vrijdag 4 maart 2022

Lectio divina Vrijdag na Aswoensdag De barmhartigheid van de Heer jegens de boetvaardigen.



Uit het Nederlands getijdengebed

EERSTE LEZING
Uit het boek Exodus 2, 1-22

De geboorte en de vlucht van Mozes.

In die tijd nam een man uit de stam Levi een meisje uit die stam tot vrouw. De vrouw werd zwanger en bracht een zoon ter wereld. Toen zij zag hoe mooi het kind was, hield zij het drie maanden lang verborgen. Maar toen zij geen kans meer zag hem nog langer verborgen te houden, nam zij een mandje van riet, streek het dicht met asfalt en pek en legde het kind erin. Toen zette zij het tussen het riet aan de oever van de Nijl. Op enige afstand van de oever stelde de zuster van het kind zich verdekt op om te zien wat er zou gebeuren.
Nu begaf de dochter van Farao zich naar de Nijl om te baden, terwijl haar dienaressen op en neer bleven lopen langs de oever van de rivier. Ineens zag zij het mandje tussen het riet en stuurde haar slavin om het te halen. Zij maakte het open, zij keek en daar lag een schreiend jongetje. Vol medelijden riep zij: ‘Natuurlijk een Hebreeuws kind!’ Toen kwam de zuster van het kind aan de dochter van Farao vragen: ‘Zal ik bij de Hebreeuwse vrouwen een voedster gaan zoeken om het kind voor u te voeden?’ De dochter van Farao antwoordde: ‘Ja, doe dat.’ Het meisje snelde weg en haalde de moeder van het kind. De dochter van Farao beval haar: ‘Neem dit kind mee en voed het voor mij; ik zal er u persoonlijk voor belonen.’ Toen nam de vrouw het kind mee en voedde het. En toen het kind opgegroeid was, bracht zij het terug naar de dochter van Farao. Deze nam hem als haar eigen zoon aan. Zij noemde hem Mozes, want, zo zei ze, ‘ik heb hem uit het water getrokken’.
Toen Mozes opgegroeid was, ging hij eens naar zijn broeders en was getuige van hun dwangarbeid. Hij zag hoe een Egyptenaar een Hebreeër neersloeg, een van zijn broeders. Hij keek naar alle kanten en toen hij zag dat er niemand in de buurt was, sloeg hij de Egyptenaar neer en verborg hem onder het zand. De dag daarop ging hij weer uit en zag twee Hebreeuwse mannen met elkaar vechten. Hij vroeg aan degene die ongelijk had: ‘Waarom sla jij je kameraad?’ De man antwoordde: ‘Wie heeft jou als heer en rechter over ons aangesteld? Ben je soms van plan mij ook te doden, net als die Egyptenaar?’ Toen werd Mozes bang en dacht: ‘Het is dus toch bekend geworden.’
Ook Farao hoorde van het gebeurde en was er sindsdien op uit Mozes te doden. Maar Mozes wist aan Farao te ontkomen en week uit naar Midjan. Eens zat hij bij de put. Nu had de priester van Midjan zeven dochters. Dezen kwamen water putten en de drinkbakken vullen om de kudde van hun vee te drinken te geven. Maar er kwamen herders die de meisjes weg wilden dringen. Toen sprong Mozes op, kwam de meisjes te hulp en gaf de dieren te drinken. Toen zij thuiskwamen, vroeg hun vader Reüel: ‘Wat zijn jullie vroeg terug vandaag?’ Zij antwoordden: ‘Een Egyptenaar heeft ons in bescherming genomen tegen de herders; ook heeft hij water voor ons geput en het vee te drinken gegeven.’ Hij vroeg zijn dochters toen: ‘Waar is die man? Waarom hebben jullie hem daar laten staan? Ga hem uitnodigen om te komen eten.’ Toen Mozes besloten had bij die man te blijven, gaf deze hem zijn dochter Sippora tot vrouw. Zij baarde een zoon die hij de naam Gersoin gaf, want, zo zei hij: ‘ik ben gast in een vreemd land’.

TWEEDE LEZING MET RESPONSORIUM
Uit een brief van de heilige Maximus de Belijder, abt van Chrysopolis († 662)

De barmhartigheid van de Heer jegens de boetvaardigen.

