Ad Officium lectionis
Lectio altera
Ex Tractátu sancti Irenæi
epíscopi Advérsus hæreses
(Lib. 3, 19, 1. 3 — 20, 1: SCh 34, 332. 336-338)
Tweede
lezing
Uit het Tractaat ‘tegen de
ketters’, van de H. Irenaeus, bisschop
(Lib. 3, 19, 1. 3 — 20, 1: SCh 34, 332. 336-338)
De eerstelingen van de Verrijzenis in Christus
Dáárom werd het Woord Gods
mens en de Zoon van God een Zoon des mensen, opdat de mens, innig verenigd met
het Woord Gods, ook de aanneming zou ontvangen tot kind van God.
Want op geen andere manier
konden wij de onbederfelijkheid en de onsterfelijkheid verkrijgen, dan door de
vereniging met de onbederfelijkheid en de onsterfelijkheid zelf. Maar hoe
konden wij verenigd worden met de onbederfelijkheid en de onsterfelijkheid, als
niet die onbederfelijkheid en onsterfelijkheid datgene was geworden, wat ook
wij zijn, opdat wat bederfelijk was door onbederfelijkheid zou worden opgenomen
en zo ook het sterfelijke door het onsterfelijke om de aanneming tot kinderen
te ontvangen?
Omdat deze Zoon Gods, onze
Heer, het Woord dat voortkomt van de Vader, ook de Zoon des mensen is –
aangezien Hij uit Maria, die een menselijke afkomst had en ook zelf mens was,
geboren werd – had Hij ook een menselijke afkomst en is de Mensenzoon geworden.
Daarom ook gaf de Heer ons
een teken diep in het dodenrijk en hoog in de hemel, waar de mens niet naar
vroeg, omdat hij niet verwachtte, dat een maagd zou kunnen ontvangen en een
zoon baren, die God met ons was en naar de aarde zou neerdalen om het schaap te
zoeken, dat verloren was (en dat zijn eigen schepsel was), en Die naar boven
zou opstijgen en aan de Vader die mens, die gevonden was, zou aanbieden en
aanbevelen. Hij maakte zichzelf tot de Eersteling van de opstanding van de
mens, om, zoals Hij als Hoofd uit de doden verrees, zo ook zijn overige Lichaam
(waartoe iedere mens behoort, die in leven wordt bevonden na de tijd van zijn
verwerping door zijn ongehoorzaamheid) te doen verrijzen, dat door Gods
schepping door allerlei banden stevig is samengegroeid, terwijl elk lid zijn
eigen en geschikte plaats heeft in het Lichaam. Want er zijn veel verblijven
bij de Vader, omdat er ook veel ledenmaten zijn in één Lichaam.
Grootmoedig dan ook was God,
toen de mens gevallen was, en Hij er in zijn Voorzienigheid voor zorgde de mens
die overwinning te geven dóór zijn Woord. Want daar de kracht in zwakheid werd
vervolmaakt, toonde dit Gods goedheid en diens overheerlijke kracht.