“U eren met heel ons hart en
alle mensen oprecht beminnen”
I n l e i d i n g
De oratie heeft duidelijk betrekking op
het voornaamste gebod van de liefde tot God en de naaste. Het gebed spreekt
weliswaar met betrekking tot God over “vereren” (“veneremur”). Maar deze
verering is uiteraard de liefde en niet de vrees.
De “naaste” is in nieuwtestamentische
zin iedere mens. De liefde wordt in de oratie nader bepaald als “affectus
rationabilis”. De Nederlandse versie kiest voor een vertaling die wel niemand
hoeft te storen: “alle mensen oprecht beminnen” m.a.w. de mensen beminnen zoals
Gij hen bemint. Deze kwalificatie van oprechte naastenliefde is uitstekend
bijbels gefundeerd. “Vrienden, als God ons zozeer liefgehad, moeten ook wij
elkander liefhebben”.
Een tweede ijkpunt is het beminnen van
de naaste zoals wij onszelf beminnen naar het woord van Christus in Mt 22,39
“Gij zult uw naaste beminnen als uzelf”.
De Latijnse tekst spreekt echter slechts
van een “logische, verstandige gemoedsbeweging” met op de achtergrond de
gedachte hoe ver verwijderd de onderlinge liefde van de mensen en vooral hoe
ver verwijderd deze van de Wil Gods kan zijn, die toch de Liefde zelf en de
Bron van alle liefde is. Hetgeen de oratie als redelijke/logische
gemoedsbeweging beschrijft, zou men treffend met “ware liefde” kunnen vertalen.
T e k s t
Missale Romanum 1970
Concede nobis, Domine Deus noster,
ut te tota mente veneremur,
et omnes homines
rationabili diligamus affectu.
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie
1979
Heer onze God,
geef dat wij U eren met heel ons hart
en alle mensen oprecht beminnen.
Werkvertaling
Geef ons, Heer onze God,
dat wij U eerbiedig smeken met heel ons
hart
en alle mensen met een verstandige
genegenheid beminnen.
L i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t e n
De collecta van deze zondag gaat terug
tot het Sacramentarium Leonianum (Kapittelbibliotheek Verona, 2e
helft 6e eeuw) en heeft sinds de liturgiehervorming van Vaticanum II
een plaats gekregen in het Romeinse Missaal van Paulus VI. In het
præconciliaire Missaal kwam deze oratie als collecta niet voor.
S t r u c t u u r a n a l y s e e
n s t i j l f i g u r e n
1.Concede nobis, Domine Deus noster,
2.ut te tota mente veneremur,
3.et omnes homines rationabili diligamus affectu.
Ad 1
Anaklese in de vocativusvorm: Domine
Deus noster; het verbum concede, geef, verleen, in de
imperativusvorm – de van God gevraagde activiteit - waaraan gekoppeld de
bijwoordelijke bepaling nobis, aan ons : dativus commodis (van
voordeel). Het noster in het adres ondersteunt het nobis bij
concede. (Verleen ons... want Gij zijt de Heer onze God)
Een klein onbelangrijk detail bij de anaklese:
de vocativusvorm Domine Deus noster wordt slechts
in twee collectegebeden in de Tijd door het jaar gebruikt: deze week en in de
33e.
Ad 2
Eerste gedeelte van de relatieve
finale/doelaanwijzende of consecutieve/gevolghebbende bijzin, klassiek ingeleid
door het voegwoord ut dat het verbum in de coniunctivus plaatst en
waarin het eerste aspect van het gevraagde dubbele object wordt uitgedrukt: ut…veneremur
: op-/zodat wij U met heel ons hart vereren (aanbidden); veneremur: 1e
persoon meervoud coniunctivus præsentis passivi van het deponens venerari
(passief verbum met actieve betekenis) met te als object en tota
mente, met heel ons hart, met heel ons gemoed, met heel ons wezen - als
bijwoordelijke bepaling in de ablativus (instrumentalis of modi – middel of
manier).
