Christus
ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie
Reeks “Oratio super munera" - Gebed over de gaven”
Derde zondag Veertigdagentijd
Derde zondag Veertigdagentijd
Verzoening voor onze eigen zonden maar ook met anderen
I n l e i d i n g
Steeds
opnieuw moeten de Kerk en alle gelovigen individueel om vergiffenis van zonden
bidden teneinde het heilige Offer te kunnen opdragen: “Fratres, agnoscamus
peccata nostra, ut apti simus ad sacra mysteria celebranda”- Broeders en
zusters, belijden wij onze zonden, bekeren wij ons tot God om de heilige
Eucharistie goed te kunnen vieren, zo nodigt de celebrant in de openingsritus
van de H.Mis uit.
Het
is de opgave, ja zelfs de vordering van de kant van God ook zelf anderen te
vergeven. Deze vordering is een voorwaarde van Godswege en Christus heeft ons
in het Onze Vader geleerd, die voorwaarde in ons gebed om vergeving op te
nemen. Het Gebed over de gaven van deze zondag vraagt de genade aan deze
gestelde voorwaarde te kunnen voldoen, “dat wij ons beijveren de zonden van
onze broeders en zusters te vergeven”. Maar met een enkel woord van vergeving
is alles nog niet in orde gebracht. Woede of irritatie kunnen ons steeds weer
opbreken. Maar we moeten ons inspannen. De genade zal ons daartoe alleszins
helpen.
Hoe
oud in de Kerk de gewoonte is vóór de Eucharistieviering de zonden te belijden
en in deze samenhang ook de medebroeders te vergeven, laat reeds De Didachè of De
Leer van de Twaalf Apostelen (ca 100) zien (een geschrift uit de oudste
christelijke gemeente, gebruikt als handboek bij de missionering door
rondreizende Apostelen en leraren en ook voor het catechetisch onderricht van
doopleerlingen op de plaatsen van samenkomst) in hoofdstuk XIV: “Wanneer u de
Dag van de Heer samenkomt, breekt dan het brood (vgl. Hand 2,42 ; 20,11) en
geef dank na de belijdenis van uw zonden (vgl. Jak 5, 16) , opdat uw offer
oprecht zal zijn. Maar laat hij die in onmin leeft met zijn naaste niet met u
samenkomen voordat hij en zijn naaste zich met elkaar hebben verzoend, zodat uw
offer niet ontwijd wordt” (vgl. Mt 5,23-24).
T e k s t
Missale Romanum – 1970
His sacrificiis, Domine, concede placatus,
ut, qui propriis oramus absolvi delictis,
fraterna
dimittere studeamus.
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie
– 1979
Heer,
laat U verzoenen door dit offer en geef
dat
wij die vragen om vergiffenis voor eigen zonden,
ook
aan anderen hun schuld weten te vergeven.
Werkvertaling
Door deze offergaven verzoend, vragen wij [U],
Heer,
dat wij die bidden vergeving te ontvangen voor onze
eigen zonden,
ons beijveren de zonden van onze broeders te
vergeven.
L i
t u r g i s c h e a n t e c e d e n t e
n
Het Gebed over de gaven is een variatie van de
Secreta van zaterdag na de tweede zondag van de Veertigdagentijd in het Missale
Romanum van 1962: His sacrificiis, Domine, concede placatus, ut, qui
propriis oramus absolvi delictis, non gravemur externis. De afsluiting “non
gravemur externis”, “om niet door die van anderen bezwaard te worden” (MR 605)
werden in het Missale Romanum 1970 vervangen door “fraterna [delicta] dimittere
studeamus”. De oorspronkelijke oratie is
te vinden in het Sacramentarium
Gregorianum (Hadrianum) 1329, 9e eeuw.
S
t r u c t u u r a n a l y s e e n s t i j l f i g u r e n
1. His sacrificiis, Domine, concede placatus,
2. ut, qui propriis oramus absolvi delictis,
fraterna
dimittere studeamus.
