Ad Officium
lectionis
Lectio altera
Ex Oratiónibus sancti
Gregórii Nazianzéni epíscopi
(Oratio 14, De
pauperum amore, 38. 40: PG 35, 907. 910)
Christo in
pauperibus serviamus
Beáti
misericórdes, inquit Scriptúra, quóniam ipsi misericórdiam consequéntur. Non in
postrémis beatitudínibus est misericórdia. Et: Beátus, qui intéllegit super
egénum et páuperem. Ac rursus: Benígnus homo, qui miserétur et cómmodat. Et
álio loco: Tota die iustus miserétur et cómmodat. Benedictiónem arripiámus,
intellegéntes vocémur, benígni simus.
Ne
nox quidem misericórdiæ offícia tibi interrúmpat. Ne díxeris: Rédiens redi et
crástino die dabo tibi. Ne quid inter propósitum tuum et benefícium intercédat.
Sola enim beneficéntia moram non admíttit.
Frange
esuriénti panem tuum, et egénos vagósque induc in domum tuam, idque læto atque
álacri ánimo. Qui enim miserétur, inquit ille, in hilaritáte; ac benefícii
grátia promptitúdine et celeritáte tibi conduplicátur. Nam quod mæsto vel
coácto ánimo defértur, ingrátum est, miniméque præclárum.
Lætándum
est autem, non lugéndum, cum benefícium damus. Si vínculum et electiónem
sustúleris, inquit ille, hoc est, tenacitátem et probatiónem, sive hæsitatiónem
ac verbum murmuratiónis, quid futúrum est? Quam magnum et admirándum! Qualis
quantáque huius rei merces! Erúmpet matutínum lumen tuum, et sánitas tua cito
oriétur. Quis ergo est, qui lucem et sanitátem non éxpetat?
Quocírca,
si quid mihi auscultándum putátis, servi Christi et fratres et coherédes,
Christum, quámdiu licet, visitémus, Christum curémus, Christum alámus, Christum
vestiámus, Christum colligámus, Christum honorémus, non mensa solum, ut quidam,
nec unguéntis, ut María, nec sepúlcro dumtáxat, ut Ioseph Arimathæus, nec rebus
quæ ad sepultúram pértinent, ut ille dimídia tantum ex parte Christum amans
Nicodémus, nec dénique auro, ture et myrrha, ut Magi ante eos omnes, quos
díximus; sed quóniam ómnium Dóminus misericórdiam vult, non sacrifícium, ac
pínguium agnórum myríades commiserátio súperat, hanc per páuperes humíque
hodiérno die provolútos ipsi conferámus, ut, cum hinc excessérimus, in ætérna
tabernácula nos recípiant, in ipso Christo Dómino nostro, cui glória in sæcula.
Amen.
Tweede lezing
Uit de Preken van de H.
Gregorius van Nazianze, biusschop
Laten we Christus dienen in de armen
Zalig
de barmhartigen, zegt de
Schrift, want zij zullen barmhartigheid
verwerven. De barmhartigheid behoort
niet tot de minste van de zaligsprekingen. En: Zalig hij, die acht slaat op de behoeftige en arme. En wederom: Liefderijk is de mens die zich ontfermt en
weldoet. En op een andere plaats: De
rechtvaardige ontfermt zich heel de dag en verricht weldaden. Laten wij ons
zegen verschaffen, laten wij voor verstandige mensen gehouden worden, laten wij
liefdevol zijn.
Laat zelfs de nacht geen
einde maken aan uw werken van barmhartigheid. Zeg niet: Kom morgen maar terug en dan zal ik u iets geven. Laat er geen tijd
verstrijken tussen uw voornemen en het bewijzen van de weldaad. Want alleen de
weldadigheid laat geen uitstel toe.
Breek
het brood voor de hongerigen en laat de behoeftigen en de zwervers toe in uw
huis, en dat met een blij
en opgewekt gemoed. Want wie zich in
opgewektheid ontfermt, zegt hij. En de gunst van uw weldaad wordt door de
bereidwilligheid en vaardigheid verdubbeld. Immers, wat met een nors gemoed en
als gedwongen gegeven wordt, is onaangenaam en heel lelijk.
Wij moeten dus blij gestemd
zijn en niet droevig, waanneer wij een weldaad bewijzen. Als ge afziet van
gehechtheid en voorkeur, zegt de profeet, dat wil zeggen, vrij van
vasthoudendheid en het verlangen om onderscheid te maken ofwel zonder aarzelen
en tegenstribbelen, wat zal het resultaat zijn?
Hoeveel en hoe groot zal het loon daarvoor zijn? Uw licht zal doorbreken als de morgen en uw genezing zal spoedig
verschijnen. Wie is er, die niet
naar licht en gezondheid verlangt?
Als gij dan, dienaars van
Christus, zijn broeders en erfgenamen, meent, dat gij hieromtrent iets van mij
moet horen, laten we dan, zolang we kunnen, Christus bezoeken en Hem verzorgen,
Christus voedsel geven, Christus kleden, Christus als gast ontvangen, Christus
eren, niet alleen met een maaltijd, zoals sommigen deden, noch met reukwerken,
zoals Maria, noch alleen met een begrafenis zoals Jozef van Arimatea, noch met
wat bij een begrafenis behoort, zoals Nicodemus, die Christus maar half
beminde, noch met goud, wierook en myrrhe, zoals de wijzen deden vóór allen die
wij opnoemden. Maar, omdat Hij de Heer van alles, barmhartigheid wil en geen
offerande en het medelijden myriaden van lammeren overtreft, laten we daarom
Hem dat medelijden vandaag nog betuigen in de armen, die smekend voor ons ter
aarde vallen, opdat, als wij van hier zijn heengegaan, zij ons in de eeuwige
tenten opnemen, in Christus zelf, onze Heer, aan Wie glorie zij in alle eeuwen.
Amen.