Ad Officium
lectionis
Lectio altera
Ex Epístolis sancti Máximi
Confessóris abbátis
(Epist. 11: PG 91, 454-455)
Tweede lezing
Uit de Brieven van de H.
Maximus, belijder en abt
De barmhartigheid van de Heer jegens de boetvaardigen
Alle predikers van de
waarheid en bedienaren van God genade, die er vanaf het begin tot nu toe
geweest zijn en in hun eigen tijd ons de heilzame wil Gods hebben verklaard,
zeggen dat er niets is, dat God zó dierbaar en welgevallig is als dat de mensen
uit ware boetvaardigheid zich tot Hem bekeren.
En om te tonen, dat dat het
meest verhevene is van alles wat er bestaat, heeft het goddelijk Woord van de
Vader (ja, als eerste en enige teken van de oneindige goedheid) zich
verwaardigd met ons in menselijke gedaante om te gaan op een wijze van
zelfvernedering en neerbuiging naar ons, die met geen woorden is te
beschrijven; toen heeft Hij dát gedaan, dát geleden en gepreekt, waardoor Hij
ons, toen wij zijn vijanden waren, met God de Vader moest verzoenen; om ons,
die van het gelukzalige leven waren buitengesloten, daarheen terug te voeren.
Want niet alleen heeft Hij
onze kwalen genezen door de kracht van zijn wonderen; Hij nam ook de zwakheden
op zich van onze hartstochten, en door zijn doodstraf, - alsof Hij zelf
schuldig was, die vrij was van alle schuld , - betaalde Hij onze schuld en
bevrijdde ons van vele vreselijke misdaden; ja, zelfs heeft hij ons ook op
velerlei wijze raad gegeven, zodat wij aan Hem gelijk konden worden door meer
toegewijde menslievendheid en volmaakte liefde voor elkaar.
Daarom riep Hij uit: Ik ben niet gekomen om de rechtvaardigen,
maar om de zondaars te roepen tot boetvaardigheid. En: Niet de gezonden hebben een geneesheer nodig maar de zieken. Eveneens
was Hij gekomen
Eveneens was Hij gekomen om
het schaap te zoeken, dat verloren was. Daarom was hij gezonden naar de
verloren schapen van het huis van Israël. Hij was gekomen om het beeld te
herstellen, dat met het walgelijke vuil van de ondeugden was overdekt; dit
duidde Hij wat meer verborgen aan door de parabel van de drachme. En: voorwaar, Ik zeg u, er is vreugde in de
hemel over een zondaar. Die tot inkeer komt.
En verder: hem, die in
handen van rovers was gevallen, van zijn kleren werd beroofd en door zijn wonden
halfdood was achtergelaten, deed hij weer opleven met wijn en olie en door zijn
wonden te verbinden; hij legde hem op zijn lastdier en bracht hem naar een
herberg om hem daar te laten verzorgen; hij betaalde wat daarvoor nodig was en
beloofde op zijn terugweg te zullen aanvullen wat er nog meer aan kosten zou
bij komen.
In diezelfde geest sprak Hij
over die allerbeste vader, die zich over zijn verloren zoon bij diens terugkeer
heen boog, en omhelsde, omdat hij met berouw tot hem terugkeerde, herstelde hem
weer in de eervolle welstand van zijn vader, terwijl hij hem geen enkel verwijt
deed over hetgeen hij vroeger had misdaan.
Toen dan ook het schaapje,
dat zich van het goddelijk honderdtal had verwijderd, en op de bergen en
heuvels rondzwierf, gevonden werd, dreef de herder hem niet met geweld en
dreigementen noch met veel moeite naar de schaapstal terug, maar legde hij het
op zijn schouders en bracht het vol medelijden ongedeerd terug naar de kudde
van de achtergeblevenen.
Daarom riep Hij ook uit: komt tot Mij, allen die belast en beladen
zijt van hart, en Ik zal u verkwikken. En: Neem mijn juk op u; met dit juk de geboden bedoelend ofwel het
leven volgens de evangelische voorschriften; en over de last die door de
boetedoening zwaar schijnt te zijn en meer lastiger, zegt Hij: Mijn juk is zacht en mijn last is licht.
En op een andere plaats
houdt Hij ons de goddelijke gerechtigheid en goedheid voor ogen, en zegt bevelend:
Weest heilig, weest volmaakt, weest
barmhartig, zoals uw hemelse Vader. En: Vergeeft
en u zal vergeven worden. En: Al wat
ge wilt, dat de mensen doen, doet dat ook evenzo aan hen.