De
oratie bestaat uit één enkele zin, samengesteld uit de hoofdzin (r. 1) gevolgd
door een finale/doelaanwijzende of consecutieve/gevolghebbende bijzin (r.2)
ingeleid door het voegwoord ut, onderbroken door een relatieve bijzin (r. 2)
qui…delictis. Deze bijzin bevat de eigenlijke bede.
Ad
1
Concede,
sta toe/verleen, geef – prædicaat in de imperativusvorm.
Domine,
[o] Heer- anaklese in de vocativusvorm, mooi in het midden van de openingsregel van de oratie
geplaatst.
Placatus,
verzoend, goedgunstig, genadig- participium
perfecti passivi van het passivum placari in de nominativus singularis en
derhalve congruerend met de aangesproken Dominus. Het voltooid deelwoord
placatus is hier adverbiaal gebruikt ten opzichte van het prædicaat concede.
His sacrificiis, door deze offergaven:
bijwoordelijke bepaling in twee congruerende ablativusvormen (ablativus causæ).
In Christus is “de volledige schuldvereffening tot onze verzoening geschied”
(Sacramentarium Veronense) en “telkens wanneer wij het kruisoffer, waardoor ons
paaslam Christus is geslacht, op het altaar vieren, wordt het werk van onze
verlossing voltrokken” (Lumen gentium, nr.3). Het woordenpaar his sacrificiis laat
eindrijm zien.
Ad 2
In
de relatieve bijzin [ut], qui … / [opdat/wij], die… is oramus het gezegde - in
de indicativus, omdat er sprake is van een actueel feit - in combinatie met de infinitivusvorm van de
passieve vorm absolvi: die vragen vergeven te worden. Propriis […] delictis: bijwoordelijke bepaling in twee
congruerende ablativusvormen welke uit elkaar geplaatst zijn en dus een
hyperbaton vormen.
In het laatste zinsdeel [ut] …studeamus
dicteert het voegwoord ut de coniunctivusvorm van studeamus (coniunctivus
optativus) waarbij het lijdend voorwerp [delicta] wordt verondersteld maar is
verzwegen bij de gebruikte adiectivumvorm fraterna
(onzijdig meervoud accusativus). Het
prædicaat studeamus is verbonden met de infinitivus dimittere in de actieve
vorm in tegenstelling tot het passivum absolvi in de voorafgaande regel.
Wij
moeten door God worden losgemaakt (absolvi), vrijgemaakt, vrijgesproken,
“geabsolveerd” (verticaal) en dat noopt ons tenminste anderen te vergeven
(dimittere), hetgeen kwalitatief van een andere orde is dan absolvi, bevrijd
worden. Gods vergeving maakt ons tot andere, betere en nieuwe mensen zoals Hij
ons heeft bedoeld, dat wij anderen vergeven is het logische gevolg.
V o c a b u l a r i u m
Placare
is “verzoenen” en ook “tot rust brengen, geruststellen, kalmeren, bedaren,
sussen”. In de voltooid deelwoordvorm gebruikt als bijvoeglijk
naamwoord betekent het gekalmeerd, gestild, kalm, rustig, bedaard, zacht, kalm,
vreedzaam, verzoend, goedgunstig, genadig.” Denk aan de Engelse term
“placated”.
Studeo
betekent “zich ernstig en met ijver op iets toeleggen, zich ijverig inspannen,
naar iets streven, wensen, verlangen, en sinds Sint Augustinus ook “zich op
wetenschap toeleggen, bestuderen” : “anni, quibus studuimus”, de jaren waarin
we hebben gestudeerd.
Studium,
-ii: ijver. Het collectegebed van donderdag na Passiezondag (Missale Romanum
1962) spreekt van medicinalis parsimoniæ studio: door onze ijverige toeleg op
de beoefening van de heilzame matigheid.
Studiosus,
-a, -um: studieus, ijverig, leergierig, naarstig, tot studeren geneigd, van
studie houdend,verlangend naar kennis.
