zondag 30 januari 2022

Collectegebed Vierde zondag “per annum” (door het jaar) “U eren met heel ons hart en alle mensen oprecht beminnen”

“U eren met heel ons hart en alle mensen oprecht beminnen”

I n l e i d i n g

De oratie heeft duidelijk betrekking op het voornaamste gebod van de liefde tot God en de naaste. Het gebed spreekt weliswaar met betrekking tot God over “vereren” (“veneremur”). Maar deze verering is uiteraard de liefde en niet de vrees.
De “naaste” is in nieuwtestamentische zin iedere mens. De liefde wordt in de oratie nader bepaald als “affectus rationabilis”. De Nederlandse versie kiest voor een vertaling die wel niemand hoeft te storen: “alle mensen oprecht beminnen” m.a.w. de mensen beminnen zoals Gij hen bemint. Deze kwalificatie van oprechte naastenliefde is uitstekend bijbels gefundeerd. “Vrienden, als God ons zozeer liefgehad, moeten ook wij elkander liefhebben”.
Een tweede ijkpunt is het beminnen van de naaste zoals wij onszelf beminnen naar het woord van Christus in Mt 22,39 “Gij zult uw naaste beminnen als uzelf”.
De Latijnse tekst spreekt echter slechts van een “logische, verstandige gemoedsbeweging” met op de achtergrond de gedachte hoe ver verwijderd de onderlinge liefde van de mensen en vooral hoe ver verwijderd deze van de Wil Gods kan zijn, die toch de Liefde zelf en de Bron van alle liefde is. Hetgeen de oratie als redelijke/logische gemoedsbeweging beschrijft, zou men treffend met “ware liefde” kunnen vertalen.

T e k s t

Missale Romanum 1970
Concede nobis, Domine Deus noster,
ut te tota mente veneremur,
et omnes homines rationabili diligamus affectu.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie 1979
Heer onze God,
geef dat wij U eren met heel ons hart
en alle mensen oprecht beminnen.
Werkvertaling
Geef ons, Heer onze God,
dat wij U eerbiedig smeken met heel ons hart
en alle mensen met een verstandige genegenheid beminnen.

L i t u r g i s c h e   a n t e c e d e n t e n

De collecta van deze zondag gaat terug tot het Sacramentarium Leonianum (Kapittelbibliotheek Verona, 2e helft 6e eeuw) en heeft sinds de liturgiehervorming van Vaticanum II een plaats gekregen in het Romeinse Missaal van Paulus VI. In het præconciliaire Missaal kwam deze oratie als collecta niet voor.

S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n

1.Concede nobis, Domine Deus noster,
2.ut te tota mente veneremur,
3.et omnes homines rationabili diligamus affectu.   

Ad 1
Anaklese in de vocativusvorm: Domine Deus noster; het verbum concede, geef, verleen, in de imperativusvorm – de van God gevraagde activiteit - waaraan gekoppeld de bijwoordelijke bepaling nobis, aan ons : dativus commodis (van voordeel). Het noster in het adres ondersteunt het nobis bij concede. (Verleen ons... want Gij zijt de Heer onze God)
Een klein onbelangrijk detail bij de anaklese: de vocativusvorm Domine Deus noster wordt slechts in twee collectegebeden in de Tijd door het jaar gebruikt: deze week en in de 33e.
Ad 2
Eerste gedeelte van de relatieve finale/doelaanwijzende of consecutieve/gevolghebbende bijzin, klassiek ingeleid door het voegwoord ut dat het verbum in de coniunctivus plaatst en waarin het eerste aspect van het gevraagde dubbele object wordt uitgedrukt: ut…veneremur : op-/zodat wij U met heel ons hart vereren (aanbidden); veneremur: 1e persoon meervoud coniunctivus præsentis passivi van het deponens venerari   (passief verbum met actieve betekenis) met te als object en tota mente, met heel ons hart, met heel ons gemoed, met heel ons wezen - als bijwoordelijke bepaling in de ablativus (instrumentalis of modi – middel of manier).
Ad 3
Tweede gedeelte van de onder 2 genoemde relatieve bijzin, aan elkaar gekoppeld door de coniunctie et waarin het tweede aspect van het gevraagde object wordt uitgedrukt, eveneens in de coniunctivus
vanwege het wenskarakter van de bede: et omnes homines rationabili diligamus affectu: 
en [op-/zodat wij] alle mensen met een redelijke/logische gemoedsbeweging beminnen. Diligamus, 1e persoon meervoud præsentis van het verbum diligere, -lexi, lectum: beminnen. Omnes homines is object van het verbum diligamus; rationabili affectu : bijwoordelijke bepaling, samengesteld uit een adiectivum en een substantivum, in de ablativus (instrumentalis of modi).
De woordengroep rationabili diligamus affectu is een hyperbaton: rationabili en affectu horen grammaticaal gezien bij elkaar, maar staan uit elkaar geplaatst gescheiden door het verbum diligamus.

