donderdag 17 maart 2022

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Hebdomadæ II Quadragesimæ Feria V De vero timore Domini. Over de ware vreze Gods.


Ad Officium lectionis



Lectio altera
Ex Tractátibus sancti Hilárii epíscopi in psalmos
(Ps 127, 1-3: CSEL 24, 628-630)
De vero timore Domini
Beáti omnes, qui timent Dóminum, qui ámbulant in viis eius. Quotiénsque de timóre Dómini in Scriptúris est sermo, animadverténdum est numquam eum solitárium relínqui, tamquam sufficiéntem nobis ad consummatiónem fídei, sed súbici multa aut anteférri, ex quibus timóris Dómini rátio et perféctio intellegátur; ut cognóscimus ex eo, quod per Salomónem in Parœmiis dictum est: Si enim sapiéntiam ínvoces et intelléctui des vocem tuam et exquíras eam tamquam argéntum et tamquam thesáuros investíges eam, tunc intélleges timórem Dómini.
Vidémus enim quantis usque ad timórem Dómini grádibus pervéntum est.
Ante enim invocánda sapiéntia est, et omne legéndi offícium intelléctui est deputándum, et exquirénda ac pervestigánda est sapiéntia; et tunc timor Dómini intellegéndus. Et quantum ad commúnem humánæ opiniónis pértinet sensum, non ita de timóre sentítur.
Timor est enim humánæ imbecillitátis trepidátio metuéntis id pérpeti, quod sibi nolit accídere. Exsístit autem et commovétur in nobis de reátus consciéntia, de iure potióris, de ímpetu fortióris, de ægritúdinis causa, de feræ occúrsu et de omnis mali passióne.
Hic ergo timor non docétur, sed ex natúra infirmitátis occúrrit. Neque quid timéndum sit díscimus, sed terrórem suum ipsa illa nobis iníciunt, quæ timéntur.
At vero de timóre Dómini ita scriptum est: Veníte, fílii, audíte me, timórem Dómini docébo vos. Discéndus ergo Dei timor est, quia docétur. Non enim in terróre, sed in ratióne doctrínæ est; neque ex trepidatióne natúræ est, sed præceptórum observántia et opéribus vitæ innocéntis et cognitióne veritátis ineúndus est.
Nobis autem timor Dei omnis in amóre est, metúmque eius diléctio perfécta consúmmat. Dilectiónis autem nostræ in eum hoc próprium offícium est, parére mónitis, statútis obtemperáre, pollícitis fídere. Audiámus ergo Scriptúram dicéntem: Et nunc Israel, quid Dóminus Deus tuus poscit a te, nisi ut tímeas Dóminum Deum tuum et ámbules in ómnibus viis eius et díligas eum et custódias præcépta eius ex toto corde tuo et ex tota ánima tua, ut bene sit tibi?
Multæ autem sunt viæ Dómini, cum ipse tamen via sit. Sed cum de se lóquitur, viam ipse se núncupat et ratiónem, cur se viam nuncupásset, osténdit dicens: Nemo enim potest ad Patrem veníre nisi per me.
Multæ ítaque viæ interrogándæ sunt et in multis insisténdum est, ut unam, quæ bona est, inveniámus per multórum scílicet doctrínam, unam viam vitæ ætérnæ repertúri. Viæ enim in lege, viæ in prophétis, viæ in evangéliis, viæ in apóstolis sunt, viæ quoque in divérsis præceptórum opéribus sunt, in quibus per timórem Dei ambulántes beáti sunt.
Tweede lezing

Uit de Tractaten over de Psalmen van de H. Hilarius, bisschop
(Ps 127, 1-3: CSEL 24, 628-630)
Over de ware vreze Gods
Zalig zij allen, die de Heer vrezen en zijn wegen bewandelen. Zo dikwijls er in de Schriften sprake is van de vreze des Heren, moet men bedenken dat deze vreze Gods nooit alleen vermeld wordt als voldoende voor een volmaakt geloof, maar er wordt nog veel verondersteld of voorop gesteld, waaruit de geest en de vervolmaking van die vreze Gods duidelijk wordt, zoals wij dat weten uit wat Salomon zegt in het Boek der Spreuken:  Want als gij de wijsheid aanroept en uw verstand laat spreken en de wijsheid zoekt als zilver en als schatten tracht te vinden, dan zult ge de vreze des Heren begrijpen.
Wij zien dus langs hoeveel trappen men tot de vreze des Heren gekomen is. Eerst toch moet de wijsheid worden ingeroepen.
Met ons verstand moeten we er veel over nadenken om de wijsheid op te sporen; en dan moet men begrip zien te krijgen voor de vreze Gods. Maar wat in de gewone opvatting ‘vrees’ betekent, geldt niet bij de ‘vreze Gods’.
Vrees is de onrust van de zwakheid van de mens, die bang is datgene te verduren, wat hij niet wil dat hem overkomt. Het ontstaat en brengt ons in beroering wegens ons schuldbesef, wegens het recht van iemand die machtiger is, door een aanval van een sterkere, uit een lichamelijke ongesteldheid, wegens de ontmoeting met een wild dier of een slechte hartstocht.
Deze vrees wordt ons dus niet aangeleerd, maar komt voort uit onze natuurlijke zwakheid. Wij leren niet wat wij moeten vrezen, maar die zaken zelf die wij vrezen, brengen ons hun vrees bij
Maar over de vreze Gods staat aldus geschreven: Komt mijn kinderen, en luistert naar mij. Ik zal u onderrichten in de vreze des Heren. De vreze Gods dus kan geleerd worden, omdat ze onderwezen wordt. Ze bestaat niet in vrees, maar in inzicht in de gezonde leer. Men moet er toe komen niet door een onrust van de natuur, maar door het onderhouden van de geboden, door werken van een onschuldig leven en door de kennis van de waarheid.
Voor ons is alle vrees voor God gelegen in de liefde, en de volmaakte liefde brengt tot voltooiing. Onze liefde tot Hem nu bestaat eigenlijk hierin: gehoorzaam aan zijn uitspraken en voorschriften, en vertrouw op zijn beloften. Laten we daarom luisteren naar de Schrift, die zegt: En nu, Israël, wat vraagt de Heer uw God anders van u dan dat ge de Heer uw God zult vrezen, al zijn wegen zult bewandelen, Hem bemint en zijn voorschriften onderhoudt uit geheel uw hart en uit geheel uw ziel, opdat het u welga?
De wegen des Heren zijn vele in aantal, hoewel Hij zelf de weg is. Maar wanneer Hij over zichzelf spreekt, noemt Hij zich de weg, en de reden waarom Hij zichzelf de weg noemt, toont Hij ons als Hij zegt: Niemand kan tot de Vader komen tenzij door Mij.
Daarom moeten wij veel wegen onderzoeken en begaan, om door de vele lessen, die wij daaruit trekken, de ene goede weg te vinden, de enige weg van het eeuwig leven. Er zijn immers wegen in de Wet, in de profeten, in de evangelies, in de Apostelen; wegen zijn er ook in de verschillende goede werken van de geboden. Zij die deze wegen in de vreze Gods bewandelen, zullen zalig zijn.