Het is het geboortefeest van een
maagd: laten wij haar ongereptheid navolgen. Het is het geboortefeest van een
martelares: laten wij offers brengen. Het is het geboortefeest van de heilige Agnes.
Men verhaalt ons, dat zij als twaalfjarige gemarteld werd. Daardoor is die
wreedheid des te afschuwelijker, omdat die wreedheid zelfs niet die jeugdige
leeftijd heeft gespaard. Groot daarentegen is de kracht van haar geloof, die
een getuigenis vond in die jeugdige leeftijd.
Was er in dat lichaampje nog wel
een plek over voor een wond? Maar zij, die nog geen plaats in haar lichaam had
om het zwaard te ontvangen, had wel de kracht om dat zwaard te overwinnen.
Meisjes van die leeftijd kunnen zelfs niet de boze blikken van haar ouders
verdragen en schreien gewoonlijk al bij het prikken met een naald alsof het
over grote wonden ging, maar zij bleef onverschrokken in de bloedige handen van
de beulen, onbewogen toen er hard getrokken werd aan de knersende ketenen. Nu
eens gaf zij zich geheel over aan het zwaard van de woedende soldaat, nog
onwetend dat ze zou sterven, maar er wel toe bereid. Zelfs toen zij tegen haar
wil naar het offeraltaar gesleept werd, strekte zij tussen de vlammen haar
handen uit naar Christus, en in die heiligschennende vuuroven zelf tekende zij
het zegeteken van de Heer. Dan weer legde zij hals en handen in ijzeren boeien,
maar geen boei was in staat die zo tere ledematen te binden.
Een nieuw soort van
martelaarschap? Ze is nog niet geschikt voor de straf, en reeds is ze rijp voor
de overwinning; moeilijk kon ze strijden, gemakkelijk kan zij gekroond worden.
Het leermeesterschap in de deugd heeft zij vervuld, ofschoon haar de leeftijd
in de weg stond. Niet zo snel zou een bruid zich naar het slaapvertrek haasten
als deze maagd met haastige stap naar de plaats van foltering, verheugd over de
overwinning; zij gaat niet, het hoofd vol gekrulde haren, maar met Christus;
niet met bloemen omkranst, maar met haar deugden.
Allen weenden, maar zij zelf
weende niet. De meesten stonden verwonderd over het feit, dat zij zo
gemakkelijk de rijkdommen van haar leven wegschonk als had zij die reeds ten
volle genoten, terwijl zij ze nog niet geproefd had.
Allen stonden er verbaasd over,
dat zij nu al als getuige voor God optrad, terwijl zij om haar leeftijd nog
niet eens over zichzelf kon beschikken. Tenslotte bewerkte zij, dat men haar
getuigenis over God geloofde, terwijl zij zelf in haar menselijke verschijning
nog niet geloofwaardig was: omdat hetgeen boven de natuur is, van de Schepper
der natuur afkomstig is.
Wat voor verschrikkingen
gebruikte de beul niet, om door haar gevreesd te worden; wat vleierijen werden
niet aangewend om haar over te halen; hoe velen deden haar geen
huwelijksvoorstellen. Maar zij antwoordde: ‘Ook dat is een onrecht jegens de
Bruidegom, als Hij moet wachten op die hem zou behagen; Die mij het eerst
verkozen heeft, zal mij ontvangen. Wat draalt ge nog, beul? Laat mijn lichaam
maar ten onder gaan, dat bemind kan worden met ogen, waardoor ik het niet wil’.
Zij bleef staan, bad en boog haar hals.
Gij had de beul kunnen zien
sidderen alsof hij zelf de veroordeelde was; de hand van die haar sloeg zou ge
hebben kunnen zien beven en zijn gelaat zien verbleken als van iemand, die bang
is voor het gevaar dat een ander bedreigde, terwijl het meisje zelf niet bang
was voor haar eigen gevaar. Hier ziet ge dus één slachtoffer maar een
tweevoudig martelaarschap: één om de kuisheid en één om het geloof. Zij bleef
maagd en werd martelares
.
Liturgia
Horarum, 21 januari. Uit het Tractaat over ‘De
Maagden’ van de H. Ambrosius, bisschop
(Lib. 1, cap. 2. 5. 7-9: PL 16
[edit. 1845], 189-191)