Delictum
Een
delict is een tekortschieten in de naleving van de geldende wet, een
overtreding, in dit geval gebruikt tegenover peccatum, een zonde, een
overtreding van de natuurwet, misdaad of kwaad. Het geldend recht is afkomstig
van het op dat moment plaatselijk bevoegd gezag. In Nederland is dat
bijvoorbeeld neergelegd in de Grondwet, het Burgerlijk Wetboek, of het Wetboek
van Strafrecht, en in de Rooms Katholieke Kerk in de Canon Iuris Canonici. Het
natuurrecht staat geschreven in het hart van ieder mens door de Schepper zelf
en de uitwerking daarvan kennen we in de Tien Geboden.
De
term delictum klinkt ook in het Attende Domine, het gezang dat bij velen bekend is en elke zondag van de Veertigdagentijd
ook in onze basiliek wordt gezongen.
Het keervers luidt:
Attende Domine, et miserere,
quia peccavimus tibi.
Wend U tot ons, Heer, en
ontferm U [over ons]
Ad te Rex summe, omnium Redemptor,
oculos nostros sublevamus flentes:
exaudi, Christe, supplicantum preces.
Ad te Rex summe, omnium Redemptor,
oculos nostros sublevamus flentes:
exaudi, Christe, supplicantum preces.
Tot
U, hoogste Koning, Verlosser van allen
heffen
wij wenend onze ogen:
verhoor,
Christus, de gebeden van hen die tot U smeken.
Dextera Patris, lapis angularis,
via salutis, ianua caelestis,
ablue nostri maculas delicti.
Dextera Patris, lapis angularis,
via salutis, ianua caelestis,
ablue nostri maculas delicti.
Rechterhand
van de Vader, hoeksteen,
weg van het heil, hemelpoort,
was weg de smetten van onze misslag.
weg van het heil, hemelpoort,
was weg de smetten van onze misslag.
“Per
evangelica dicta deleantur nostra delicta”: mogen door de woorden van het
Evangelie onze zonden worden uitgewist. Deze bede in fraaie Latijnse poezie,
gekenmerkt door viermaal klank- en eindrijm op – a waarvan tweemaal op –icta,
en door driemaal alliteratie van de d
wordt door de priester of diaken in stilte gezegd terwijl hij het evangelieboek
kust na de slotacclamaties “Verbum Domini” door de priester, resp. diaken en
het “Laus tibi, Christe” door de aanwezigen (Ordo Missæ).
Dimitto,
dimisi, dimissum. In het woord dimitto is direct de tekst van het Onze Vader
(in het Latijn) te herkennen: dimitte
nobis debita nostra, sicut et nos dimittimus debitoribus nostris… vergeef ons
onze schuld, zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven. De woordenboeken geven als eerste
betekenis: “naar alle kanten heenzenden, rond zenden, voortzenden en in de extensies: wegzenden, verwijderen,
laten gaan maar ook laten vallen, laten varen, wegwerpen, kwijtschelden.
Het concept is iets “wegzetten, opzij zetten”
waarover iemand macht heeft of waarop een recht berust. Wanneer wij een
zonde begaan, is het rechtvaardig dat we deze herstellen. In feite kwetsen wij iemand, wanneer wij een
zonde tegen hem begaan en dienen we onze schuld te bekennen. De ander kan met
recht aanspraak maken op genoegdoening van onze kant. Denk aan de parabel in Mattheus 18 waarin
Jezus vertelt over de koning die rekening en verantwoording vraagt aan zijn
dienaren. De koning sommeert een man die
hem een onmogelijk terug te betalen bedrag schuldig is. Als de man om genade
smeekt, laat de koning zijn vordering vallen en scheldt hem de schuld kwijt.
Deze ondankbare vrek doet echter niet hetzelfde met een mededienaar die hem
veel minder schuldig is. En de man die even tevoren verbazingwekkende genade
verkreeg wordt nu zelf bitter gedwongen alsnog zijn schuld te betalen.
In
ons eigen doen en laten moeten we in het oog houden dat “genade voor recht gaat”. Toen Christus Zijn leerlingen leerde bidden
(het Onze Vader, Matt. 6, 7-15) nam Hij de tijd uit te leggen hoe dikwijls men
vergeven moet. Niet tweemaal maar
zeventig maal zeven. Wie anderen niet vergeeft, ontvangt zelf geen vergeving.
