Ad Officium
lectionis
Lectio altera
Ex Catechésibus sancti
Ioánnis Chrysóstomi epíscopi
(Cat. 3, 24-27: SCh 50,
165-167)
Moyses et Christus
Iudæi mirácula vidérunt; tu quoque vidébis
et maióra et clarióra, quam cum Iudæi ex Ægýpto exiérunt. Tu Pharaónem non
vidísti cum cópiis suis submérsum, vidísti tamen diábolum cum armis flúctibus
óbrutum. Mare illi transiérunt; tu transísti mortem. Ex Ægýptiis illi sunt
erépti; tu e dæmóniis. Iudæi barbáricam dimisérunt servitútem; tu multo
tristiórem servitútem peccáti.
Visne ália ratióne cognóscere te maióribus
honorátum esse munéribus? Iudæi tunc contemplári non potuérunt glorificátam
fáciem Móysis, qui tamen et consérvus et congéner erat eis; tu vero Christi
vultum in glória eius vidísti. Et Paulus clamat, dicens: Nos reveláta fácie
glóriam Dómini speculámur.
Habébant illi tunc Christum sequéntem, qui
tamen multo vérius nos modo séquitur. Tunc enim Dóminus comitabátur eos per
grátiam Móysis, nunc vero non solum per grátiam Móysis, sed étiam per vestram
comitátur obœdiéntiam. Illis post Ægýptum desérta loca fuérunt; tibi, post
éxitum, cælum. Illis dux et imperátor egrégius Móyses erat; nobis vero álius
Móyses, Deus ipse, dux et imperátor.
Quæ enim nota fuit Móysis illíus? Móyses,
ait Scriptúra, erat vir mitíssimus super omnes hómines qui morabántur in terra.
Quam notam sine erróre Móysi nostro tribúere póssumus, quippe cui suavíssimus
eíque íntime consubstantiális Spíritus adésset. Tum Móyses manus ad cælum
levábat, unde manna, panem angelórum, deducébat; Móyses vero noster manus levat
ad cælum nobísque cibum affert ætérnum. Percússit ille petram et aquárum
fluénta dedúxit; hic tangit mensam, spiritálem pércutit tábulam et fontes Spíritus
élicit. Idcírco tamquam fons in média mensa sita est, ut greges úndique
accúrrant ad fontem eiúsque salutáribus reficiántur undis.
Cum ígitur talis hic fons, tales vitæ cópiæ
ac mensa nobis úndique bonis abúndet innúmeris, nosque spiritálibus donis adáugeat,
corde sincéro puráque appropinquémus consciéntia, ut grátiam et misericórdiam
consequámur in témpore opportúno. Grátia et misericórdia Fílii Unigéniti,
Dómini nostri et salvatóris Iesu Christi, per quem et cum quo Patri ac
vivificánti Spirítui glória, honor, potéstas nunc et semper et in sæcula
sæculórum. Amen.
Tweede lezing
Uit de onderrichtingen van de
heilige Johannes Chrysostomus, bisschop van Constantinopel († 407)
Mozes en Christus
De joden
hebben wonderen gezien; ook gij zult er nu aanschouwen, grotere en veel mooiere
dan toen de joden uit Egypte zijn vertrokken. Farao hebt ge niet zien
verdrinken met zijn soldaten, maar de duivel met zijn bende hebt ge zien
omkomen in de zee, in het water van de doop. Zij zijn door de zee heengetrokken,
gij door de dood. Zij hebben zich losgemaakt van Egyptenaren, gij werd bevrijd
van duivels. De joden hebben de dienstbaarheid aan vreemdelingen afgelegd, gij
de veel pijnlijker slavernij, die van de zonde.
Gij weet
het; daarna zijt gij nog meer begunstigd. De joden hebben toentertijd het
verheerlijkt aanschijn van Mozes niet kunnen verdragen, die toch een medeknecht
en een stamverwant was, maar gij hebt het aangezicht van Christus gezien in
zijn heerlijkheid. Paulus verkondigt het: ‘Ons is het gegeven met onverhuld
gelaat de glorie van de Heer te aanschouwen’ (2 Kor. 3, 18).
Zij hadden
toen de Christus die met hen meeging (vgl. 1 Kor. 10, 4), maar wij
hebben Hem nu op een veel intensere wijze. Want toen begeleidde de Heer hen ter
wille van Mozes, maar u begeleidt Hij niet alleen ter wille van Mozes, maar ook
om uw persoonlijke volgzaamheid. Voor de joden kwam er na Egypte de woestijn,
voor u komt na de uittocht de hemel. Zij hadden een voortreffelijk leider en
aanvoerder, Mozes, maar voor ons is er een andere Mozes: God, die ons voorgaat
en aanvoert!
Wat was wel
het kenmerk van de eerste Mozes? ‘Mozes’, zegt de Schrift, ‘was de
zachtmoedigste van alle mensen op aarde’ (Num. 12, 9). Wie dit ook over
onze Mozes, Christus, zou zeggen, vergist zich niet! Want Hij wordt bijgestaan
door de zeer zachtmoedige Geest, met Hem verwant en één in wezen. Toentertijd
heeft Mozes zijn handen ten hemel geheven en vandaar engelenbrood doen
neerdalen, het manna; maar onze Mozes heft zijn handen ten hemel en verschaft
voedsel voor de eeuwigheid. Die ander sloeg op de rots en deed er stromen water
uitkomen; de onze raakt de tafel aan, slaat op de geestelijke tafel en doet er
bronnen van de Geest uit opborrelen. Om die reden is de altaartafel in het
midden van de kerk opgesteld, als een bron, opdat van alle kanten de schapen
rond die bron samenstromen en zich verkwikken aan deze heilzame stroom.
Omdat nu
deze bron van een bijzondere kwaliteit is en er een dergelijk leven uit opwelt,
omdat nu de tafel overladen is met goede dingen en zij voor ons van alle kanten
met geestelijke gaven overstelpt is, behoren wij te naderen met een oprecht
hart, met een zuiver geweten ‘om barmhartigheid en genade te verkrijgen en
tijdige hulp’ (Heb. 4, 16). Door de genade en de menslievendheid van de
eniggeboren Zoon, Heer en Redder van ons, Jezus Christus, door wie en met wie
aan de Vader en aan de levenschenkende Geest roem zij, eer en macht, nu en
altijd en in de eeuwen der eeuwen. Amen.