vrijdag 11 maart 2022

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Hebdomadæ I Quadragesimæ Feria VI Caritas fraterna ad Christi exemplum conformanda. De broederlijke liefde moet zich vormen naar het voorbeeld van Christus.

 Ad Officium lectionis

Lectio altera
Ex Spéculo caritátis beáti Aelrédi abbátis
(Lib. 3, 5: PL 195, 582)

Caritas fraterna ad Christi exemplum conformanda

Ad inimicórum dilectiónem, in qua fratérnæ caritátis consístit perféctio, nihil nos ita ánimat, ut illíus miræ patiéntiæ grata considerátio, qua ille, speciósus forma præ fíliis hóminum, venústam fáciem suam ímpiis præbuit conspuéndam; qua óculos illos, quorum nutu regúntur ómnia, velámini súbdidit iniquórum; qua látera illa sua flagéllis expósuit; qua caput, treméndum principátibus et potestátibus, spinárum asperitáti submísit; qua semetípsum oppróbriis ac contuméliis addíxit; qua tandem crucem, clavos, lánceam, fel, acétum patiénter sustínuit, in ómnibus lenis, mitis, tranquíllus.
Dénique tamquam ovis ad occisiónem ductus est, et quasi agnus coram tondénte se obmútuit, et non apéruit os suum.
Quis illam áudiens mirábilem vocem, plenam dulcédinis, plenam caritátis, plenam immutábilis tranquillitátis: Pater, ignósce illis, non statim omni afféctu suos ampléctitur inimícos? Pater, inquit, ignósce illis. Quid lenitátis, quid caritátis huic addi pótuit oratióni?
Addidit tamen; parum fuit oráre, vóluit et excusáre. Pater, inquit, ignósce illis, non enim sciunt quid fáciunt. Sunt quidem magni peccatóres, sed pusílli æstimatóres; ídeo: Pater, ignósce illis. Crucifígunt; quem tamen crucifígant nésciunt, quia, si cognovíssent, numquam Dóminum glóriæ crucifixíssent; ídeo: Pater, ignósce illis. Putant legis prævaricatórem, putant divinitátis præsumptórem, putant pópuli seductórem. Abscóndi ab eis fáciem meam, non agnovérunt maiestátem meam; ídeo: Pater, ignósce illis, quia nésciunt quid fáciunt.
Igitur, ut homo se díligat, nulla se carnis delectatióne corrúmpat. Ut vero carnáli concupiscéntiæ non succúmbat, omnem afféctum suum ad suavitátem domínicæ carnis exténdat. Porro, ut perféctius ac suávius in fratérnæ caritátis delectatióne quiéscat, étiam inimícos brácchiis veri amóris astríngat.
Sed, ne divínus hic ignis iniuriárum statu tepéscat, dilécti Dómini ac Salvatóris sui tranquíllam patiéntiam óculis mentis semper aspíciat.
Tweede lezing

Uit ‘De Spiegel der liefde’ van de zalige abt Aelredus van Rielveaux

De broederlijke liefde moet zich vormen naar het voorbeeld van Christus

Niets kan ons zo bezielen tot liefde voor onze vijanden, waarin de volmaaktheid van de broederlijke liefde gelegen is, dan de ontroerend mooie beschouwing van dat wonderbare geduld van Hem, waarmee Hij, de schone van gestalte boven alle mensenzonen, zijn innemend gelaat aan goddelozen prijs gaf om te bespuwen; toen Hij die ogen, die met een enkele wenk alles regeren, door goddelozen liet blinddoeken; toen Hij zijn Lichaam aan de geselslagen overgaf; toen Hij zijn Hoofd, huiveringwekkend voor Heerschappijen en Machten, onderwierp aan de hevige pijn van de doornenkroon; toen hij zichzelf overleverde aan smaad en spot; eindelijk, toen Hij kruis, spijkers, lans, gal en azijn geduldig verdroeg, in alles verdraagzaam, zachtmoedig en rustig.

Kortom, Hij werd als een schaap naar de slachtbank geleid, en als een lam zweeg Hij en deed zijn mond niet open voor zijn scheerders.

En als men dan die wonderbare stem hoort, vol zachtheid, vol liefde, vol onveranderlijke berusting, die zegt: Vader, vergeef het hun, wie zou dan niet terstond met alle liefde zijn vijanden omhelzen? Vader, zegt Hij, vergeef het hun. Wat had hier nog aan zachtmoedigheid of liefde kunnen worden toegevoegd?

Toch voegde Hij er nog iets aan toe. Het was Hem nog te weinig voor zijn vijanden te bidden, Hij wilde ze ook verontschuldigen. Vader, zegt Hij, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. Het zijn wel grote zondaars, maar slechte beoordelaars. Daarom: Vader, vergeef het hun. Zij kruisigen. Wie zij kruisigen, weten ze echter niet, omdat als zij het geweten hadden, zij nooit de Heer der heerlijkheid gekruisigd zouden hebben. Daarom: Vader, vergeef het hun. Zij meenden te doen te hebben met een overtreder van de Wet, met een die zich de Godheid aanmatigde, met een volksverleider. Ik heb mijn gelaat voor hen verborgen gehouden en zij herkenden mijn majesteit niet. Daarom: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.

Derhalve, om zichzelf te kunnen beminnen, mag men zich niet door vleselijke lusten laten bederven. Om echter niet ten val te komen voor de vleselijke begeerlijkheid, moet men al zijn genegenheid gericht houden op de bevalligheid van ’s Heren Lichaam. En verder, om nog volmaakter en heerlijker te rusten in de vreugde van de broederlijke liefde, moet men zijn vijanden in ware liefde met zijn armen omvatten.


Maar om te voorkomen, dat dit goddelijk vuur zou kunnen uitdoven, moet men de ogen van zijn geest steeds gericht houden op het rustige geduld van zijn beminde Heer en Verlosser.