zondag 20 maart 2022

Reeks “Oratio super munera" Derde zondag Veertigdagentijd Verzoening voor onze eigen zonden maar ook met anderen

Christus ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie
Reeks “Oratio super munera" - Gebed over de gaven”
Derde zondag Veertigdagentijd

Verzoening voor onze eigen zonden maar ook met anderen

I n l e i d i n g

Steeds opnieuw moeten de Kerk en alle gelovigen individueel om vergiffenis van zonden bidden teneinde het heilige Offer te kunnen opdragen: “Fratres, agnoscamus peccata nostra, ut apti simus ad sacra mysteria celebranda”- Broeders en zusters, belijden wij onze zonden, bekeren wij ons tot God om de heilige Eucharistie goed te kunnen vieren, zo nodigt de celebrant in de openingsritus van de H.Mis uit.

Het is de opgave, ja zelfs de vordering van de kant van God ook zelf anderen te vergeven. Deze vordering is een voorwaarde van Godswege en Christus heeft ons in het Onze Vader geleerd, die voorwaarde in ons gebed om vergeving op te nemen. Het Gebed over de gaven van deze zondag vraagt de genade aan deze gestelde voorwaarde te kunnen voldoen, “dat wij ons beijveren de zonden van onze broeders en zusters te vergeven”. Maar met een enkel woord van vergeving is alles nog niet in orde gebracht. Woede of irritatie kunnen ons steeds weer opbreken. Maar we moeten ons inspannen. De genade zal ons daartoe alleszins helpen.
Hoe oud in de Kerk de gewoonte is vóór de Eucharistieviering de zonden te belijden en in deze samenhang ook de medebroeders te vergeven, laat reeds De Didachè of De Leer van de Twaalf Apostelen (ca 100) zien (een geschrift uit de oudste christelijke gemeente, gebruikt als handboek bij de missionering door rondreizende Apostelen en leraren en ook voor het catechetisch onderricht van doopleerlingen op de plaatsen van samenkomst) in hoofdstuk XIV: “Wanneer u de Dag van de Heer samenkomt, breekt dan het brood (vgl. Hand 2,42 ; 20,11) en geef dank na de belijdenis van uw zonden (vgl. Jak 5, 16) , opdat uw offer oprecht zal zijn. Maar laat hij die in onmin leeft met zijn naaste niet met u samenkomen voordat hij en zijn naaste zich met elkaar hebben verzoend, zodat uw offer niet ontwijd wordt” (vgl. Mt 5,23-24).
T e k s t
Missale Romanum – 1970
His sacrificiis, Domine, concede placatus,
ut, qui propriis oramus absolvi delictis,
fraterna dimittere studeamus.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, laat U verzoenen door dit offer en geef
dat wij die vragen om vergiffenis voor eigen zonden,
ook aan anderen hun schuld weten te vergeven.
Werkvertaling
Door deze offergaven verzoend, vragen wij [U], Heer,
dat wij die bidden vergeving te ontvangen voor onze eigen zonden,
ons  beijveren de zonden van onze broeders te vergeven.
L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n
Het Gebed over de gaven is een variatie van de Secreta van zaterdag na de tweede zondag van de Veertigdagentijd in het Missale Romanum van 1962: His sacrificiis, Domine, concede placatus, ut, qui propriis oramus absolvi delictis, non gravemur externis. De afsluiting “non gravemur externis”, “om niet door die van anderen bezwaard te worden” (MR 605) werden in het Missale Romanum 1970 vervangen door “fraterna [delicta] dimittere studeamus”.  De oorspronkelijke oratie is te vinden in het Sacramentarium Gregorianum (Hadrianum) 1329, 9e eeuw.
S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n
1. His sacrificiis, Domine, concede placatus,
2. ut, qui propriis oramus absolvi delictis,
fraterna dimittere studeamus.

