zondag 23 januari 2022

Zelfbeheersing, zelfoverwinning en versterving. "God heeft de mens goed geschapen".


“God heeft de mens goed geschapen”, zo zegt het oudtestamentische Boek Kohelet, Prediker. De mens was volmaakt toen hij voortkwam uit de handen van de Schepper. Hij was met bovennatuurlijke genaden uitgerust en zijn natuurlijke gesteltenis was verheven door buitennatuurlijke gaven. De oerzonde met de erfzonde in haar gevolg hebben deze heerlijke harmonie te niet gedaan. De heiligmakende genade ging verloren, maar kon echter door berouw en boete weer worden teruggewonnen. De buitengewone gaven echter gingen voor altijd verloren en de natuurlijke gesteltenis van de mens werd verstoord.
Het verstand is verduisterd, de wil beschadigd, de krachten die moeilijkheden het hoofd moesten bieden werden verzwakt, de krachten die de begeerlijkheid regelden richtten zich ongeordend op hetgeen lust bracht. Aldus bespeuren we de gespletenheid in ons die Paulus in het zevende hoofdstuk van de Romeinenbrief aangrijpend schildert: “Ik doe niet wat ik wil, maar ik doe wat ik niet wil. Wie zal mij redden van dit bestaan ten dode?“ (Cf 7,19.24) Het is goed om in deze liturgische tijd van boete en versterving nog eens te kijken naar de strijd die we met onze zinnelijkheid moeten aangaan.
We moeten ons los maken van de boeien waarmee de zinnelijkheid ons gevangen houdt. Want de ongeordende zinnelijkheid ketent de geest, ketent het verstand, ketent de wil. “Biedt uw lichaam als een levend, heilig, aan God welgevallig offer aan“ maant de apostel Paulus in dezelfde Brief (12,1). Het lichaam kan echter slechts een zodanig heilig, levend en aan God welgevallig offer zijn, als het aan de wet van de Geest is onderworpen, en wanneer de zinnelijkheid niet de geest en de bevelen van het verstand en de wil domineert. 
Het lichaam verdient eerbied; het is immers het instrument van de Geest waarmee we op weg naar de hemel zijn. Het lichaam is het vehikel of het voertuig waarvan God zich bedient om zijn genade mee te delen: alle sacramenten zijn immers aan het lichaam gebonden. Het lichaam is bestemd eens te worden opgewekt. Om die reden worden in de heilige Communie als het ware verrijzeniskiemen in ons gelegd, ontvangen we in de heilige Communie het onderpand voor de verheerlijking van het lichaam zoals de ad Magnificat-antifoon op Sacramentsdag het zo het kernachtig uitdrukt: O sacrum convivium, in quo Christus sumitur; recolitur memoria passionis eius, mens impletur gratia et futuræ gloriæ nobis pignus datur – O heilig Gastmaal, waarbij Christus onze spijs en drank is, de gedachtenis aan zijn lijden wordt geëerd, de genade bezit neemt van ons hart en ons het onderpand voor de toekomstige heerlijkheid wordt geschonken.
Onze Heer en Verlosser heeft zelf een lichaam aangenomen om daardoor ook het lichamelijke leven te veredelen en te verheffen. Maar het lichaam moet van de boeien van de zinnelijkheid worden bevrijd. Bij dit streven moet men enkele regels in het oog houden. We mogen het lichaam niet overmatig kastijden. We mogen het niet op een ongeordende manier verzwakken. De verstandige leermeester van het geestelijk leven, de heilige Franciscus van Sales zegt: “Het is beter de krachten van het lichaam te sparen dan deze overdreven te verzwakken“. Daarbij gebruikt heeft hij een mooie vergelijking: “Herten kunnen niet goed lopen als ze ofwel te vet ofwel te mager zijn“. Zo worden wij ook het meest aan de bekoringen blootgesteld wanneer wij ons lichaam te veel of te weinig toestaan. Bij de strijd tegen de verlokkingen van het vlees moet men een gulden middenweg betrachten. De krachten van het lichaam moet men zo in stand houden dat het een deugdelijk instrument van de Geest kan zijn, maar het mag ook niet zo gekoesterd worden dat het opstandig wordt. De mensen hebben altijd geweten dat het lichamelijke leven onder het gezag van de Geest staat. Van de Pythagoreeërs wordt verhaald dat zij heerlijke gerechten lieten aandragen, lekkere spijzen; en na van de aanblik ervan te hebben genoten deze weer lieten wegdragen om hongerig heen te gaan. Deze mannen wisten van zelfbeheersing en van strijd tegen de begeerte, begrepen iets van zelfoverwinning en versterving.

