zaterdag 26 maart 2022

Lectio divina linqua latina Liturgia Horarum Dominica IV Quadragesimæ. Christus via ad lucem, ad veritatem, ad vitam. Christus, de weg naar het licht, de waarheid en het leven. Christ is the way to the light, the truth, and the life.


Ad Officium lectionis

Lectio altera
Ex Tractátibus sancti Augustíni epíscopi in Ioánnem
(Tract. 34, 8-9: CCL 36, 315-316)
Christus via ad lucem, ad veritatem, ad vitam
Quóniam Dóminus bréviter ait: Ego sum lux mundi; qui me séquitur, non ambulábit in ténebris, sed habébit lumen vitæ, quibus verbis áliud est quod iussit, áliud quod promísit, faciámus quod iussit, ne impudénti fronte desiderémus quod promísit; ne dicat nobis in iudício suo: Fecísti enim quod iussi, ut éxpetas quod promísi? Quid ergo iussísti, Dómine Deus noster? Dicit tibi: Ut sequeréris me. Consílium vitæ petísti. Cuius vitæ, nisi de qua dictum est: Apud te fons vitæ?
Ergo modo faciámus, sequámur Dóminum; solvámus cómpedes quibus impedímur sequi. Et quis idóneus sólvere tales nodos, nisi ille ádiuvet cui dictum est: Dirupísti víncula mea? De quo álius psalmus dicit: Dóminus solvit compedítos, Dóminus érigit elísos.
Et quid sequúntur solúti et erécti, nisi lumen a quo áudiunt: Ego sum lumen mundi; qui me séquitur, non ambulábit in ténebris? quia Dóminus illúminat cæcos. Illuminámur ergo modo, fratres, habéntes collýrium fídei. Præcéssit enim eius salíva cum terra, unde inungerétur qui cæcus est natus. Et nos de Adam cæci nati sumus, et illo illuminánte opus habémus. Míscuit salívam cum terra: Verbum caro factum est, et habitávit in nobis. Míscuit salívam cum terra; ídeo prædíctum est: Véritas de terra orta est; ipse autem dixit: Ego sum via, véritas et vita.
Veritáte perfruémur, cum vidérimus fácie ad fáciem, quia et hoc promíttitur nobis. Nam quis audéret speráre quod Deus non dignátus esset vel pollicéri vel dare?

Vidébimus fácie ad fáciem. Apóstolus dicit: Nunc scio ex parte, nunc in ænígmate per spéculum, tunc autem fácie ad fáciem. Et Ioánnes apóstolus in epístola sua: Dilectíssimi, nunc fílii Dei sumus, et nondum appáruit quid érimus; scimus quia, cum apparúerit, símiles ei érimus, quóniam vidébimus eum sícuti est. Hæc est magna promíssio.
Si amas, séquere. Amo, inquis, sed qua sequor? Si dixísset tibi Dóminus Deus tuus: Ego sum véritas et vita, desíderans veritátem, concupíscens vitam, viam qua ad hæc perveníre posses profécto quæreres, et díceres tibi: Magna res véritas, magna res vita, si esset quómodo illuc perveníret ánima mea!
Quæris qua? Audi eum dicéntem primo: Ego sum via. Antequam díceret tibi quo, præmísit qua: Ego sum, inquit, via. Quo via? Et véritas et vita. Primo dixit qua vénias, póstea dixit quo vénias. Ego sum via, ego sum véritas, ego vita. Manens apud Patrem, véritas et vita; índuens se carnem, factus est via.
Non tibi dícitur: Labóra quæréndo viam, ut pervénias ad veritátem et vitam; non hoc tibi dícitur. Piger, surge! via ipsa ad te venit, et te de somno dormiéntem excitávit, si tamen excitávit; surge, et ámbula.
Forte conáris ambuláre, et non potes, quia dolent pedes. Unde dolent pedes? an iubénte avarítia per áspera cucurrérunt? Sed Dei Verbum sanávit et claudos. Ecce, inquis, sanos hábeo pedes, sed ipsam viam non vídeo. Illuminávit et cæcos.
Tweede lezing

Uit de Verhandelingen over het Johannesevangelie van de H. Augustinus, bisschop
 (Tract. 34, 8-9: CCL 36, 315)

Christus, de weg naar het licht, de waarheid en het leven

De Heer sprak: ‘Ik ben het licht van de wereld. Wie Mij volgt, dwaalt niet rond in de duisternis, maar zal het licht van het leven bezitten’ Met deze woorden heeft Hij enerzijds iets bevolen, anderzijds iets beloofd. Laten wij daarom doen wat Hij bevolen heeft, opdat wij niet schaamteloos verlangen naar wat Hij beloofd heeft, en opdat Hij bij zijn oordeel ons niet hoeft te zeggen: hebt gij gedaan wat Ik bevolen heb, zodat gij nu durft vragen wat Ik beloofd heb? Als wij dan vragen: wat hebt gij bevolen, Heer onze God? Dan is zijn antwoord: dat gij Mij zoudt volgen. Gij hebt om een levensraad gevraagd. Voor welk leven anders dan waarover gezegd is: ‘Bij U ontspringt de bron die leven geeft’.

Laten wij het dus nu doen en de Heer volgen; laten wij de boeien losmaken waardoor wij verhinderd worden Hem te volgen. En wie is er in staat zulke knopen te ontwarren tenzij Hij helpt tot wie gezegd is: ‘Gij hebt mijn boeien geslaakt’? En over wie een andere psalm zegt: ‘De Heer geeft geboeiden de vrijheid, de gebrokenen richt Hij weer op’.