Ad 3
Tweede gedeelte van de onder 2 genoemde
relatieve bijzin, aan elkaar gekoppeld door de coniunctie et waarin het
tweede aspect van het gevraagde object wordt uitgedrukt, eveneens in de
coniunctivus
vanwege het wenskarakter van de bede: et
omnes homines rationabili diligamus affectu:
en [op-/zodat wij] alle mensen met een
redelijke/logische gemoedsbeweging beminnen. Diligamus, 1e persoon
meervoud præsentis van het verbum diligere, -lexi, lectum: beminnen. Omnes
homines is object van het verbum diligamus; rationabili affectu :
bijwoordelijke bepaling, samengesteld uit een adiectivum en een substantivum,
in de ablativus (instrumentalis of modi).
De woordengroep rationabili diligamus
affectu is een hyperbaton: rationabili en affectu horen grammaticaal gezien
bij elkaar, maar staan uit elkaar geplaatst gescheiden door het verbum
diligamus.
Rationabili, van rationabilis, e,
redelijk, verstandig, rationeel. Affectu van affectus, -us, gemoed, gevoel, gemoeds-,
zielsgesteltenis, ijver begeerte (vgl. “onze” begrippen: affectief, affectie
enz.)
Rationabili … affectu lijkt een
tegenstelling te zijn, zie het commentaar verderop.
B i j b e l s e c o n t e x t (selectie)
Liefde tot
God O.T.
Ex 20,2-6;23; Deut 5,6-15; Deut
6,4-5.13-14; Deut 30,6.16-17; Ps 18,2
Liefde tot de naaste O.T.
Ex 20,12-17; Lev 19,9-18; Deut 5,16;19-21; Deut 15,11; Deut 24,10-22
Liefde tot God en de naaste in het N.T.
Mt 22,36-39 en parallelplaatsen (Mc 12,29-30; Lc 10,25-28)
Meester, wat is het grootste gebod in de
Wet? Jezus zei hem: “Ge zult de Heer uw God beminnen met heel uw hart, met heel
uw ziel en heel uw verstand”. Dit is het grootste en eerste gebod. En het
tweede daaraan gelijk: “Ge zult uw naaste beminnen als uzelf. Aan deze twee
geboden hangt heel de Wet en de Profeten”.
Jo 13, 34
Een nieuw
gebod geef Ik u: Bemint elkander; zoals Ik u heb liefgehad, moet gij ook
elkander beminnen.
Jo 15, 9
Zoals de
Vader Mij heeft bemind, zo ook heb Ik u bemind; blijft in mijn liefde.
Ef 5,1-2
Weest dus
navolgers van God, als zijn geliefde kinderen; en leeft in liefde, zoals ook
Christus u heeft liefgehad en zich zoor ons heeft gegeven als gave en offer,
tot een liefelijke geur voor God.
1 Jo 4,7
Geliefden,
laat ons elkander beminnen. Want de liefde is uit God, en wie liefheeft, is uit
God geboren en kent God.
1 Jo 4, 21
Want dit
gebod hebben we van Hem ontvangen: wie God bemint, moet ook zijn broeder
beminnen.
G e t u i g e n i s s e n v a n d e
V a d e r s
Augustinus, ex Tractatibus in Ioannem 17,7-9: CCL 36,174-175
De Heer zelf komt, de Leraar der liefde,
zelf vol liefde, die zijn spreken op aarde kort samenvat, zoals over Hem
voorzegd is, en aantoont dat de wet en de profeten bestaan in de twee geboden
van de liefde. Ga nu met mij eens na, broeders, wat die twee geboden betekenen.