De oratie bestaat uit één enkele zin, samengesteld uit de hoofdzin (r. 1) gevolgd door een finale/doelaanwijzende of consecutieve/gevolghebbende bijzin (r.2) ingeleid door het voegwoord ut, onderbroken door een relatieve bijzin (r. 2) qui…delictis. Deze bijzin bevat de eigenlijke bede.
Ad 1
Concede, sta toe/verleen, geef – prædicaat in de imperativusvorm.
Domine, [o] Heer- anaklese in de vocativusvorm, mooi in het  midden van de openingsregel van de oratie geplaatst.
Placatus, verzoend, goedgunstig, genadig- participium perfecti passivi van het passivum placari in de nominativus singularis en derhalve congruerend met de aangesproken Dominus. Het voltooid deelwoord placatus is hier adverbiaal gebruikt ten opzichte van het prædicaat concede.
His sacrificiis, door deze offergaven: bijwoordelijke bepaling in twee congruerende ablativusvormen (ablativus causæ). In Christus is “de volledige schuldvereffening tot onze verzoening geschied” (Sacramentarium Veronense) en “telkens wanneer wij het kruisoffer, waardoor ons paaslam Christus is geslacht, op het altaar vieren, wordt het werk van onze verlossing voltrokken” (Lumen gentium, nr.3). Het woordenpaar his sacrificiis laat eindrijm zien.     
Ad 2               
In de relatieve bijzin [ut], qui … / [opdat/wij], die… is oramus het gezegde - in de indicativus, omdat er sprake is van een actueel feit -  in combinatie met de infinitivusvorm van de passieve vorm absolvi: die vragen vergeven te worden. Propriis […]  delictis: bijwoordelijke bepaling in twee congruerende ablativusvormen welke uit elkaar geplaatst zijn en dus een hyperbaton vormen.
In het laatste zinsdeel [ut] …studeamus dicteert het voegwoord ut de coniunctivusvorm van studeamus (coniunctivus optativus) waarbij het lijdend voorwerp [delicta] wordt verondersteld maar is verzwegen bij de gebruikte adiectivumvorm fraterna (onzijdig  meervoud accusativus). Het prædicaat studeamus is verbonden met de infinitivus dimittere in de actieve vorm in tegenstelling tot het passivum absolvi in de voorafgaande regel.
Wij moeten door God worden losgemaakt (absolvi), vrijgemaakt, vrijgesproken, “geabsolveerd” (verticaal) en dat noopt ons tenminste anderen te vergeven (dimittere), hetgeen kwalitatief van een andere orde is dan absolvi, bevrijd worden. Gods vergeving maakt ons tot andere, betere en nieuwe mensen zoals Hij ons heeft bedoeld, dat wij anderen vergeven is het logische gevolg.

V o c a b u l a r i u m
Placare is “verzoenen” en ook “tot rust brengen, geruststellen, kalmeren, bedaren, sussen”.  In de voltooid deelwoordvorm gebruikt als  bijvoeglijk naamwoord betekent het gekalmeerd, gestild, kalm, rustig, bedaard, zacht, kalm,  vreedzaam, verzoend, goedgunstig, genadig.” Denk aan de Engelse term “placated”.
Studeo betekent “zich ernstig en met ijver op iets toeleggen, zich ijverig inspannen, naar iets streven, wensen, verlangen, en sinds Sint Augustinus ook “zich op wetenschap toeleggen, bestuderen” : “anni, quibus studuimus”, de jaren waarin we hebben gestudeerd.
Studium, -ii: ijver. Het collectegebed van donderdag na Passiezondag (Missale Romanum 1962) spreekt van medicinalis parsimoniæ studio: door onze ijverige toeleg op de beoefening van de heilzame matigheid.
Studiosus, -a, -um: studieus, ijverig, leergierig, naarstig, tot studeren geneigd, van studie houdend,verlangend naar kennis.
Delictum
Een delict is een tekortschieten in de naleving van de geldende wet, een overtreding, in dit geval gebruikt tegenover peccatum, een zonde, een overtreding van de natuurwet, misdaad of kwaad. Het geldend recht is afkomstig van het op dat moment plaatselijk bevoegd gezag. In Nederland is dat bijvoorbeeld neergelegd in de Grondwet, het Burgerlijk Wetboek, of het Wetboek van Strafrecht, en in de Rooms Katholieke Kerk in de Canon Iuris Canonici. Het natuurrecht staat geschreven in het hart van ieder mens door de Schepper zelf en de uitwerking daarvan kennen we in de Tien Geboden.
De term delictum klinkt ook in het Attende Domine, het gezang dat bij velen bekend is en elke zondag van de Veertigdagentijd ook in onze basiliek wordt gezongen.
Het keervers luidt:
Attende Domine, et miserere, quia peccavimus tibi.
Wend U tot ons, Heer, en ontferm U [over ons]