Rationabili, van rationabilis, e, redelijk, verstandig, rationeel. Affectu van affectus, -us, gemoed, gevoel, gemoeds-, zielsgesteltenis, ijver begeerte (vgl. “onze” begrippen: affectief, affectie enz.)  
Rationabiliaffectu lijkt een tegenstelling te zijn, zie het commentaar verderop.

B i j b e l s e   c o n t e x t (selectie)

Liefde tot God O.T.

Ex 20,2-6;23; Deut 5,6-15; Deut 6,4-5.13-14; Deut 30,6.16-17; Ps 18,2

Liefde tot de naaste O.T.

Ex 20,12-17; Lev 19,9-18; Deut 5,16;19-21; Deut 15,11; Deut 24,10-22

Liefde tot God en de naaste in het N.T.

Mt 22,36-39 en parallelplaatsen (Mc 12,29-30; Lc 10,25-28)
Meester, wat is het grootste gebod in de Wet? Jezus zei hem: “Ge zult de Heer uw God beminnen met heel uw hart, met heel uw ziel en heel uw verstand”. Dit is het grootste en eerste gebod. En het tweede daaraan gelijk: “Ge zult uw naaste beminnen als uzelf. Aan deze twee geboden hangt heel de Wet en de Profeten”.

Jo 13, 34
Een nieuw gebod geef Ik u: Bemint elkander; zoals Ik u heb liefgehad, moet gij ook elkander beminnen.

Jo 15, 9
Zoals de Vader Mij heeft bemind, zo ook heb Ik u bemind; blijft in mijn liefde.

Ef 5,1-2
Weest dus navolgers van God, als zijn geliefde kinderen; en leeft in liefde, zoals ook Christus u heeft liefgehad en zich zoor ons heeft gegeven als gave en offer, tot een liefelijke geur voor God.

1 Jo 4,7
Geliefden, laat ons elkander beminnen. Want de liefde is uit God, en wie liefheeft, is uit God geboren en kent God.

1 Jo 4, 21
Want dit gebod hebben we van Hem ontvangen: wie God bemint, moet ook zijn broeder beminnen.

G e t u i g e n i s s e n  v a n  d e  V a d e r s

Augustinus, ex Tractatibus in Ioannem 17,7-9: CCL 36,174-175
De Heer zelf komt, de Leraar der liefde, zelf vol liefde, die zijn spreken op aarde kort samenvat, zoals over Hem voorzegd is, en aantoont dat de wet en de profeten bestaan in de twee geboden van de liefde. Ga nu met mij eens na, broeders, wat die twee geboden betekenen. Zij moeten ons zeer bekend zijn en niet maar toevallig in de gedachten komen, wanneer er bij voorbeeld door ons over gesproken wordt; ze mogen nooit uit ons hart verdwijnen. Beslist altijd moet ge bedenken dat we God en de evenmens moeten liefhebben: God uit geheel uw hart, uit geheel uw ziel en met geheel uw verstand; en uw naaste als uzelf ......Iemand die u deze liefde in de twee geboden zou voorschrijven, moet niet eerst de liefde tot de naaste en daarna de liefde tot God aanbevelen, maar eerst de liefde tot God en daarna die tot de naaste. Door uw naaste te beminnen en zorg voor hem te dragen, zijt ge op weg. En waarheen anders dan naar de Heer, uw God, naar Hem, die we moeten beminnen met heel ons hart, met heel onze ziel, met heel ons verstand. Want tot God zijn we nog niet gekomen, maar we hebben wel de naaste bij ons. Daarom: Draag hem, met wie ge wandelt, om tot Hem te komen, bij Wie ge verlangt te blijven.