Zij moeten ons zeer bekend zijn en niet maar toevallig in de gedachten komen,
wanneer er bij voorbeeld door ons over gesproken wordt; ze mogen nooit uit ons
hart verdwijnen. Beslist altijd moet ge bedenken dat we God en de evenmens
moeten liefhebben: God uit geheel uw hart, uit geheel uw ziel en met geheel
uw verstand; en uw naaste als uzelf ......Iemand die u deze liefde in de
twee geboden zou voorschrijven, moet niet eerst de liefde tot de naaste en
daarna de liefde tot God aanbevelen, maar eerst de liefde tot God en daarna die
tot de naaste. Door uw naaste te beminnen en zorg voor hem te dragen, zijt ge
op weg. En waarheen anders dan naar de Heer, uw God, naar Hem, die we moeten
beminnen met heel ons hart, met heel onze ziel, met heel ons verstand. Want tot
God zijn we nog niet gekomen, maar we hebben wel de naaste bij ons. Daarom:
Draag hem, met wie ge wandelt, om tot Hem te komen, bij Wie ge verlangt te
blijven.
Augustinus, ex Tractatibus in Ioannem: Tract. 84,1: CCL 36,536
De volheid van de liefde, waarmee wij
elkaar moeten beminnen, zeer geliefde broeders, heeft de Heer omschreven met de
woorden: Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven
geeft voor zijn vrienden. Daaruit volgt ook logisch, wat dezelfde
evangelist Johannes zegt in zijn Brief: Zoals Christus zijn leven voor ons
heeft gegeven, zo moeten ook wij ons leven geven voor onze broeders;
derhalve: elkander beminnen, zoals Hij ons heeft liefgehad en zijn leven voor
ons heeft gegeven.
Augustinus, ex Tractatibus in Ioannem: Tract. 65,1-3: CCL 36,490-492
De Heer Jezus getuigt, dat Hij zijn
leerlingen een nieuw gebod geeft, opdat zij elkander beminnen: Een nieuw
gebod, zegt Hij, geef Ik u, dat gij elkander bemint. Was dat gebod
er dan al niet in de Oude Wet van God, waar geschreven staat: Ge zult uw
naaste liefhebben als uzelf? Waarom wordt het door de Heer dan een nieuw
gebod genoemd, dat blijkbaar al zo oud was? Of is het daarom een nieuw gebod,
omdat het ons bekleed heeft met de nieuwe mens, nu de oude is afgelegd? Het
vernieuwt ongetwijfeld de toehoorder, of liever degene die gehoorzaamt, en dat
doet niet iedere liefde, maar die, welke de Heer onderscheidt van de vleselijke
liefde, wanneer Hij eraan toevoegt: zoals Ik u heb liefgehad.
Die liefde vernieuwt ons, opdat wij
nieuwe mensen zijn, erfgenamen van een nieuw testament, zangers van een nieuw
lied.
Leo Magnus, Sermo 10 de Quadragesima, 3-4: PL
299-301
In het Evangelie van Johannes zegt de
Heer: Hieraan zullen allen herkennen, dat gij mijn leerlingen zijt, dat gij
liefde hebt tot elkander. En in de Brief van dezelfde Apostel leest men: Geliefden,
laten wij elkander liefhebben, want de liefde is uit God; en eenieder die
liefheeft, is uit God geboren en kent God; wie niét liefheeft, kent God niet,
want God is liefde. Laten daarom de gelovigen in zichzelf keren en de
innerlijke gevoelens van hun hart aan een waarachtig onderzoek onderwerpen; en
als zij er zich bewust van zijn, dat er in hun hart iets te vinden is van de
vruchten der liefde, behoeven zij er niet aan te twijfelen, dat God in hen
woont, en om steeds meer bevattelijk te worden voor zo’n grote Gast, moeten ze
steeds meer werken doen van volgehouden barmhartigheid. Want als God liefde is,
mag de liefde geen grens kennen, omdat de Godheid niet door grenzen kan worden
beperkt.
Maximus Confessor, Centuria 1, cap. 1,4-5 sqq.: PG 90,
962-963
Wie Mij bemint, zegt de Heer, zal mijn
geboden onderhouden. Maar dit is mijn gebod, zegt Hij, dat gij elkander bemint.
Wie derhalve zijn naaste niet bemint, onderhoudt zijn gebod niet. En wie zijn
gebod niet onderhoudt, kan ook God niet beminnen. Zalig de man, die zonder
onderscheid iedere mens kan beminnen.