En wat volgen zij die bevrijd en opgericht zijn, anders dan het licht van wie zij horen: ‘Ik ben het licht van de wereld. Wie Mij volgt, dwaalt niet rond in de duisternis’? Want de Heer verlicht de blinden. Wij worden dus nu verlicht, zusters en broeders, wij die de oogzalf van het geloof hebben. Want eerst kwam voor ons zijn speeksel, vermengd met aarde, waarmee Hij de blindgeborene zalfde. Ook wij zijn uit Adam als blinden geboren, en hebben Hem die ons verlicht, nodig. Hij vermengde speeksel met aarde: ‘Het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond’. Hij vermengde speeksel met aarde; er is daarom voorzegt: ‘Waarheid is ontsproten uit de aarde’. Hijzelf echter zei: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’.

Van die waarheid zullen wij genieten, wanneer wij Hem van aangezicht tot aangezicht zullen zien, want ook dit is ons beloofd. Wie zou dit durven verhopen als God zich niet verwaardigd had het toe te zeggen of te geven?

Wij zullen Hem zien van aangezicht tot aangezicht. De Apostel zegt: ‘Thans ken ik slechts ten dele, thans zien wij in een spiegel onduidelijk, maar dan van aangezicht tot aangezicht’. En Johannes, de apostel, zegt in zijn brief: ‘Geliefden, nu reeds zijn wij kinderen van God, en wat wij zullen zijn is nog niet geopenbaard. Maar wij weten dat, wanneer het zich openbaart, wij aan Hem gelijk zullen zijn, omdat wij Hem zullen zien zoals Hij is’. Dat is een grote belofte!

Als ge Hem bemint, volg Hem dan na. Ik bemin, zegt ge, maar langs welke weg moet ik Hem volgen? Wanneer de Heer, uw God, u gezegd zou hebben: Ik ben de waarheid en het leven, dan zoudt gij voorzeker, strevend naar de waarheid en vol verlangen naar het leven, de weg zoeken waarlangs gij daartoe kunt komen. Dan zult gij tot uzelf zeggen: de waarheid is iets groots, het leven is iets groots; was er maar een weg waarlangs ik daartoe kon komen!

Ge vraagt naar de weg? Luister naar Hem die eerst zegt: ‘Ik ben de weg.’ Voordat Hij u zegt waarheen de weg leidt, heeft Hij eerst de weg getoond. ‘Ik ben de weg’, zei Hij. De weg, maar waarheen? Naar ‘de waarheid en het leven’. Eerst zei Hij hoe gij er kunt komen, daarna waarheen gij moet gaan. Ik ben de weg, Ik ben de waarheid, Ik ben het leven. Terwijl Hij bij de Vader verblijft, is Hij de waarheid en het leven; door het vlees aan te nemen is Hij de weg geworden.

U wordt niet gezegd: geef u moeite om de weg te vinden, opdat ge de waarheid en het leven zult bereiken; neen, dat wordt u niet gezegd. Sta op, luie mens! De weg komt zelf naar u toe, en heeft u die sliep, uit de slaap gewekt; maar als Hij u opgewekt heeft, sta dan op en wandel.
Misschien probeert gij al te wandelen maar kunt ge nog niet, omdat uw voeten pijn doen. Waarom doen uw voeten pijn? Hebben ze misschien op bevel van uw hebzucht over ruwe wegen gelopen? Maar het woord van God heeft ook kreupelen genezen. Ge zegt: ik heb wel gezonde voeten, maar ik zie niet precies de weg. Hij heeft ook blinden het licht gegeven.

SECOND READING


From a treatise on John by Saint Augustine, bishop
(Tract. 34, 8-9: CCL 36, 315-316)

Christ is the way to the light, the truth, and the life

The Lord tells us: I am the light of the world; he who follows me will not walk in darkness, but will have the light of life. In these few words he gives a command and makes a promise. Let us do what he commands so that we may not blush to covet what he promises and to hear him say on the day of judgment: “I laid down certain conditions for obtaining my promises. Have you fulfilled them?” If you say: What did you command, Lord our God? he will tell you: I commanded you to follow me. You asked for advice on how to enter into life. What life, if not the life about which it is written: With you is the fountain of life?”
Let us do now what he commands. Let us follow in the footsteps of the Lord. Let us throw off the chains that prevent us from following him. Who can throw off these shackles without the aid of the one addressed in these words: You have broken my chains? Another psalm says of him: The Lord frees those in chains, the Lord raises up the downcast.
Those who have been freed and raised up follow the light. The light they follow speaks to them: I am the light of the world; he who follows me will not walk in darkness. The Lord gives light to the blind. Brethren, that light shines on us now, for we have had our eyes anointed with the eye-salve of faith. His saliva was mixed with earth to anoint the man born blind. We are of Adam’s stock, blind from our birth; we need him to give us light. He mixed saliva with earth, and so it was prophesied: Truth has sprung up from the earth. He himself has said: I am the way, the truth, and the life.
We shall be in possession of the truth when we see face to face. This is his promise to us. Who would dare to hope for something that God in his goodness did not choose to promise or bestow?
We shall see face to face. The Apostle says: Now I know in part, now obscurely through a mirror, but then face to face. John the apostle says in one of his letters: Dearly beloved, we are now children of God, and it has not yet been revealed what we shall be. We know that when he is revealed we shall be like him, for we shall see him as he is. This is a great promise.
If you love me, follow me. “I do love you,” you protest, but how do I follow you? If the Lord your God said to you: I am the truth and the life,” in your desire for truth, in your love for life, you would certainly ask him to show you the way to reach them. You would say to yourself: Truth is a great reality, life is a great reality; if only it were possible for my soul to find them!”