Versterving is geen vijandin van het leven, maar een vriendin. Verstorven wordt niet wat goed is, maar wat slecht is.­ Juist die begeerten die schadelijk zijn voor de mens worden beteugeld. Het christendom is geen duistere religie. Ht christendom is wezenlijk een religie van de vreugde. “Alles is van u“, dat is de eerste zin, “maar gij zijt van Christus“, dat is de tweede zin. Een christen mag ook vrolijk genieten, maar hij moet de grenzen kennen.  Hij  moet beseffen dat het genot hem niet mag domineren. Het lichaam moet tot een geschikt werktuig van de geest  worden gemaakt. Men kan hier ook teveel van het goede doen, en menig heilige heeft teveel van het goede gedaan. De heilige Franciscus van Sales stierf, 44 jaar oud, in de bloei van zijn leven. Waarom? Omdat hij zichzelf te gronde had gericht door bovenmatige inspanningen, vasten, ontberingen, hij was bijna blind. Vele heiligen hebben erkend dat zij in hun jeugd, in hun  grote ijver God te dienen en zichzelf tot een gehoorzaam instrument van de genade te maken, teveel van het goede hebben gedaan, zoals bijvoorbeeld de heilige Bernardus dat openlijk heeft uitgesproken. Ze zijn echter niet heilig geworden omdat zij deze gestrengheid op zich hebben genomen maar ondanks deze overdreven gestrengheid tegenover zichzelf. Dit is echter geen tegenargument ten opzichte van versterving. Versterving is altijd noodzakelijk! We moeten alle ongeregelde neigingen in ons versterven. De heilige Teresa van Avila zegt: “De twee voeten waarmee men op de weg naar de volmaaktheid wandelt zijn versterving en liefde tot God. De ene (versterving) is de linker voet, en de andere  (de liefde tot God) is de rechter voet“. Dus zonder versterving gaat het niet en versterving en liefde horen innig bijeen.    
Er zijn ook regels hoe en welke verstervingen men uitkiest. Opnieuw kan de geniale leraar van het geestelijke leven, de heilige Franciscus van Sales, ons daarbij richting geven. Hij zegt dat men die verstervingen moet kiezen die het meest haaks staan op onze natuurlijke neigingen. We weten wel ongeveer waar onze zwakheden liggen. Dat is ons door gewetensonderzoek en door ons biechten wel bekend. We moeten dus daar beginnen waar onze natuurlijke neigingen ons het meest in gevaar brengen. En nog een belangrijke wenk van de heilige Franciscus: de verstervingen die van buiten op ons af komen, die ons door God of door onze omgeving worden opgelegd, zijn te verkiezen boven die welke wij onszelf willen opleggen. De eerste hebben meer waarde, omdat zij namelijk niet vermijdbaar zijn en de eigen will niet in het geding is. De tweede kunnen worden toegevoegd, maar ze hebben  niet die waarde van de eerste.
Zich versterven is op vele manieren mogelijk. Er zijn inwendige en uitwendige verstervingen. De inwendige betreft de opvoeding van de eigen wil, de beheersing van de drijfveren die vanuit het inwendige opbreken; de uitwendige versterving richt zich op uiterlijke dingen. Met de heilige Vincentius de Paul moet men zeggen: “De versterving van de eetlust is het ABC van het geestelijke leven“. Dat betekent dat iemand die zich niet kan beheersen bij het eten al helemaal niet hoeft te beginnen naar de volmaaktheid te streven. Beheersing van de eetlust is het ABC van het geestelijke leven. We moeten dus in eten en drinken maat houden, we moeten met minder delicate spijzen tevreden zijn. We moeten ook geen commentaar geven op het eten dat ons wordt voorgezet. Vooral moet men het “snoepen“ achterwege laten. “Snoepen“ is niet alleen een kleine overtreding van kinderen, maar “snoepen“ is dat ook bij volwassenen, die immers gemakkelijk kunnen uitzoeken wat zij begeren terwijl kinderen aangewezen zijn op wat hen wordt aangeboden. Om die reden is het “snoepen“ bij volwassenen gevaarlijker. Ook in roken en drinken moet men zich beheersen.
Ook bij het slapen en bij de ontspanning kan men zich versterven. Slaap is noodzakelijk, maar slechts in die mate die voor verkwikking nodig is. Ontspanning is nodig, maar slechts zoveel als voor het behoud van de gezondheid nodig is. Een gemakkelijk, aangenaam en doelloos leven rijmt niet met het christelijke volmaaktheidsstreven. Ook in onze werkzaamheden kunnen we ons versterven, vooral bij die noodzakelijk, maar niet aantrekkelijk zijn. Rusteloos bezig zijn, zich in dienst van God en de mensen tot het uiterste geven is God welgevallige versterving.
Vanzelfsprekend kunnen wij ons ook in het spreken versterven. Veel spreken is een groot gevaar voor onszelf en voor anderen. Niemand die zich niet weet te beheersen met zijn tong, zal zich op andere terreinen weten te beheersen. De tong is een klein orgaan, maar kan onmetelijke schade aanrichten als ze niet wordt beteugeld. De H. Jacobus is op dit punt zeer beslist in zijn Brief.   
Hier is versterving passend. Eigen lof onderdrukken we al helemaal. Een grappige opmerking die in het gesprek past maar de lachers op onze hand brengt laten we vallen. Dat is versterving bij het spreken.
Willen we werkelijk vorderingen maken op de weg van de volmaaktheid, het lagere in ons overwinnen en voor het hogere ons inspannen, dan moeten we de strijd tegen de ongeordende begeerten aangaan.
We moeten met ons lichaam strijden en vechten, om de geest de vrije ruimte te bieden die nodig is om het eeuwige doel te bereiken. We willen alles waartoe we bij machte zijn doen om onszelf krachtig de teugel aan te leggen, onszelf  liever hier en nu te tuchtigen en ook met de boze driften de af te rekenen, dan ons later te laten straffen.
Bew. en vert. van een preek van prof. dr. Georg May, pr.

Over de versterving en de beheersing van de ogen in een volgende bijdrage.