Augustinus, ex Tractatibus in Ioannem: Tract. 84,1:  CCL 36,536
De volheid van de liefde, waarmee wij elkaar moeten beminnen, zeer geliefde broeders, heeft de Heer omschreven met de woorden: Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden. Daaruit volgt ook logisch, wat dezelfde evangelist Johannes zegt in zijn Brief: Zoals Christus zijn leven voor ons heeft gegeven, zo moeten ook wij ons leven geven voor onze broeders; derhalve: elkander beminnen, zoals Hij ons heeft liefgehad en zijn leven voor ons heeft gegeven.

Augustinus, ex Tractatibus in Ioannem: Tract. 65,1-3: CCL 36,490-492
De Heer Jezus getuigt, dat Hij zijn leerlingen een nieuw gebod geeft, opdat zij elkander beminnen: Een nieuw gebod, zegt Hij, geef Ik u, dat gij elkander bemint. Was dat gebod er dan al niet in de Oude Wet van God, waar geschreven staat: Ge zult uw naaste liefhebben als uzelf? Waarom wordt het door de Heer dan een nieuw gebod genoemd, dat blijkbaar al zo oud was? Of is het daarom een nieuw gebod, omdat het ons bekleed heeft met de nieuwe mens, nu de oude is afgelegd? Het vernieuwt ongetwijfeld de toehoorder, of liever degene die gehoorzaamt, en dat doet niet iedere liefde, maar die, welke de Heer onderscheidt van de vleselijke liefde, wanneer Hij eraan toevoegt: zoals Ik u heb liefgehad.
Die liefde vernieuwt ons, opdat wij nieuwe mensen zijn, erfgenamen van een nieuw testament, zangers van een nieuw lied.

Leo Magnus, Sermo 10  de Quadragesima, 3-4: PL 299-301
In het Evangelie van Johannes zegt de Heer: Hieraan zullen allen herkennen, dat gij mijn leerlingen zijt, dat gij liefde hebt tot elkander. En in de Brief van dezelfde Apostel leest men: Geliefden, laten wij elkander liefhebben, want de liefde is uit God; en eenieder die liefheeft, is uit God geboren en kent God; wie niét liefheeft, kent God niet, want God is liefde. Laten daarom de gelovigen in zichzelf keren en de innerlijke gevoelens van hun hart aan een waarachtig onderzoek onderwerpen; en als zij er zich bewust van zijn, dat er in hun hart iets te vinden is van de vruchten der liefde, behoeven zij er niet aan te twijfelen, dat God in hen woont, en om steeds meer bevattelijk te worden voor zo’n grote Gast, moeten ze steeds meer werken doen van volgehouden barmhartigheid. Want als God liefde is, mag de liefde geen grens kennen, omdat de Godheid niet door grenzen kan worden beperkt.

Maximus Confessor, Centuria 1, cap. 1,4-5 sqq.: PG 90, 962-963
Wie Mij bemint, zegt de Heer, zal mijn geboden onderhouden. Maar dit is mijn gebod, zegt Hij, dat gij elkander bemint. Wie derhalve zijn naaste niet bemint, onderhoudt zijn gebod niet. En wie zijn gebod niet onderhoudt, kan ook God niet beminnen. Zalig de man, die zonder onderscheid iedere mens kan beminnen.

