Lectio altera
Ex Sermónibus sancti Petri
Chrysólogi epíscopi
(Sermo 43: PL 52, 320. 322)
Tweede lezing
Uit de Preken van de H.
Petrus Chrysologus, bisschop
Waar het gebed om smeekt, dat bewerkt het vasten en wordt
verkregen door de barmhartigheid
Drie dingen zijn er,
broeders, waardoor het geloof stand houdt, waarop de godsvrucht steunt en
waardoor de deugd blijvend is: gebed, vasten en barmhartigheid. Waar het gebed
om smeekt, dat bewerkt het vasten en de barmhartigheid verkrijgt het. Gebed,
barmhartigheid, vasten: deze drie zijn één; zij geven elkaar het leven.
Want de ziel van het gebed
is het vasten, het leven van het vasten is de barmhartigheid. Deze mag niemand
vaneen rukken, want zij kunnen niet gescheiden worden. Wie er van deze drie
slechts één heeft en tegelijk die andere twee niet, heeft niets. Daarom moet
hij, die bidt, ook vasten, en die vast, ook barmhartig zijn. Hij moet naar de
vragende luisteren, die zelf bij zijn vragen gehoord wil worden. Hij opent Gods
gehoor voor zichzelf, die zelf zijn oren niet sluit voor iemand die smeekt.
Hij die vast, moet het
vasten verstaan. Hij die wil, dat God aanvoelt, dat hij honger lijdt, moet de
hongerenden aanvoelen. Hij die hoopt op barmhartigheid, moet barmhartig zijn;
de achting, die hij vraagt, moet hij zelf beoefenen; wie wil, dat iets voor hem
gedaan wordt, moet dat zelf betrachten. Onbeschaamd is de vrager, die voor zichzelf opeist, wat hij aan een
ander weigert.
Mens, wees voor uzelf een
toonbeeld van barmhartigheid. Zoals ge wilt, zoveel ge wilt en zo vlug ge wilt,
dat u barmhartigheid geschiedt, zo gauw ook moet gij zelf op gelijke wijze aan
anderen barmhartigheid bewijzen.
Mogen dus gebed,
barmhartigheid en vasten één grote bescherming zijn voor ons bij God, één grote
voorspraak, één drievormig gebed voor ons.
Wat wij door overtredingen
verloren hebben, laten we dat weer trachten te vinden door het vasten. Laten we
onze harten offeren door het vasten, want we kunnen God niets kostbaarders
schenken, getuige de Profeet, die zegt: Een
berouwvolle geest is een offerande voor God; een vermorzeld en vernederd hart
versmaadt God niet.
Mens, offer God uw ziel en
offer Hem uw vasten, opdat uw offergave zuiver moge zijn, een heilig offer, een
levend slachtoffer, dat zowel voor u mag
voortduren als aan God geschonken zij. Wie dit niet aan God geeft, zal niet
verontschuldigd zijn, want wie zichzelf wil geven, kan niet zonder bezit zijn.
Maar om die gaven te doen
aannemen, moet er barmhartigheid mee gepaard gaan. Vasten is niet vruchtbaar,
als het niet besproeid wordt met barmhartigheid, want door het tekort aan
barmhartigheid verdort het vasten. Wat de regen is voor de velden, dat is de
barmhartigheid voor het vasten. Hoewel het vasten het hart veredelt, het vlees
reinigt, ondeugden uitroeit en deugden aankweekt, verzamelt hij, die vast, deze
vruchten niet als hij geen stromen van barmhartigheid gegeven heeft.
Gij, die vast: uw akker
verschraalt door een tekort aan barmhartigheid; maar wat ge er aan
barmhartigheid in brengt, dat zal in overvloed aanwezig zijn in uw
voorraadschuur. Mens, verlies niet door te willen behouden, want ge zult
datgene niet bezitten, wat ge aan een ander niet gegund hebt.