Fraterna
Deze
adiectivusvorm (fraternus, -a, -um) afgeleid van frater, “broeder”,
betekent “broederlijk” of “behorend tot
bloedverwanten of familie”. Het Latijn schijnt geen adjectivumvorm te hebben voor
het Latijnse woord voor “zuster” (soror)…”zusterlijk” in tegenstelling
tot “broederlijk. In het Latijn hebben mannelijke substantieven en adiectieven
dikwijls een dubbele functie, vooral als deze in het meervoud staan. Zie
bijvoorbeeld de uitnodiging tot de schuldbelijdenis in de openingsritus van de
H. Mis: “Fratres… Broeders en zusters”,
zoals boven in de Inleiding aangehaald. Fraterna is een onzijdig
meervoud en congrueert
met een verzwegen delicta. Je moet
dus oppikken of beter in je achterhoofd houden dat het niet genoemde
substantivum delicta met delicti
van de vorige regel een contrast vormt propria delicta … fraterna delicta.
In het eerste geval worden wij vrijgesproken of geabsolveerd van onze eigen zonden: hier is de ablativusvorm gebruikt. In
de tekst die volgt vergeven of werpen wij de fraterna delicta weg, het
object van dimitto, en daar is de accusativus gebruikt. Omwille van de
Latijnse stijl blijft het noemen van delicta
in het tweede deel eenvoudigweg achterwege omdat het door de attente lezer
wordt verondersteld. In de vertaling van het Nederlandse Altaarmissaal is met
de interpretatie “aan anderen” inclusief taalgebruik gehanteerd. Er had ook
gekozen kunnen worden voor “onze broeders en zusters” zoals in de
Openingsritus; de vertaling “aan anderen” is de vertaling die in relatie met de
tekst van het Onze Vader voor de hand lag.
G e t u i g e n i s s e n v a n
d e V a d e r s
In zijn Tractaat over het Onze Vader
bespreekt de H. Cyprianus + 258, bisschop van Carthago, de tot God de Vader
gerichte bede om vergeving van eigen zonden met de daaraan verbonden voorwaarde
anderen te vergeven.
“(…)
Hierna bidden wij, wegens onze zonden, met de woorden: “En vergeef ons onze
schuld, zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven”. Na e sterking met voedsel bidden wij nu om vergiffenis voor onze
zonden.
Hoe
noodzakelijk, hoe voorzichtig en
heilzaam worden wij vermaand, dat wij zondaars zijn, die gedwongen worden voor
hun zonden te bidden, God om vergeving te vragen en ons geweten te
onderzoeken! Opdat niemand zich vleie
met zijn onschuld en eerder door zelfverheffing zou omkomen, wordt het ons
ingeprent, dat wij dagelijks zondigen, omdat ons bevolen wordt dagelijks te
bidden om vergeving van onze zonden.
Zo
tenslotte maant ons ook [de apostel] Johannes in zijn Brief: “Als wij zeggen,
dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en is de waarheid niet in ons,
maar als wij onze zonden belijden, zal Hij die getrouw is en rechtvaardig, ons
de zonden vergeven”. In zijn brief zijn
beide met elkaar verbonden: dat wij om vergiffenis voor onze zonden moeten
bidden en dat wij, als wij bidden, vergeving hopen te verkrijgen. Zo zegt de
apostel dus, dat de Heer getrouw is om de zonden te vergeven, omdat hij zijn
belofte getrouw is, want die ons leerde bidden voor onze schulden en zonden,
beloofde ook zijn vaderlijke barmhartigheid en de vergeving die zou volgen.
Aan
de vergeving van onze zonden heeft Christus echter heel duidelijk een
voorschrift toegevoegd en ons aan een stellige voorwaarde en belofte verbonden,
namelijk dat wij vragen, dat onze schulden worden vergeven zoals wij zelf
vergeven aan die ons iets schuldig zijn, omdat wij dan goed weten, dat wij zelf
geen vergiffenis aan God kunnen vragen, als wij zelf niet vergeven aan hen, die
tegenover ons misdeden. Daarom zegt Christus op een andere p[laats: “De maat,
die gij gebruikt, zal men ook voor u gebruiken”. En de knecht, aan wie zijn heer heel zijn schuld had
kwijtgescholden, werd geboeid in de gevangenis geworpen, omdat hij zelf zijn
medeknecht diens schuld niet wilde kwijtschelden. Want omdat hij aan deze niet
wilde kwijtschelden, verloor hij ook, wat hem door zijn heer was verleend.
