werd en uit het feit, dat men juist daartegen bezwaren oppert. Ondanks die bezwaren houdt Jezus aan de letterlijke zin vast, ook al trekken velen van zijn leerlingen zich terug.
De H. Eucharistie doet voor het geestelijk leven van de mens alles wat stoffelijk voedsel doet voor zijn lichaam. Maar het is de genade, die het leven van de ziel van de mens onderhoudt, herstelt en doet toenemen. Daardoor zal zij de mens beschermen tegen komende beproevingen en zonden.
De H. Eucharistie is ook het middel waardoor de mensen de eeuwige glorie van de aanschouwing van God bereiken. “Wie mijn Vlees eet en mijn Bloed drinkt, heef het eeuwige leven; en Ik zal Hem op de jongste dag doen verrijzen” (Jo 6, 54). Dit sacrament geeft de mens de glorie niet onmiddellijk. Maar het geeft hem Christus, door Wie hij de glorie kan verkrijgen.
‘Inlijving in Christus, bewerkstelligd door het Doopsel, wordt steeds hernieuwd en bevestigd door deelname aan het Eucharistisch Offer, vooral bij de volledige deelname die plaats vindt in de sacramentele Communie. We kunnen niet alleen zeggen dat ieder van ons Christus ontvangt, maar ook dat Christus ieder van ons ontvangt. Hij gaat vriendschap met ons aan: “Gij zijn Mijn vrienden” (Jo 15, 14). Dankzij Hem hebben wij het leven: “Hij die Mij eet, zal leven door Mij” (Jo 6, 57). Eucharistische gemeenschap brengt op verheven wijze tot stand dat Christus  in zijn volgelingen blijft en zij in Hem: “Blijft in Mij, zoals Ik in u” (Jo 15, 4)’.
(Joh.-Paulus II, Encycliek ‘Ecclesia de Eucharistia’, Over de Eucharistie in relatie tot de Kerk, 17 april 2003, nr. 22).
De transsubstantiatie van brood en wijn in het Lichaam en Bloed van Christus tijdens de consecratie is de vrucht van de persoonlijke overgave van Christus aan de Vader,  het geschenk van een liefde, die sterker is dan de dood, het geschenk van een goddelijke liefde die Hem van de dood deed opstaan. Daarom is de H. Eucharistie Spijs voor het eeuwige leven, Brood voor het eeuwige leven. De vereniging met Christus in de H. Communie is ook vereniging met al degenen aan wie Hij zich schenkt. We kunnen Christus niet alleen voor onszelf hebben; we kunnen Hem alleen toebehoren in gemeenschap met allen die de zijnen zijn geworden of zullen worden, inclusief degenen die dat tijdens hun aardse leven zijn geweest.
De heilige Augustinus helpt ons de dynamiek van de Eucharistische gemeenschap te begrijpen, wanneer hij zich op een bepaald visioen beroept, waarin Jezus hem zei: "Ik ben de spijs van de volwassenen: groei en U zult Mij eten. Maar U zult Mij niet veranderen in u, zoals de spijs van uw vlees, maar U zult veranderd worden in Mij" (Belijdenissen, VII, 10, 18). Terwijl dus de materiële spijs door ons organisme wordt opgenomen en zo tot ons onderhoud bijdraagt, gaat het bij de H. Eucharistie om een ander Brood: Niet wij nemen Het in ons op, maar Hij neemt ons in Zich op, zodat wij gelijkvormig aan Christus, ledematen van Zijn lichaam, een met Hem worden. Deze overgang is beslissend: omdat het immers Christus is die in de Eucharistische Communie ons in Hem verandert, gaat onze individualiteit in deze ontmoeting open, wordt zij bevrijd van haar egocentrische gerichtheid en ingevoegd in de Persoon van Jezus, die in de Trinitaire gemeenschap van Vader, Zoon en Heilige Geest is ingebed. Terwijl de Eucharistie ons op deze wijze met Christus verbindt, opent zij ons ook tegenover, maakt ons tot mede-ledematen die niet van elkaar zijn gescheiden maar één zijn in Hem. (Benedictus XZVI, Postsynodale Apostolische Exhortatie ‘Sacramentum caritatis’ 22 febr. 2007, vgl. nr. 70)

U i t  h e t  G r e g o r i a a n s  e r f g o e d

O PANIS DULCÍSSIME              
O zoetste Brood

O panis dulcíssime
O fidélis ánimæ
Vitális reféctio!

O zoetste Brood,
O leven-gevende verkwikking
voor de getrouwe ziel!

O Paschális víctimæ
Agne mansuetíssime
legális oblátio!
O zachtmoedigste Lam,
als Paasoffer geslacht
volgens de wet!

Jesu dilectíssime,
quæ sub panis spécie
veláris divínitus!
Liefste Jezus,
die onder de gedaante van Brood
schuil gaat door Gods macht!

Victu multifárie
récrea nos grátiæ
septifórmis Spíritus!
Sterk ons met het rijke voedsel
der zeven gaven
van de Heilige Geest!

Suméntem, cum súmeris,
quia non consúmeris,
ætérne vivíficas.
Wie U nuttigt, geeft Gij,
daar Gij wel genuttigd maar niet verteerd wordt,
eeuwig leven.

Nam reátum scéleris
dono tanti múneris
cleménter puríficas.
Want wie gezondigd heeft,
reinigt Gij door
deze grote gave goedgunstig

In te nos ut únias,
et virtúte múnias,
da te digne súmere.
Opdat Gij ons een maakt in U
en sterk maakt door uw kracht,

Ut carmáles fúrias
propéllens, nos fácias
tecum pie vívere.
Geeft dat wij U waardig ontvangen,
opdat Gij, de boze begeerte bedwingend,
ons met U in liefde laat leven.

Sic refécti póculis
sánguinis, et épulis
tuæ carnis óptimis.
Laat ons, zo gevoed door de kelk van uw Bloed
en de onvergelijkelijke Spijs van uw Lichaam,

Sæculórum sǽculis,
epulémur sédulis
invitáti ázymis. Amen.
Genodigd tot het eeuwig paasmaal,
in alle eeuwigheid
feest vieren. Amen.