Lectio altera
Ex Homilíis sancti Basilíi
Magni epíscopi
(Hom. 20, De humilitate, 3: PG 31, 530-531)
Tweede lezing
Uit de homilieën van de H. Basilius de
Grote, bisschop
(Hom. 20, De humilitate, 3: PG 31, 530-531)
Hij die roemt, roeme in de Heer
De
wijze roeme niet op zijn wijsheid, de sterke roeme niet op zijn kracht en de
rijke roeme niet op zijn rijkdom.
Maar wat is dan de ware
verheerlijking, waarin de mens groot is? Wie
roemen wil, zegt Jeremias, moet
hierin roemen, dat hij inziet en erkent, dat Ik de Heer ben.
Dat is de grootheid van de
mens, dat is zijn glorie en majesteit: in waarheid erkennen wat goot is en dat
aanhangen en glorie ontvangen van de Heer der glorie. De Apostel zegt immers: Hij die roemt, roeme in de Heer, waar
hij zegt: Christus is door God voor ons
geworden: Wijsheid, Gerechtigheid, Heiligheid en Verlossing opdat, zoals
geschreven staat: Hij die roeme, roeme in de Heer.
Dat is immers de volmaakte
en volledige verheerlijking volgens Gods wil, wanneer de mens zich niet om
eigen gerechtigheid verheerlijkt, maar weet, dat hij zelf van de ware
gerechtigheid verstoken is, maar alleeen door zijn geloof in Christus
gerechtvaardigd is.
En daarop roemt Paulus, dat
hij zijn eigen gerechtigheid veracht, mar zoekt naar de gerechtigheid uit het
geloof, die door Christus gekomen is en van God komt: om Hem te leren kennen, de
kracht van zijn verrijzenis en de gemeenschap met zijn lijden, gelijkvormig
geworden aan zijn dood om zo te geraken tot de verrijzenis er doden.
Hier bezwijkt alle
verheffing van e hoogmoed. Zoek hier niets om op te kunnen gloriëren, U blijft,
o mens, alleen over in te zien, dat uw verheerlijking en hoop dáárin gelegen
is, dat ge afsterft aan al het eigene en ge het toekomstig leven zoekt in
Christus. Omdat wij van dit leven de eerstelingsgaven hebben, zijn wij daar
reeds in, wanneer wij geheel en al leven in de ons door God geschonken genade.
God toch is het, die zowel het willen als het werken in ons
teweegbrengt naar gelang onze goede wil. En wederom openbaar God zijn
wijsheid, die Hij gericht houdt op onze verheerlijking door zijn Geest.
God schenkt ons kracht en
sterkte bij ons werk. Ik heb
overvloediger dan anderen gearbeid, zegt Paulus. Niet ik echter, maar de genade Gods met mij.
Boven elke menselijke
verwachting uit ontrukt God ons aan gevaren. Wij zelf, zegt Hij, hebben in
ons binnenste het doodvonnis vernomen. Wij moeten blijkbaar leren niet op
onszelf te vertrouwen, maar op God die de doden ten leven wekt. Hij is het die
ons gered heeft uit dat dodelijk gevaar, en blijft dat doen. Van Hem verhopen
wij dat Hij ons ook in de toekomst zal redden.