Uit de brieven van de heilige priester Johannes Bosco († 1888)
Met liefde heb ik mij altijd ingespannen.
Als
wij willen dat men ons ziet als mensen die zich echt bekommeren om het
welzijn van onze leerlingen, om hen zo des te gemakkelijker ertoe te
brengen aan hun verplichtingen te voldoen, dan moogt gij op de eerste
plaats nooit vergeten dat gij de ouders van uw geliefde kinderen
vervangt. Voor de kinderen heb ik mij altijd ingespannen, heb ik
geijverd en mijn priesterlijke taken vervuld, en niet alleen ik, maar
heel de Salesiaanse gemeenschap.
Hoe vaak, mijn
zonen, heb ik in mijn toch voorwaar niet korte priesterleven mijzelf van
deze grote waarheid moeten overtuigen! Het is gemakkelijker boos te
worden dan te verdragen, gemakkelijker een kind te dreigen dan het te
overreden. Ik durf zelfs te zeggen dat het ons ongeduld en onze hoogmoed
veel meer gelegen komt hardnekkige boosdoeners te straffen, dan hen te
corrigeren door vastberaden en tegelijk liefdevol alles te verdragen.
Toch
beveel ik u de liefde van Paulus aan, die hij betoonde tegenover de
bekeerlingen. Die liefde bewoog hem altijd tot tranen en smeekbeden,
wanneer hij zag dat de bekeerlingen weinig meegaand waren en zich tegen
zijn liefde verzetten.
Hoedt u ervoor dat men u
verdenkt van impulsief handelen. Bij het straffen is het moeilijk het
noodzakelijke geestelijk evenwicht te bewaren, om niet de indruk te
wekken dat wij handelen om ons gezag te laten gelden of om uiting te
geven aan onze emoties.
Laten wij hen, tegenover
wie wij ons gezag moeten laten gelden, als onze kinderen beschouwen.
Laten wij ons dienstbaar tegenover hen opstellen, zoals Jezus die kwam
om te gehoorzamen, niet om te bevelen (vgl. Mc. 10, 41-45). Laten
wij ons ervoor schamen alleen al de schijn te wekken te willen heersen.
En laat ons niet heersen over de kinderen, tenzij om hen beter te
dienen.
Zo ging Jezus ook met de apostelen om.
Hij duldde hen die onwetend en ruw, ja zelfs kleingelovig waren. Met de
zondaars ging Hij zó welwillend, gewoon en vriendschappelijk om, dat
sommigen zich erover verbaasden, anderen er echter aanstoot aan namen en
in weer anderen de hoop gewekt werd, van God vergiffenis te kunnen
verkrijgen. Daarom heeft Hij ons opgedragen ‘zachtmoedig en nederig van
hart’ (Mt. 11, 29) te zijn.
Het zijn onze
kinderen. Laten wij daarom, wanneer wij hun fouten trachten te
beteugelen, iedere vorm van toom afleggen of in elk geval zo matigen dat
hij al bedwongen lijkt te zijn.
Laten wij ons
niet opwinden, laat er in onze ogen geen minachting zijn, geen
laatdunkende trek om onze mond, maar barmhartigheid voor het ogenblik en
hoop op de toekomst, zoals het ware vaders betaamt die zich echt
toeleggen op vermaning en verbetering van hun kinderen.
In
bijzonder ernstige gevallen is het beter God nederig te bidden en te
smeken, dan een stroom van woorden te uiten die de toehoorders in hun
hart kwetst, maar de schuldigen geen enkel nut verschaft.