Lectio altera
Ex Constitutióne pastoráli Gáudium et spes Concílii Vaticáni secúndi de Ecclésia in mundo huius témporis
(Nr. 48)
Sanctitas matrimonii et familiæ
Vir et múlier, qui fœdere coniugáli iam non sunt duo, sed una caro, íntima personárum atque óperum coniunctióne mútuum sibi adiutórium et servítium præstant, sensúmque suæ unitátis experiúntur et plénius in dies adipiscúntur.
Quæ íntima únio, útpote mútua duárum personárum donátio, sicut et bonum liberórum, plenam cóniugum fidem éxigunt atque indissolúbilem eórum unitátem urgent.
Christus Dóminus huic multifórmi dilectióni, e divíno caritátis fonte exórtæ et ad exémplar suæ cum Ecclésia uniónis constitútæ, abundánter benedíxit.
Sicut enim Deus olim fœdere dilectiónis et fidelitátis pópulo suo occúrrit, ita nunc hóminum Salvátor Ecclesiæque Sponsus per sacraméntum matrimónii christifidélibus coniúgibus óbviam venit. Manet porro cum eis, ut quemádmodum ipse diléxit Ecclésiam et semetípsum pro ea trádidit, ita et cóniuges, mútua deditióne, se ínvicem perpétua fidelitáte díligant.
Germánus amor coniugális in divínum amórem assúmitur atque virtúte redemptíva Christi et salvífica actióne Ecclésiæ régitur ac ditátur, ut cóniuges efficáciter ad Deum ducántur atque in sublími múnere patris et matris adiuvéntur et conforténtur.
Quaprópter cóniuges christiáni ad sui status offícia et dignitátem peculiári sacraménto roborántur et véluti consecrántur; cuius virtúte munus suum coniugále et familiáre expléntes, spíritu Christi imbúti, quo tota eórum vita fide, spe et caritáte perváditur, magis ac magis ad própriam suam perfectiónem mutuámque sanctificatiónem, ideóque commúniter ad Dei glorificatiónem accédunt.
Unde, ipsis paréntibus exémplo et oratióne familiári prægrediéntibus, fílii, immo et omnes in famíliæ convíctu degéntes, humanitátis, salútis atque sanctitátis viam facílius invénient. Cóniuges autem, dignitáte ac múnere paternitátis et maternitátis ornáti, offícium educatiónis præsértim religiósæ, quod ad ipsos imprímis spectat, diligénter adimplébunt.
Líberi, ut viva famíliæ membra, ad sanctificatiónem paréntum suo modo cónferunt. Gratæ enim mentis afféctu, pietáte atque fidúcia benefíciis paréntum respondébunt ipsísque in rebus advérsis necnon in senectútis solitúdine filiórum more assístent.
Second reading
The intimate partnership of married life and love has been established by the Creator and qualified by His laws, and is rooted in the jugal covenant of irrevocable personal consent. Hence by that human act whereby spouses mutually bestow and accept each other a relationship arises which by divine will and in the eyes of society too is a lasting one. For the good of the spouses and their off-springs as well as of society, the existence of the sacred bond no longer depends on human decisions alone. For, God Himself is the author of matrimony, endowed as it is with various benefits and purposes. (St. Augustine, De Bene coniugali PL 40, 375-376 and 394, St. Thomas, Summa Theologica, Suppl. Quaest. 49, art. 3 ad 1, Decretum pro Armenis: Denz.-Schoen. 1327; Pius XI, encyclical letter Casti Connubii: AAS 22 (1930, pp. 547-548; Denz.-Schoen. 3703-3714.) All of these have a very decisive bearing on the continuation of the human race, on the personal development and eternal destiny of the individual members of a family, and on the dignity, stability, peace and prosperity of the family itself and of human society as a whole. By their very nature, the institution of matrimony itself and conjugal love are ordained for the procreation and education of children, and find in them their ultimate crown. Thus a man and a woman, who by their compact of conjugal love "are no longer two, but one flesh" (Matt. 19:ff), render mutual help and service to each other through an intimate union of their persons and of their actions. Through this union they experience the meaning of their oneness and attain to it with growing perfection day by day. As a mutual gift of two persons, this intimate union and the good of the children impose total fidelity on the spouses and argue for an unbreakable oneness between them. (Pius XI, encyclical letter Casti Connubii: AAS 22 (1930), pp. 546-547; Denz.-Schoen. 3706)
Christ the Lord abundantly blessed this many-faceted love, welling up as it does from the fountain of divine love and structured as it is on the model of His union with His Church. For as God of old made Himself present (Osee 2; Jer. 3:6-13; Ezech. 16 and 23; Is. 54) to His people through a covenant of love and fidelity, so now the Savior of men and the Spouse (Matt. 9: 15; Mark 2: 19-20; Luke 5:34-35; John 3:29; Cf. also 2 Cor. 11:2; Eph. 5:27; Apoc. 19:7-8; 21:2 and 9) of the Church comes into the lives of married Christians through the sacrament of matrimony. He abides with them thereafter so that just as He loved the Church and handed Himself over on her behalf, (Eph. 5:25) the spouses may love each other with perpetual fidelity through mutual self-bestowal.
