Uit de geschriften van de heilige priester Arnold Janssen († 1909)
Het missiewerk vindt zijn oorsprong in de zending van de Zoon en de heilige Geest.
De medebroeders zullen hun liefde tot de heilige Geest het best betonen, wanneer zij ernaar streven bruikbare instrumenten te worden in zijn sterke hand. Dit vereist echter niet alleen dat zij hard werken, maar ook dat ze sober, goed en vroom leven en in alles de aansporingen van zijn genade volgen. De sacramenten en het heilig dienstwerk zullen ze waarlijk hoogachten.
Wij moeten ook ware vereerders zijn van de Zoon. Derhalve zullen de medebroeders telkens weer het volgende overwegen: Jezus Christus, de Zoon van de eeuwige Vader, is onze broeder en onze spijs geworden. Zo leerde Hij ons liefde en nederigheid. In Hem zien wij de eerste en de voornaamste apostel, priester en zieleherder, lam en leeuw, dienstknecht en zoon van de Vader, rondtrekkend over de aarde, lerend, vermanend, de mensen genezend en hun door zijn leer en zijn kruis de weg ten heil wijzend.
Wonderbare werken heeft Hij verricht: de verlossing van de wereld, de stichting van de kerk en de zending van de Vertrooster. De eerste twee vormen de voorbereiding en de grondslag van de laatste. En de Geest voltooit het werk van Christus. Hij immers geeft leven aan de kerk door de leerstoel der waarheid, de richtlijnen ten leven en de sacramenten ten heil, terwijl Hij de mensen van zonden bevrijdt en hen aan God gelijkvormig maakt. Hij is de grote Oorsprong van de liefde, in wie God zichzelf en de wereld bemint, door wie de liefde van God is uitgestort in onze harten. Hem hebben de Vader en de Zoon tot ons willen zenden als getuige van hun liefde. Hem willen ook wij in Jezus en met Jezus en zijn Vader liefhebben.
Ter ere van het vleesgeworden Woord zullen de medebroeders hieraan blijven denken: mogen zij, de ogen gericht op zijn heilig leven, ook doordringen tot in het heiligdom van zijn hart. Mogen zij, in bewondering voor de deugden van dit hart, deze eren in zijn zichtbaar, eucharistisch en mystiek leven en ze naar vermogen navolgen.
Wanneer wij ook een bijzondere verering koesteren voor de derde en de tweede Persoon, wijden wij niet minder aandacht aan de eerste Persoon en aan de gehele allerheiligste Drievuldigheid. De hoogste Vader is immers de heiligste en beminnelijkste oorsprong van de andere Personen en de beste en beminnenswaardigste van alle vaders. Ook Hem moeten wij aanbidden, liefhebben en vereren; wij moeten zijn rijk van liefde verbreiden en het aantal vergroten van de kinderen die Hem beminnen.
Bij het uitzaaien van Gods woord moeten wij er ons vooral voor inspannen het katholieke geloof en de christelijke deugden te bevorderen en te verspreiden en om tegelijkertijd naar vermogen de zonden uit te bannen die maar al te vaak dit geloof en deze deugden in de weg staan. Zo mogelijk kiezen wij voor onze inspanningen vooral die landstreken uit waar wij de beste resultaten mogen verwachten van onze arbeid of waarheen de goddelijke Voorzienigheid ons schijnt te roepen. Maar bij dit alles gaat ons de bekering van de heidenen het meest ter harte. Wij dienen er derhalve met grote ijver aan te werken, dat ook zij bekeerd worden en de Vader leren kennen en de Zoon en de heilige Geest die Hij gezonden heeft.
Onze Heer wist het werk van de prediking te verbinden met een leven van gebed. Dat moeten ook de medebroeders doen en wel in eenheid met Christus en naar zijn voorbeeld.