Ad Officium
lectionis
Lectio altera
Ex Tractátibus sancti
Augustíni epíscopi in Ioánnem
(Tract. 34, 8-9:
CCL 36, 315-316)
Christus via ad
lucem, ad veritatem, ad vitam
Quóniam
Dóminus bréviter ait: Ego sum lux mundi; qui me séquitur, non ambulábit in
ténebris, sed habébit lumen vitæ, quibus verbis áliud est quod iussit, áliud
quod promísit, faciámus quod iussit, ne impudénti fronte desiderémus quod
promísit; ne dicat nobis in iudício suo: Fecísti enim quod iussi, ut éxpetas
quod promísi? Quid ergo iussísti, Dómine Deus noster? Dicit tibi: Ut sequeréris
me. Consílium vitæ petísti. Cuius vitæ, nisi de qua dictum est: Apud te fons
vitæ?
Ergo
modo faciámus, sequámur Dóminum; solvámus cómpedes quibus impedímur sequi. Et
quis idóneus sólvere tales nodos, nisi ille ádiuvet cui dictum est: Dirupísti
víncula mea? De quo álius psalmus dicit: Dóminus solvit compedítos, Dóminus
érigit elísos.
Et
quid sequúntur solúti et erécti, nisi lumen a quo áudiunt: Ego sum lumen mundi;
qui me séquitur, non ambulábit in ténebris? quia Dóminus illúminat cæcos.
Illuminámur ergo modo, fratres, habéntes collýrium fídei. Præcéssit enim eius
salíva cum terra, unde inungerétur qui cæcus est natus. Et nos de Adam cæci
nati sumus, et illo illuminánte opus habémus. Míscuit salívam cum terra: Verbum
caro factum est, et habitávit in nobis. Míscuit salívam cum terra; ídeo
prædíctum est: Véritas de terra orta est; ipse autem dixit: Ego sum via,
véritas et vita.
Veritáte
perfruémur, cum vidérimus fácie ad fáciem, quia et hoc promíttitur nobis. Nam
quis audéret speráre quod Deus non dignátus esset vel pollicéri vel dare?
Vidébimus
fácie ad fáciem. Apóstolus dicit: Nunc scio ex parte, nunc in ænígmate per
spéculum, tunc autem fácie ad fáciem. Et Ioánnes apóstolus in epístola sua:
Dilectíssimi, nunc fílii Dei sumus, et nondum appáruit quid érimus; scimus
quia, cum apparúerit, símiles ei érimus, quóniam vidébimus eum sícuti est. Hæc
est magna promíssio.
Si
amas, séquere. Amo, inquis, sed qua sequor? Si dixísset tibi Dóminus Deus tuus:
Ego sum véritas et vita, desíderans veritátem, concupíscens vitam, viam qua ad
hæc perveníre posses profécto quæreres, et díceres tibi: Magna res véritas,
magna res vita, si esset quómodo illuc perveníret ánima mea!
Quæris
qua? Audi eum dicéntem primo: Ego sum via. Antequam díceret tibi quo, præmísit
qua: Ego sum, inquit, via. Quo via? Et véritas et vita. Primo dixit qua vénias,
póstea dixit quo vénias. Ego sum via, ego sum véritas, ego vita. Manens apud
Patrem, véritas et vita; índuens se carnem, factus est via.
Non
tibi dícitur: Labóra quæréndo viam, ut pervénias ad veritátem et vitam; non hoc
tibi dícitur. Piger, surge! via ipsa ad te venit, et te de somno dormiéntem
excitávit, si tamen excitávit; surge, et ámbula.
Forte
conáris ambuláre, et non potes, quia dolent pedes. Unde dolent pedes? an
iubénte avarítia per áspera cucurrérunt? Sed Dei Verbum sanávit et claudos.
Ecce, inquis, sanos hábeo pedes, sed ipsam viam non vídeo. Illuminávit et
cæcos.
Tweede lezing
Uit de Verhandelingen over
het Johannesevangelie van de H. Augustinus, bisschop
(Tract. 34, 8-9: CCL 36,
315)
Christus, de weg naar het licht, de waarheid en het leven
De Heer sprak: ‘Ik ben het
licht van de wereld. Wie Mij volgt, dwaalt niet rond in de duisternis, maar zal
het licht van het leven bezitten’ Met deze woorden heeft Hij enerzijds iets
bevolen, anderzijds iets beloofd. Laten wij daarom doen wat Hij bevolen heeft,
opdat wij niet schaamteloos verlangen naar wat Hij beloofd heeft, en opdat Hij
bij zijn oordeel ons niet hoeft te zeggen: hebt gij gedaan wat Ik bevolen heb,
zodat gij nu durft vragen wat Ik beloofd heb? Als wij dan vragen: wat hebt gij
bevolen, Heer onze God? Dan is zijn antwoord: dat gij Mij zoudt volgen. Gij
hebt om een levensraad gevraagd. Voor welk leven anders dan waarover gezegd is:
‘Bij U ontspringt de bron die leven geeft’.
Laten wij het dus nu doen en
de Heer volgen; laten wij de boeien losmaken waardoor wij verhinderd worden Hem
te volgen. En wie is er in staat zulke knopen te ontwarren tenzij Hij helpt tot
wie gezegd is: ‘Gij hebt mijn boeien geslaakt’? En over wie een andere psalm
zegt: ‘De Heer geeft geboeiden de vrijheid, de gebrokenen richt Hij weer op’.