Nog sterker en met nog meer nadruk schrijft
Christus ons dit in zijn geboden voor: “Hebt gij iets tegen iemand, terwijl gij
staat te bidden, vergeeft het dan, opdat ook uw Vader in de hemel u uw zonden
moge vergeven. Zo gij niet vergeeft, zal ook uw Vader, die in de hemel is, uw
zonden niet vergeven”. Op de dag van het oordeel blijft er voor u geen enkele
verontschuldiging over, want ge zult naar uw eigen oordeel worden gevonnist, en
wat gij een ander hebt aangedaan, zult ge zelf ook moeten ondergaan.
Want God beval, dat men vredelievend en
eendrachtig en “eensgezind in zijn huis” moet leven; en zoals Hij ons herstelde
door onze tweede geboorte [in het Doopsel], zo wil Hij ook, dat wij als
herborenen zouden blijven leven, opdat wij als kinderen Gods in zijn vrede zouden
blijven, en – omdat wij één geest hebben – ook één van ziel en gedachte zouden
zijn. Daarom aanvaardt God ook niet het offer van hem die in onmin leeft, maar
beveelt hem van het altaar heen te gaan en zich eerst met zijn broeder te
verzoenen, opdat door zijn vredestichtende smekingen ook God kan worden
verzoend. Ons grootste offer voor God is onze vrede en onze broederlijke
eendracht en een volk verenigd door de eenheid van de Vader en de Zoon en de
Heilige Geest”. (…)
(De
dominica oratione, n. 22-23: CSEL, 3, 284)
Uit de
“Brief aan Proba” van de H. Augustinus over het Onze Vader:
(…)
Wanneer wij zeggen: “Vergeef ons onze
schulden zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven”, dan roepen wij in onze
herinnering, zowel wat wij moeten vragen, alsook wat wij te doen hebben om te
verdienen het gevraagde te verkrijgen”. (…)
(Ad Probam Epistola
30: CSEL 44, 65-68)
C o m m e n t a
a r
Het is
goed ons gewetensonderzoek in te richten aan de hand van de Tien Geboden en de
vijf geboden van de Kerk. Het getijdengebed voorziet erin dat we dagelijks aan
het begin van de Completen ons geweten onderzoeken en in de schuldbelijdenis
onze zonden belijden. Hebben wij anderen
kwaad gedaan, dan moeten wij dat ongedaan maken en vergeving vragen. Zo heeft
Christus ons geleerd in de Bergrede Matt. 5:23-24. Als gij uw gave komt brengen
naar het altaar en daar schiet u te binnen dat uw broeder iets tegen u heeft,
laat dan uw gave voor het altaar achter, ga u eerst met uw broeder verzoenen en
kom dan terug om uw gave aan te bieden.
Onze
deelname aan de Heilige Mis strekt tot ons welzijn in alle facetten. Dit is wat
God voor ons doet en daaraan nemen wij deel op de door God gestelde
voorwaarden. Die voorwaarden zijn ons geopenbaard door God zelf en door de
Kerk. De Kerk leert ons dat wij in de juiste gesteldheid moeten zijn om te
Communie te gaan. Tot de Heilige Communie zijn uitgenodigd Rooms Katholiek
Gedoopten die geloven in de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in de H.
Eucharistie en die leven in verbondenheid met de Kerk.
Wij
moeten bereid zijn alles naar ons beste kunnen goed te maken in de relatie met
de God en onze naasten, zoals een van de prefaties van de Veertigdagentijd
zegt: Gij, Vader, schenkt ons een heilzame tijd om ons hart weer zuiver te
maken: vrij van zelfzucht en zonde
zullen wij het vergankelijke zó gebruiken, dat ons hart gericht blijft
op het eeuwige (Pref. II)