Authentic married love is caught up into divine love and is governed and enriched by Christ's redeeming power and the saving activity of the Church, so that this love may lead the spouses to God with powerful effect and may aid and strengthen them in sublime office of being a father or a mother. (Second Vatican Council, Dogmatic Constitution on the Church: AAS 57 (1965), pp. 15-16; 40-41; 47) For this reason Christian spouses have a special sacrament by which they are fortified and receive a kind of consecration in the duties and dignity of their state. (Pius XI, encyclical letter Casti Connubii: AAS 22 (1930), p. 583) By virtue of this sacrament, as spouses fulfil their conjugal and family obligation, they are penetrated with the spirit of Christ, which suffuses their whole lives with faith, hope and charity. Thus they increasingly advance the perfection of their own personalities, as well as their mutual sanctification, and hence contribute jointly to the glory of God.
As a result, with their parents leading the way by example and family Prayer, children and indeed everyone gathered around the family hearth will find a readier path to human maturity, salvation and holiness. Graced with the dignity and office of fatherhood and motherhood, parents will energetically acquit themselves of a duty which devolves primarily on them, namely education and especially religious education.
Tweede lezing
Heiligheid van huwelijk en gezin
De diepe levens- en liefdesgemeenschap van de gehuwden, die door de Schepper is ingesteld en waaraan Hij eigen wetten heeft gegeven, komt tot stand door het huwelijksverbond, d.i. door een persoonlijke onherroepelijke instemming. Zo ontstaat uit de menselijke akt, waardoor de echtgenoten zich aan elkaar schenken en elkaar ontvangen, ook voor de menselijke samenleving het instituut, dat zijn stabiliteit ontleent aan Gods ordening. Omdat deze heilige band het welzijn zowel van echtgenoten en kinderen als van de samenleving beoogt, is hij niet afhankelijk van menselijke willekeur. Want God zelf is de maker van het huwelijk, dat verschillende waarden en doelstellingen heeft, die alle van het grootste belang zijn voor de instandhouding van het menselijk geslacht, voor de persoonlijke vervolmaking en de eeuwige bestemming van de afzonderlijke leden van het gezin, voor de waardigheid, de stabiliteit, de vrede en de voorspoed van het gezin zelf en van heel de menselijke samenleving. Krachtens hun natuurlijke aard zijn het instituut van het huwelijk en de huwelijksliefde gericht op het voortbrengen en opvoeden van kinderen, en ze vinden hierin als het ware hun hoogtepunt en bekroning. En zo geven man en vrouw, die door het huwelijksverbond "niet langer twee zijn, maar één vlees” (Mt. 19, 6), elkaar hulp en dienstbetoon door de innige verbondenheid van hun persoon en hun activiteit; zo ervaren zij de zin van hun eenheid en verdiepen deze steeds meer. Deze innige verenging, als zijnde het zich wederzijds wegschenken van twee personen, en eveneens het welzijn van de kinderen, vereisen de algehele trouw van de echtgenoten en hun onverbreekbare eenheid.
Christus de Heer heeft zijn overvloedige zegen geschonken aan deze liefde met haar vele aspecten, die ontsprongen is aan de goddelijke liefdebron en gevormd naar het model van zijn eenheid met de Kerk.
Want gelijk God eens het initiatief nam tot een verbond van liefde en trouw met zijn volk, , zo komt nu de Verlosser der mensen, de Bruidegom van de Kerk
, door het sacrament van het huwelijk tegemoet aan de christelijke echtgenoten. Hij blijft met hen, opdat de echtgenoten elkaar door hun wederzijdse overgave zouden liefhebben in eeuwige trouw, zoals Hij zelf de Kerk heeft liefgehad en zich voor haar heeft overgeleverd
De echte huwelijksliefde wordt opgenomen in de goddelijke liefde en wordt gericht en verrijkt door de verlossende kracht van Christus en de heilbrengende werkzaamheid van de Kerk, opdat de echtgenoten veilig en zeker de weg zouden vinden naar God en hulp en kracht ontvangen in hun sublieme taak van vader en moeder. Daarom worden de christelijke echtgenoten door een bijzonder sacrament gesterkt en als het ware gewijd met het oog op de plichten en de waardigheid van hun staat.
Doordat zij uit de kracht van dit sacrament hun taak in huwelijk en gezin vervullen in de geest van Christus, die heel hun leven doordringt van geloof, hoop en liefde, verwezenlijken zij steeds meer hun persoonlijke volmaaktheid en hun wederzijdse heiliging; en daardoor brengen zij samen eer aan God.
Gesteund door het voorbeeld van hun ouders en het gebed in het gezin, zullen de kinderen en ook alle huisgenoten gemakkelijker openstaan voor echte menselijkheid en de weg vinden naar het heil en de heiligheid. Wat de echtgenoten betreft, die bekleed zijn met de waardigheid en de taak van het vaderschap en het moederschap: zij moeten nauwgezet de plicht van opvoeding vervullen, die op hen allereerst rust, vooral die van de godsdienstige opvoeding.