C o m m e n t a a r
Terwijl in het collectegebed van deze
zondag de dubbele liefde wordt afgebeden, bevestigt het collectegebed van de
25e zondag per annum dat God het gebod van de tweevoudige liefde heeft vastgelegd
in zijn Wet : Deus, qui sacræ legis omnia constituta in tua et proximi
dilectione posuísti ... (God, die alle bepalingen van de heilige wet hebt
vervat in de liefde tot U en de naaste...) zoals Christus verklaart in Mt
22,40: “Aan deze twee geboden hangt heel de Wet en de Profeten”. Dit
Schriftwoord wordt door Sint Paulus onderstreept in Rom 9,13: “Plenitudo ergo
legis est dilectio” : de liefde is de vervulling van de Wet.
Ook voor het collectegebed van de vierde
zondag per annum geldt dat alle genaden die God de mens in principe heeft
geschonken, telkens opnieuw binnen de relatie God-mens, Vader-kind, moeten
worden afgebeden.
We vragen God ons toe te staan, ons als
een grote gave en een toegekend voorrecht te vergunnnen Hem te
"aanbidden" met heel ons verstand, onze geest, ons gemoed, ons hart.
Dit aanbidden heeft, volgens de Lewis & Short Latin Dictionary, een diepe
religieuze connotatie en betekent: "eren met religieus ontzag,
verheerlijken, aanbidden, eerbiedigen, vereren... eer betonen." Denk aan
het gebruik ervan in het bekende Tantum Ergo, waarin onze gebedshouding wordt
beschreven als cernui, "met het hoofd gebogen tot op de
grond." Om God te “aanbidden” zoals het hoort zal het voor ons
noodzakelijk zijn Hem te leren kennen, want wij moeten dit immers doen met
geheel ons verstand.
Er is een nauwe relatie tussen kennen en
beminnen.
In dit collectegebed horen we duidelijk
een echo van het tweevoudig gebod van Jezus, die het dikwijls herhaalde gebod
in Deuteronomium onderwijst en uitbreidt (vergelijk in het bijzonder 6,5, het
Shema – “Hoor, o Israël. . .”) God te beminnen en de naaste (vergelijk Mt
22,36-38; Mc 12,2-31; Lc 10,26-28 – dat “omni mente” heeft in plaats van
“tota”).
In de drie synoptische Evangelies waar
sprake is van een versie van het tweevoudig gebod hebben wij het Griekse woord
dianoia voor "geest/verstand". Hieronymus gebruikte in de Vulgaat het
Latijnse mens om het Griekse dianoia te vertalen. Dianoia wordt gebruikt in de
oude Griekse vertaling van het Oude Testament de zogenaamde Septuagint (meestal
afgekort als LXX). Maar kijkend naar de passage uit Deuteronomium, vinden we in
Engelse vertalingen "heart" (hart). Dianoia is een vertaling van het
Hebreeuwse lebab: hart... en daarnaast van nog veel meer. Bovendien, in de Latijnse
Vulgaat vinden we in Deuteronomium voor dianoia het woord cor -
"hart".
Zoals het Engelse "heart"
(hart), kan ook het Hebreeuws “lebab” heel veel dingen betekenen, waaronder
"innerlijke mens, geest, wil, hart, ziel, inzicht, gedachten, kennis, denken,
reflectie, geheugen, genegenheid, neiging, volhardendheid, wilskracht,
geweten." Heart" (hart) kan de zetel van moreel karakter of moed
betekenen. De Bijbelse antropologie en de relatie tussen "geest, hart,
ziel" is een ingewikkelde aangelegenheid, en het zou te ver voeren hier
diep op in te gaan. Door te kijken naar die “mens” (geest) van ons gebed
proberen we een wegwijzer te vinden om voetangels en klemmen te voorkomen
in onze tijd met het begrip "liefde" vaak gepaard gaan. "Geest
" en "hart" zijn nauw verwante vermogens bij de mens die niet
van elkaar gescheiden kunnen worden.
