Lectio
altera
Ex Constitutióne Sacrosánctum
Concílium Concílii Vaticáni secúndi de sacra Liturgía
(Nn. 7-8. 106)
Uit de Constitutie
‘Sacrosanctum Concilium’ van het 2de Vaticaans Concilie over de
Heilige Liturgie
Christus is tegenwoordig in zijn Kerk
Christus is altijd aanwezig
in zijn Kerk, vooral in de liturgische handelingen. Hij is tegenwoordig in het
Misoffer, zowel in de persoon van de bedienaar - Hij, die zich nu offert in de
bediening van de priesters, is dezelfde als die zich toen offerde op het kruis
-, vooral ook is Hij tegenwoordig onder de eucharistische gedaanten. Hij is
door zijn kracht echt aanwezig in de sacramenten, zodat, wanneer iemand doopt,
Christus zelf doopt. Hij is echt aanwezig in zijn woord, omdat, wanneer de
Heilige Schrift in de Kerk gelezen wordt, Hij zelf spreekt. Hij is tenslotte
echt aanwezig, als de Kerk bidt en psalmen zingt, omdat Hij gezegd heeft: Waar er twee of drie in mijn naam vergaderd
zijn, daar ben Ik in hun midden. Inderdaad toch, in dit grote werk, waardoor
God volmaakt verheerlijkt wordt en de mensen worden geheiligd, verenigt
Christus zich steeds met de Kerk, zijn zeer geliefde Bruid, wanneer zij haar
Heer aanroept en door Hem aan de eeuwige Vader haar eredienst aanbiedt.
Daarom wordt de Liturgie
terecht gezien als de uitoefening van het Priesterschap van Jezus Christus,
waarin door de uitwendig waarneembare tekenen de heiliging van de mens wordt
betekend en tegelijk ook op een wijze, aan ieder teken eigen, wordt
verwezenlijkt; hierin wordt door het mystieke Lichaam van Christus, het Hoofd
namelijk met zijn ledematen, de volledige en openbare eredienst uitgeoefend.
Derhalve is iedere
liturgische viering, als het werk van Christus, Priester, met zijn Lichaam, dat
de Kerk is, een bij uitstek heilige handeling. Geen enkele andere handeling van
de Kerk is op gelijke titel of in dezelfde mate aan de krachtdadigheid van deze
viering gelijk.
Bij de aardse liturgie
hebben wij al bij wijze van voorsmaak deel aan de hemelse, die in de heilige
stad Jeruzalem gevierd wordt, waarheen wij als pelgrims naar toe streven en
waar Christus is gezeten aan de
rechterhand Gods als Bedienaar van het heiligdom en van de ware Tabernakel; met
heel het hemels heir zingen wij voor de Heer het loflied van zijn glorie.
Terwijl wij de gedachtenis der heiligen vereren en hopen eens hun gezelschap te
mogen delen, verwachten wij de Verlosser
Onze Heer Jezus Christus totdat Hij zelf verschijnt als ons leven en wij met Hem zullen verschijnen in de
heerlijkheid.
Steunend op haar
apostolische traditie, die wortelt in de dag zelf van Christus’ Verrijzenis,
viert de Kerk het Paasmysterie op iedere achtste dag, die daarom ook terecht de
‘Dag des Heren’ wordt genoemd. Op die dag immers moeten de gelovigen
samenkomen, om het woord Gods te aanhoren en de Eucharistie te vieren, het
lijden, de verrijzenis en de heerlijkheid van de Heer Jezus te gedenken, en God
te danken, die hen heeft doen herboren
worden tot een nieuw leven van hoop door de opstanding van Jezus Christus uit
de doden. Aldus is de dag des Heren de oorspronkelijke feestdag, die de
gelovigen in hun godsdienstzin moet worden voorgehouden en ingescherpt, zodat
die dag tegelijk ook een dag wordt van vreugde en van vrij zijn van arbeid.
Alleen die kerkelijke feesten, die werkelijk van het grootste gewicht zijn,
mogen de voorrang hebben boven de Dag des Heren, omdat deze het fundament is en
de kern van heel het liturgisch jaar.