En wat volgen zij die
bevrijd en opgericht zijn, anders dan het licht van wie zij horen: ‘Ik ben het
licht van de wereld. Wie Mij volgt, dwaalt niet rond in de duisternis’? Want de
Heer verlicht de blinden. Wij worden dus nu verlicht, zusters en broeders, wij
die de oogzalf van het geloof hebben. Want eerst kwam voor ons zijn speeksel,
vermengd met aarde, waarmee Hij de blindgeborene zalfde. Ook wij zijn uit Adam
als blinden geboren, en hebben Hem die ons verlicht, nodig. Hij vermengde speeksel
met aarde: ‘Het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond’. Hij
vermengde speeksel met aarde; er is daarom voorzegt: ‘Waarheid is ontsproten
uit de aarde’. Hijzelf echter zei: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’.
Van die waarheid zullen wij
genieten, wanneer wij Hem van aangezicht tot aangezicht zullen zien, want ook
dit is ons beloofd. Wie zou dit durven verhopen als God zich niet verwaardigd
had het toe te zeggen of te geven?
Wij zullen Hem zien van
aangezicht tot aangezicht. De Apostel zegt: ‘Thans ken ik slechts ten dele,
thans zien wij in een spiegel onduidelijk, maar dan van aangezicht tot
aangezicht’. En Johannes, de apostel, zegt in zijn brief: ‘Geliefden, nu reeds
zijn wij kinderen van God, en wat wij zullen zijn is nog niet geopenbaard. Maar
wij weten dat, wanneer het zich openbaart, wij aan Hem gelijk zullen zijn,
omdat wij Hem zullen zien zoals Hij is’. Dat is een grote belofte!
Als ge Hem bemint, volg Hem
dan na. Ik bemin, zegt ge, maar langs welke weg moet ik Hem volgen? Wanneer de
Heer, uw God, u gezegd zou hebben: Ik ben de waarheid en het leven, dan zoudt
gij voorzeker, strevend naar de waarheid en vol verlangen naar het leven, de
weg zoeken waarlangs gij daartoe kunt komen. Dan zult gij tot uzelf zeggen: de
waarheid is iets groots, het leven is iets groots; was er maar een weg
waarlangs ik daartoe kon komen!
Ge vraagt naar de weg?
Luister naar Hem die eerst zegt: ‘Ik ben de weg.’ Voordat Hij u zegt waarheen
de weg leidt, heeft Hij eerst de weg getoond. ‘Ik ben de weg’, zei Hij. De weg,
maar waarheen? Naar ‘de waarheid en het leven’. Eerst zei Hij hoe gij er kunt
komen, daarna waarheen gij moet gaan. Ik ben de weg, Ik ben de waarheid, Ik ben
het leven. Terwijl Hij bij de Vader verblijft, is Hij de waarheid en het leven;
door het vlees aan te nemen is Hij de weg geworden.
U wordt niet gezegd: geef u
moeite om de weg te vinden, opdat ge de waarheid en het leven zult bereiken;
neen, dat wordt u niet gezegd. Sta op, luie mens! De weg komt zelf naar u toe,
en heeft u die sliep, uit de slaap gewekt; maar als Hij u opgewekt heeft, sta
dan op en wandel.
Misschien probeert gij al te
wandelen maar kunt ge nog niet, omdat uw voeten pijn doen. Waarom doen uw
voeten pijn? Hebben ze misschien op bevel van uw hebzucht over ruwe wegen
gelopen? Maar het woord van God heeft ook kreupelen genezen. Ge zegt: ik heb
wel gezonde voeten, maar ik zie niet precies de weg. Hij heeft ook blinden het
licht gegeven.
SECOND READING
From a treatise on John by Saint Augustine,
bishop
(Tract. 34, 8-9: CCL 36, 315-316)
Christ is the way to the light, the truth, and
the life
The Lord tells us:
I am the light of the world; he who follows me will not walk in darkness, but will
have the light of life. In these few words he gives a command and makes a
promise. Let us do what he commands so that we may not blush to covet what he
promises and to hear him say on the day of judgment: “I laid down certain
conditions for obtaining my promises. Have you fulfilled them?” If you say: “What did you command, Lord our God?” he will tell you: “I commanded you to follow me. You asked for
advice on how to enter into life. What life, if not the life about which it is
written: With you is the fountain of life?”
Let us do now what
he commands. Let us follow in the footsteps of the Lord. Let us throw off the
chains that prevent us from following him. Who can throw off these shackles
without the aid of the one addressed in these words: You have broken my chains?
Another psalm says of him: The Lord frees those in chains, the Lord raises up
the downcast.
Those who have been
freed and raised up follow the light. The light they follow speaks to them: I
am the light of the world; he who follows me will not walk in darkness. The
Lord gives light to the blind. Brethren, that light shines on us now, for we
have had our eyes anointed with the eye-salve of faith. His saliva was mixed
with earth to anoint the man born blind. We are of Adam’s stock, blind from our
birth; we need him to give us light. He mixed saliva with earth, and so it was
prophesied: Truth has sprung up from the earth. He himself has said: I am the
way, the truth, and the life.
We shall be in
possession of the truth when we see face to face. This is his promise to us.
Who would dare to hope for something that God in his goodness did not choose to
promise or bestow?
We shall see face
to face. The Apostle says: Now I know in part, now obscurely through a mirror,
but then face to face. John the apostle says in one of his letters: Dearly
beloved, we are now children of God, and it has not yet been revealed what we
shall be. We know that when he is revealed we shall be like him, for we shall
see him as he is. This is a great promise.
If you love me,
follow me. “I do love you,” you protest, “but how do I follow you?” If the Lord your God said to you: “I am the truth and the life,” in your desire for truth, in your love for
life, you would certainly ask him to show you the way to reach them. You would
say to yourself: “Truth is a great
reality, life is a great reality; if only it were possible for my soul to find
them!”