Ad te Rex summe, omnium Redemptor,
oculos nostros sublevamus flentes:
exaudi, Christe, supplicantum preces.
Tot U, hoogste Koning, Verlosser van allen
heffen wij wenend onze ogen:
verhoor, Christus, de gebeden van hen die tot U smeken.

Dextera Patris, lapis angularis,
via salutis, ianua caelestis,
ablue nostri maculas delicti.
Rechterhand van de Vader, hoeksteen,
weg van het heil, hemelpoort,
was weg de smetten van onze misslag.
“Per evangelica dicta deleantur nostra delicta”: mogen door de woorden van het Evangelie onze zonden worden uitgewist. Deze bede in fraaie Latijnse poezie, gekenmerkt door viermaal klank- en eindrijm op – a waarvan tweemaal op –icta, en door  driemaal alliteratie van de d wordt door de priester of diaken in stilte gezegd terwijl hij het evangelieboek kust na de slotacclamaties “Verbum Domini” door de priester, resp. diaken en het “Laus tibi, Christe” door de aanwezigen (Ordo Missæ).
Dimitto, dimisi, dimissum. In het woord dimitto is direct de tekst van het Onze Vader (in het Latijn) te herkennen:  dimitte nobis debita nostra, sicut et nos dimittimus debitoribus nostris… vergeef ons onze schuld, zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven. De woordenboeken geven als eerste betekenis: “naar alle kanten heenzenden, rond zenden, voortzenden  en in de extensies: wegzenden, verwijderen, laten gaan maar ook laten vallen, laten varen, wegwerpen, kwijtschelden. Het concept is iets “wegzetten, opzij zetten”  waarover iemand macht heeft of waarop een recht berust. Wanneer wij een zonde begaan, is het rechtvaardig dat we deze herstellen.  In feite kwetsen wij iemand, wanneer wij een zonde tegen hem begaan en dienen we onze schuld te bekennen. De ander kan met recht aanspraak maken op genoegdoening van onze kant.   Denk aan de parabel in Mattheus 18 waarin Jezus vertelt over de koning die rekening en verantwoording vraagt aan zijn dienaren.  De koning sommeert een man die hem een onmogelijk terug te betalen bedrag schuldig is. Als de man om genade smeekt, laat de koning zijn vordering vallen en scheldt hem de schuld kwijt. Deze ondankbare vrek doet echter niet hetzelfde met een mededienaar die hem veel minder schuldig is. En de man die even tevoren verbazingwekkende genade verkreeg wordt nu zelf bitter gedwongen alsnog zijn schuld te betalen.
In ons eigen doen en laten moeten we in het oog houden dat “genade voor recht gaat”.  Toen Christus Zijn leerlingen leerde bidden (het Onze Vader, Matt. 6, 7-15) nam Hij de tijd uit te leggen hoe dikwijls men vergeven moet.  Niet tweemaal maar zeventig maal zeven. Wie anderen niet vergeeft, ontvangt zelf geen vergeving. 
Fraterna
Deze adiectivusvorm (fraternus, -a, -um) afgeleid van frater, “broeder”, betekent “broederlijk” of  “behorend tot bloedverwanten of familie”. Het Latijn schijnt geen adjectivumvorm te hebben voor het Latijnse woord voor “zuster” (soror)…”zusterlijk” in tegenstelling tot “broederlijk. In het Latijn hebben mannelijke substantieven en adiectieven dikwijls een dubbele functie, vooral als deze in het meervoud staan. Zie bijvoorbeeld de uitnodiging tot de schuldbelijdenis in de openingsritus van de H. Mis: “Fratres… Broeders en zusters”,  zoals boven in de Inleiding aangehaald. Fraterna is een onzijdig
