Memoria
Ad Officium lectionis
Timotheus
et Titus, discipuli et adiutores apostoli Pauli, alter Ecclesiæ Ephesinæ
præfuit, alter vero Cretensi. Ad eos scriptæ sunt epistolæ quæ pastorales
vocantur et in quibus optimæ continentur admonitiones pro pastorum et fidelium
institutione.
Lectio
altera
(Hom.
2 de laudibus sancti Pauli: PG 50, 480-484)
Ter inleiding
Als leerlingen en helpers
van de apostel Paulus worden, daags na zijn feestdag, Timoteüs en Titus
herdacht. De eerste was aan het hoofd gesteld van de christengemeente van
Efeze, de ander had de leiding van de kerk op het eiland Kreta. Paulus schreef
aan hen de brieven die bekend staan als de pastorale brieven en die talrijke
aanwijzingen bevatten voor de vorming van de gelovigen en hun herders.
Tweede
lezing
Uit een homilie
van de heilige Johannes Chrysostomus, bisschop van Constantinopel († 407)
Ik heb de goede
strijd gestreden.
Paulus bewoonde zijn gevangeniscel als was zij de
hemel zelf. De verwondingen van de geselslagen aanvaardde hij met meer vreugde
dan anderen naar de prijs voor een overwinning grijpen. Hij hield niet minder
van de inspanningen dan van de beloning, omdat hij de inspanningen als een
beloning beschouwde. Een genade noemde hij ze daarom. Zie maar eens. Hij noemt
het een beloning ‘ontbonden te worden om met Christus te zijn’, maar ‘in het
lichaam blijven, dat is een strijd’ (Fil. 1, 23.24). Toch kiest hij het
laatste. Het is voor hem een noodzaak, zegt hij.
Door een vloek van Christus verwijderd worden, dat was
een strijd en lijden, en erger dan dat, maar bij Hem zijn, de hoogste beloning.
Voor strijd en lijden kiest Paulus om Christus’ wil.
Nu zal wellicht iemand opmerken dat voor Paulus dat
alles vanwege Christus een genoegen was. Dat beweer ik immers ook: wat voor ons
een bron is van verdriet, verschafte hem grote vreugde. En waarom zou ik
gevaren en andere tegenslagen opnoemen? Zijn verdriet hield niet op. Daarom
zegt hijzelf: ‘Niemand is zwak of ik ben het ook. Niemand komt ten val of ik
sta in brand’ (2 Kor. 11, 29).
En ik spoor je aan dit grote voorbeeld van deugd niet
alleen te bewonderen, volg het ook na. Zo kunnen wij dezelfde lauwerkrans
verwerven als hij. Als jij je erover verbaast dat jij voor dezelfde prestatie
dezelfde beloning zult krijgen, luister dan naar wat hij hierover zegt: ‘Ik heb
de goede strijd gestreden, de wedloop voltooid, het geloof bewaard. Nu wacht
mij de krans der gerechtigheid, waarmee de Heer, de rechtvaardige Rechter, mij
zal belonen op de grote dag, en niet alleen mij, maar allen die met liefde
uitzien naar zijn komst’ (2 Tim. 4, 7-8).
Je ziet hoe hij iedereen roept om in dit lot te delen.
Voor ons allen is hetzelfde weggelegd. Daarom moeten wij ons allen inspannen om
het goede te verkrijgen dat ons is beloofd.
Let niet enkel op de omvang en het belang van wat
Paulus gepresteerd heeft, kijk ook naar de kracht van zijn toewijding waardoor
hij zo’n grote genade naar zich toe kon trekken, en naar zijn overeenkomst in
aanleg met ons: want alles wat ons eigen is, was ook zijn deel. Zo zullen ook
de zwaarste problemen ons eenvoudig lijken en simpel. En als wij in dit korte
leven hebben gezwoegd, zullen wij uiteindelijk die onvergankelijke, eeuwige
krans wegdragen, door de genade en de menslievendheid van onze Heer Jezus
Christus, aan wie de glorie behoort en de macht, nu en altijd en in de eeuwen
der eeuwen. Amen.
Second reading
From a homily by Saint John Chrysostom, bishop |
---|
I have fought the good fight |
---|
Though housed in a narrow prison, Paul dwelt in heaven. He accepted beatings and wounds more readily than others reach out for rewards. Sufferings he loved as much as prizes; indeed he regarded them as his prizes, and therefore called them a grace or gift. Reflect on what this means. To depart and be with Christ was certainly a reward, while remaining in the flesh meant struggle. Yet such was his longing for Christ that he wanted to defer his reward and remain amid the fight; those were his priorities.
Now, to be separated from the company of Christ meant struggle and pain for Paul; in fact, it was a greater affliction than any struggle or pain would be. On the other hand, to be with Christ was a matchless reward. Yet, for the sake of Christ, Paul chose the separation.
But, you may say: “Because of Christ, Paul found all this pleasant.” I cannot deny that, for he derived intense pleasure from what saddens us. I need not think only of perils and hardships. It was true even of the intense sorrow that made him cry out: Who is weak that I do not share the weakness? Who is scandalised that I am not consumed with indignation?
I urge you not simply to admire but also to imitate this splendid example of virtue, for, if we do, we can share his crown as well.
Are you surprised at my saying that if you have Paul’s merits, you will share that same reward? Then listen to Paul himself: I have fought the good fight, I have run the race, I have kept the faith. Henceforth a crown of justice awaits me, and the Lord, who is a just judge, will give it to me on that day – and not to me alone, but to those who desire his coming. You see how he calls all to share the same glory?
Now, since the same crown of glory is offered to all, let us eagerly strive to become worthy of these promised blessings.
In thinking of Paul we should not consider only his noble and lofty virtues or the strong and ready will that disposed him for such great graces. We should also realise that he shares our nature in every respect. If we do, then even what is very difficult will seem to us easy and light; we shall work hard during the short time we have on earth and someday we shall wear the incorruptible, immortal crown. This we shall do by the grace and mercy of our Lord Jesus Christ, to whom all glory and power belongs now and always through endless ages. Amen.