C o m m e n t a a r
Terwijl in het collectegebed van deze zondag de dubbele liefde wordt afgebeden, bevestigt het collectegebed van de 25e zondag per annum dat God het gebod van de tweevoudige liefde heeft vastgelegd in zijn Wet : Deus, qui sacræ legis omnia constituta in tua et proximi dilectione posuísti ... (God, die alle bepalingen van de heilige wet hebt vervat in de liefde tot U en de naaste...) zoals Christus verklaart in Mt 22,40: “Aan deze twee geboden hangt heel de Wet en de Profeten”.  Dit Schriftwoord wordt door Sint Paulus onderstreept in Rom 9,13: “Plenitudo ergo legis est dilectio” : de liefde is de vervulling van de Wet.
Ook voor het collectegebed van de vierde zondag per annum geldt dat alle genaden die God de mens in principe heeft geschonken, telkens opnieuw binnen de relatie God-mens, Vader-kind, moeten worden afgebeden.
We vragen God ons toe te staan, ons als een grote gave en een toegekend voorrecht  te vergunnnen Hem  te "aanbidden" met heel ons verstand, onze geest, ons gemoed, ons hart. Dit aanbidden heeft, volgens de Lewis & Short Latin Dictionary, een diepe religieuze connotatie en betekent: "eren met religieus ontzag, verheerlijken, aanbidden, eerbiedigen, vereren... eer betonen." Denk aan het gebruik ervan in het bekende Tantum Ergo, waarin onze gebedshouding wordt beschreven als cernui, "met het hoofd gebogen tot op de grond." Om God te “aanbidden” zoals het hoort zal het voor ons noodzakelijk zijn Hem te leren kennen, want wij moeten dit immers doen met geheel ons verstand.
Er is een nauwe relatie tussen kennen en beminnen. 

In dit collectegebed horen we duidelijk een echo van het tweevoudig gebod van Jezus, die het dikwijls herhaalde gebod in Deuteronomium onderwijst en uitbreidt (vergelijk in het bijzonder 6,5, het Shema – “Hoor, o Israël. . .”) God te beminnen en de naaste (vergelijk Mt 22,36-38; Mc 12,2-31; Lc 10,26-28 – dat “omni mente” heeft in plaats van “tota”).

In de drie synoptische Evangelies waar sprake is van een versie van het tweevoudig gebod hebben wij het Griekse woord dianoia voor "geest/verstand". Hieronymus gebruikte in de Vulgaat het Latijnse mens om het Griekse dianoia te vertalen. Dianoia wordt gebruikt in de oude Griekse vertaling van het Oude Testament de zogenaamde Septuagint (meestal afgekort als LXX). Maar kijkend naar de passage uit Deuteronomium, vinden we in Engelse vertalingen "heart" (hart). Dianoia is een vertaling van het Hebreeuwse lebab: hart... en daarnaast van nog veel meer. Bovendien, in de Latijnse Vulgaat vinden we in Deuteronomium voor dianoia het woord cor - "hart".

Zoals het Engelse "heart" (hart), kan ook het Hebreeuws “lebab” heel veel dingen betekenen, waaronder "innerlijke mens, geest, wil, hart, ziel, inzicht, gedachten, kennis, denken, reflectie, geheugen, genegenheid, neiging, volhardendheid, wilskracht, geweten." Heart" (hart) kan de zetel van moreel karakter of moed betekenen. De Bijbelse antropologie en de relatie tussen "geest, hart, ziel" is een ingewikkelde aangelegenheid, en het zou te ver voeren hier diep op in te gaan. Door te kijken naar die “mens” (geest) van ons gebed proberen we een wegwijzer te vinden om voetangels en klemmen te voorkomen  in onze tijd met het begrip "liefde" vaak gepaard gaan. "Geest " en "hart" zijn nauw verwante vermogens bij de mens die niet van elkaar gescheiden kunnen worden.