meervoud en congrueert met een verzwegen delicta. Je moet dus oppikken of beter in je achterhoofd houden dat het niet genoemde substantivum delicta met delicti van de vorige regel een contrast vormt propria delicta … fraterna delicta.  In het eerste geval worden wij vrijgesproken of geabsolveerd van onze eigen  zonden: hier is de ablativusvorm gebruikt. In de tekst die volgt vergeven of werpen wij de fraterna delicta weg,  het object van dimitto, en daar is de accusativus gebruikt. Omwille van de Latijnse stijl blijft het noemen van delicta in het tweede deel eenvoudigweg achterwege omdat het door de attente lezer wordt verondersteld. In de vertaling van het Nederlandse Altaarmissaal is met de interpretatie “aan anderen” inclusief taalgebruik gehanteerd. Er had ook gekozen kunnen worden voor “onze broeders en zusters” zoals in de Openingsritus; de vertaling “aan anderen” is de vertaling die in relatie met de tekst van het Onze Vader voor de hand lag.
G e t u i g e n i s s e n  v a n  d e  V a d e r s
In zijn Tractaat over het Onze Vader bespreekt de H. Cyprianus + 258, bisschop van Carthago, de tot God de Vader gerichte bede om vergeving van eigen zonden met de daaraan verbonden voorwaarde anderen te vergeven. 
“(…) Hierna bidden wij, wegens onze zonden, met de woorden: “En vergeef ons onze schuld, zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven. Na e sterking met voedsel bidden wij nu om vergiffenis voor onze zonden.
Hoe noodzakelijk, hoe voorzichtig  en heilzaam worden wij vermaand, dat wij zondaars zijn, die gedwongen worden voor hun zonden te bidden, God om vergeving te vragen en ons geweten te onderzoeken!  Opdat niemand zich vleie met zijn onschuld en eerder door zelfverheffing zou omkomen, wordt het ons ingeprent, dat wij dagelijks zondigen, omdat ons bevolen wordt dagelijks te bidden om vergeving van onze zonden.
Zo tenslotte maant ons ook [de apostel] Johannes in zijn Brief: “Als wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en is de waarheid niet in ons, maar als wij onze zonden belijden, zal Hij die getrouw is en rechtvaardig, ons de zonden vergeven”.  In zijn brief zijn beide met elkaar verbonden: dat wij om vergiffenis voor onze zonden moeten bidden en dat wij, als wij bidden, vergeving hopen te verkrijgen. Zo zegt de apostel dus, dat de Heer getrouw is om de zonden te vergeven, omdat hij zijn belofte getrouw is, want die ons leerde bidden voor onze schulden en zonden, beloofde ook zijn vaderlijke barmhartigheid en de vergeving die zou volgen.
Aan de vergeving van onze zonden heeft Christus echter heel duidelijk een voorschrift toegevoegd en ons aan een stellige voorwaarde en belofte verbonden, namelijk dat wij vragen, dat onze schulden worden vergeven zoals wij zelf vergeven aan die ons iets schuldig zijn, omdat wij dan goed weten, dat wij zelf geen vergiffenis aan God kunnen vragen, als wij zelf niet vergeven aan hen, die tegenover ons misdeden. Daarom zegt Christus op een andere p[laats: “De maat, die gij gebruikt, zal men ook voor u gebruiken. En de knecht, aan wie zijn heer heel zijn schuld had kwijtgescholden, werd geboeid in de gevangenis geworpen, omdat hij zelf zijn medeknecht diens schuld niet wilde kwijtschelden. Want omdat hij aan deze niet wilde kwijtschelden, verloor hij ook, wat hem door zijn heer was verleend.