Onze Verlosser heeft ons opgedragen om
lief te hebben. Onze Moeder de H. Kerk brengt dit in herinnering in het
collectegebed van deze week. Maar "liefde" heeft tegenwoordig zoveel
betekenissen. Sommige lezers kennen wellicht C.S. Lewis’ boek “The Four Loves”
(De vier vormen van liefde). Doorgaans verwijst vandaag de dag de kwalificatie
“liefde” niet op de eerste plaats naar het type liefde die wij vatten onder de
christelijke "caritas", die opofferende liefde die altijd eerst het
belang van de ander zoekt en die lijkt op de opofferende liefde van Christus,
de theologale deugd die ons in staat stelt lief te hebben als beeld van God. We
kunnen spreken over de verschillende wijzen (vormen) van liefde, zoals
welwillendheid, of in schikkelijkheid ten opzichte van vijanden, of wellust.
In het collectegebed van deze zondag
worden we echter opgewekt tot een bijzonder en specifieke vorm van liefde, te
weten de ware caritas: de bezielde deugd die het voor ons mogelijk maakt om God
lief te hebben omwille van Hemzelf en al degenen te beminnen die geschapen zijn
naar Zijn beeld. De liefde die maakte dat God Zijn Zoon gaf aan ons om de
Kruisdood te ondergaan ter vergeving van onze zonden. Dat is de liefde die
vanzelfsprekend vraagt om wederliefde, die gericht is op de ander en het eigen
ik. De echte liefde, het soort dat afgesmeekt wordt in het gebed van deze
zondag, is een daad van de wil. Deze liefde verheugt zich in de ander en
verlangt naar het welzijn van de ander. Het is de liefde waar de apostel Paulus
zo beeldend schrijft in 1 Korintiërs 13: “Al spreek ik de taal van mensen en
engelen – als ik de liefde niet heb, ben ik een galmend bekken of een schelle
cimbaal. Al heb ik de gave van de profetie, al ken ik alle geheimen en alle
wetenschap, al heb ik het volmaakte geloof dat bergen zou kunnen verzetten –
als ik de liefde niet heb, ben ik niets. Al deel ik al mijn bezit uit, al geef
ik mijzelf prijs om mij daarop te kunnen beroemen* – als ik de liefde niet heb,
helpt het mij niets. De liefde is geduldig en vriendelijk; de liefde is niet
afgunstig, zij praalt niet, zij verbeeldt zich niets. Zij gedraagt zich niet
onfatsoenlijk, zij zoekt zichzelf niet, zij laat zich niet kwaad maken en rekent
het kwade niet aan. Zij verheugt zich niet over onrecht, maar vindt vreugde in
de waarheid. Alles verdraagt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles
verduurt zij. De liefde vergaat nooit. De gave van de profetie, ze zal
verdwijnen; het spreken in talen, het zal verstommen; de kennis, ze zal ooit
hebben afgedaan. Want ons kennen is stukwerk, en stukwerk ons profeteren. Maar
wanneer het volmaakte komt, heeft het stukwerk afgedaan. Toen ik een kind was,
sprak ik als een kind, voelde ik als een kind, dacht ik als een kind; nu ik
volwassen ben, heb ik het kinderlijke achter mij gelaten. Nu kijken wij nog in
een spiegel, we zien raadselachtige dingen, maar straks zien we van aangezicht
tot aangezicht. Nu ken ik nog slechts ten dele, maar dan zal ik ten volle
kennen zoals ik zelf gekend ben. Deze drie dingen blijven altijd bestaan:
geloof, hoop en liefde; maar de liefde is het voornaamste”.
En de liefde waarop Sint Paulus doelt
van God tot de mens, de mens tot God en mensen tot elkaar, is iets volstrekt
anders dan de niet zelden tijdelijke gehechtheid aan een auto, een huisdier,
een smartphone, voetbal, chocolade of patat en … wie dat heeft ervaren die weet
dat, ook als dit niet op deze plaats zou zijn toegelicht.
“Geef dat wij U eren met heel ons hart
en alle mensen oprecht beminnen”. Amen!