Onze Verlosser heeft ons opgedragen om lief te hebben. Onze Moeder de H. Kerk brengt dit in herinnering in het collectegebed van deze week. Maar "liefde" heeft tegenwoordig zoveel betekenissen. Sommige lezers kennen wellicht C.S. Lewis’ boek “The Four Loves” (De vier vormen van liefde). Doorgaans verwijst vandaag de dag de kwalificatie “liefde” niet op de eerste plaats naar het type liefde die wij vatten onder de christelijke "caritas", die opofferende liefde die altijd eerst het belang van de ander zoekt en die lijkt op de opofferende liefde van Christus, de theologale deugd die ons in staat stelt lief te hebben als beeld van God. We kunnen spreken over de verschillende wijzen (vormen) van liefde, zoals welwillendheid, of in schikkelijkheid ten opzichte van vijanden, of wellust.

In het collectegebed van deze zondag worden we echter opgewekt tot een bijzonder en specifieke vorm van liefde, te weten de ware caritas: de bezielde deugd die het voor ons mogelijk maakt om God lief te hebben omwille van Hemzelf en al degenen te beminnen die geschapen zijn naar Zijn beeld. De liefde die maakte dat God Zijn Zoon gaf aan ons om de Kruisdood te ondergaan ter vergeving van onze zonden. Dat is de liefde die vanzelfsprekend vraagt om wederliefde, die gericht is op de ander en het eigen ik. De echte liefde, het soort dat afgesmeekt wordt in het gebed van deze zondag, is een daad van de wil. Deze liefde verheugt zich in de ander en verlangt naar het welzijn van de ander. Het is de liefde waar de apostel Paulus zo beeldend schrijft in 1 Korintiërs 13: “Al spreek ik de taal van mensen en engelen – als ik de liefde niet heb, ben ik een galmend bekken of een schelle cimbaal. Al heb ik de gave van de profetie, al ken ik alle geheimen en alle wetenschap, al heb ik het volmaakte geloof dat bergen zou kunnen verzetten – als ik de liefde niet heb, ben ik niets. Al deel ik al mijn bezit uit, al geef ik mijzelf prijs om mij daarop te kunnen beroemen* – als ik de liefde niet heb, helpt het mij niets. De liefde is geduldig en vriendelijk; de liefde is niet afgunstig, zij praalt niet, zij verbeeldt zich niets. Zij gedraagt zich niet onfatsoenlijk, zij zoekt zichzelf niet, zij laat zich niet kwaad maken en rekent het kwade niet aan. Zij verheugt zich niet over onrecht, maar vindt vreugde in de waarheid. Alles verdraagt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles verduurt zij. De liefde vergaat nooit. De gave van de profetie, ze zal verdwijnen; het spreken in talen, het zal verstommen; de kennis, ze zal ooit hebben afgedaan. Want ons kennen is stukwerk, en stukwerk ons profeteren. Maar wanneer het volmaakte komt, heeft het stukwerk afgedaan. Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, voelde ik als een kind, dacht ik als een kind; nu ik volwassen ben, heb ik het kinderlijke achter mij gelaten. Nu kijken wij nog in een spiegel, we zien raadselachtige dingen, maar straks zien we van aangezicht tot aangezicht. Nu ken ik nog slechts ten dele, maar dan zal ik ten volle kennen zoals ik zelf gekend ben.  Deze drie dingen blijven altijd bestaan: geloof, hoop en liefde; maar de liefde is het voornaamste”.

En de liefde waarop Sint Paulus doelt van God tot de mens, de mens tot God en mensen tot elkaar, is iets volstrekt anders dan de niet zelden tijdelijke gehechtheid aan een auto, een huisdier, een smartphone, voetbal, chocolade of patat en … wie dat heeft ervaren die weet dat, ook als dit niet op deze plaats zou zijn toegelicht.


“Geef dat wij U eren met heel ons hart en alle mensen oprecht beminnen”. Amen!