Nog sterker en met nog meer nadruk schrijft Christus ons dit in zijn geboden voor: “Hebt gij iets tegen iemand, terwijl gij staat te bidden, vergeeft het dan, opdat ook uw Vader in de hemel u uw zonden moge vergeven. Zo gij niet vergeeft, zal ook uw Vader, die in de hemel is, uw zonden niet vergeven”. Op de dag van het oordeel blijft er voor u geen enkele verontschuldiging over, want ge zult naar uw eigen oordeel worden gevonnist, en wat gij een ander hebt aangedaan, zult ge zelf ook moeten ondergaan.
Want God beval, dat men vredelievend en eendrachtig en “eensgezind in zijn huis” moet leven; en zoals Hij ons herstelde door onze tweede geboorte [in het Doopsel], zo wil Hij ook, dat wij als herborenen zouden blijven leven, opdat wij als kinderen Gods in zijn vrede zouden blijven, en – omdat wij één geest hebben – ook één van ziel en gedachte zouden zijn. Daarom aanvaardt God ook niet het offer van hem die in onmin leeft, maar beveelt hem van het altaar heen te gaan en zich eerst met zijn broeder te verzoenen, opdat door zijn vredestichtende smekingen ook God kan worden verzoend. Ons grootste offer voor God is onze vrede en onze broederlijke eendracht en een volk verenigd door de eenheid van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest”. (…)
(De dominica oratione, n. 22-23: CSEL, 3, 284)

Uit de “Brief aan Proba” van de H. Augustinus over het Onze Vader:
(…)
Wanneer wij zeggen: “Vergeef ons onze schulden zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven”, dan roepen wij in onze herinnering, zowel wat wij moeten vragen, alsook wat wij te doen hebben om te verdienen het gevraagde te verkrijgen”. (…)
(Ad Probam Epistola 30: CSEL 44, 65-68)

C o m m e n t a a r   

Het is goed ons gewetensonderzoek in te richten aan de hand van de Tien Geboden en de vijf geboden van de Kerk. Het getijdengebed voorziet erin dat we dagelijks aan het begin van de Completen ons geweten onderzoeken en in de schuldbelijdenis onze  zonden belijden. Hebben wij anderen kwaad gedaan, dan moeten wij dat ongedaan maken en vergeving vragen. Zo heeft Christus ons geleerd in de Bergrede Matt. 5:23-24. Als gij uw gave komt brengen naar het altaar en daar schiet u te binnen dat uw broeder iets tegen u heeft, laat dan uw gave voor het altaar achter, ga u eerst met uw broeder verzoenen en kom dan terug om uw gave aan te bieden.

Onze deelname aan de Heilige Mis strekt tot ons welzijn in alle facetten. Dit is wat God voor ons doet en daaraan nemen wij deel op de door God gestelde voorwaarden. Die voorwaarden zijn ons geopenbaard door God zelf en door de Kerk. De Kerk leert ons dat wij in de juiste gesteldheid moeten zijn om te Communie te gaan. Tot de Heilige Communie zijn uitgenodigd Rooms Katholiek Gedoopten die geloven in de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in de H. Eucharistie en die leven in verbondenheid met de Kerk.

Wij moeten bereid zijn alles naar ons beste kunnen goed te maken in de relatie met de God en onze naasten, zoals een van de prefaties van de Veertigdagentijd zegt: Gij, Vader, schenkt ons een heilzame tijd om ons hart weer zuiver te maken: vrij van zelfzucht en zonde  zullen wij het vergankelijke zó gebruiken, dat ons hart gericht blijft op het eeuwige (Pref. II)