Het is Gods wil en niets behaagt Hem meer dan dat de mensen zich tot Hem bekeren in ware boetvaardigheid. De herauten van de waarheid en de bedienaren van de goddelijke genade hebben ons dit verteld vanaf het begin en ze hebben het herhaald in ieder tijdperk. Het goddelijk Woord heeft juist willen tonen dat er niets dierbaarders is voor Gods hart dan de verzoening. Ja, de Zoon van God de Vader is zelf de eerste en onvergelijkbare getuige van Gods goedheid. Daarom woonde Hij, door een mysterievolle afdaling, bij ons in het vlees. Daarom heeft Hij gedaan, ondergaan en gezegd al wat noodzakelijk was om ons met God de Vader te verzoenen. Terwijl wij met Hem in vijandschap leefden, heeft Hij ons teruggeroepen tot het gelukzalig leven waaruit wij verbannen waren.
Want Hij heeft niet alleen onze ziekten door zijn wonderen genezen. Niet alleen bevrijdde Hij ons van onze zonden, hoeveel en hoe verschrikkelijk ze ook waren, door ze op zich te nemen en door lijden en dood te ondergaan, alsof Hijzelf schuldig was, Hij die zonder enige schuld was. Maar ook onderrichtte Hij ons op velerlei wijzen, opdat wij zouden weten hoe wij Hem dienen na te volgen door onze eigen goedheid en menslievendheid voor anderen.
Daarom riep Hij uit: ‘Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars’ tot bekering, en: ‘niet de gezonden hebben een dokter nodig maar de zieken’ (Mt. 9, 13.12). Hij zei dat Hij gekomen was om het schaap te zoeken en te redden wat verloren was, en dat Hij was gezonden naar de verloren schapen van het huis van Israël. En wat meer verborgen sprekend in de parabel van de verloren drachme, zinspeelde Hij erop dat het doel van zijn komst was het koninklijk beeld dat overdekt was met het vuil van de zonde, in ons te herstellen. ‘Zo, zeg Ik u,’ voegde Hij eraan toe, ‘is er vreugde in de hemel over één zondaar die tot inkeer komt’ (Lc. 15, 10).
Dezelfde les gaf Hij toen Hij vertelde over de man die gevallen was in de handen van rovers, en van zijn kleren beroofd was en die zwaar gewond en halfdood bleef liggen. Men liet hem met wijn en olie en door het verbinden van zijn wonden weer op krachten komen. Iemand legde hem op zijn lastdier en bracht hem naar een herberg om hem daar te laten verzorgen. Nadat hij betaald had wat voor de verzorging nodig was, beloofde hij ook nog te zullen terugkeren om wat nog meer nodig zou zijn, te betalen.
Hetzelfde vertelde Hij over die heel goede vader, die zich over zijn verloren zoon ontfermde toen deze terugkwam (vgl. Lc. 15, 20). Hij omhelsde zijn zoon omdat hij berouwvol tot hem terugkeerde en herstelde hem in ere door hem te bekleden met zijn eigen sieraden en hij verweet hem niets van wat hij tevoren bedreven had.
Om dezelfde reden bracht Jezus Christus zelf het schaapje dat uit het goddelijk honderdtal was weggelopen en dat Hij zwervend in de bergen en dalen had teruggevonden, niet met geweld of bedreigingen, en zonder moeite terug naar de schaapsstal. Maar nadat Hij het zelf op zijn schouders had gelegd, bracht Hij het vol medelijden ongedeerd naar de kudde van de overgeblevenen terug.
Daarom riep Hij uit: ‘Komt allen tot Mij die uitgeput zijt en onder lasten gebukt, en Ik zal u rust en verlichting schenken’, en: ‘Neemt mijn juk op uw schouders’ (Mt. 11, 28-29). Met dit juk bedoelde Hij zeker de geboden of het leven volgens de evangelische voorschriften, maar met de last die volgde, de boetvaardigheid die alleen in schijn zwaar is: ‘Want mijn juk is zacht en mijn last is licht’ (Mt. 11, 30).
Van de andere kant leert Hij ons elders de goddelijke gerechtigheid en goedheid en beveelt ons: weest heilig, weest volmaakt, weest barmhartig, zoals uw Vader in de hemel (vgl. Lev. 11, 44; Mt. 5, 48; Lc. 6, 36). En Hij zei ook: ‘Vergeeft en u zal vergeven worden’ (Mt. 5, 7). Tenslotte zei Hij: ‘Alles wat ge wilt dat de mensen voor u doen, doet dat ook voor hen’ (Mt. 5, 12).

Vgl. Ez. 33, 11; Ps. 94 (93), 19
Het zou een kwelling voor mij zijn, Heer, als ik uw barmhartigheid niet kende; Gij hebt immers gezegd: Ik wil de dood van de zondaar niet, maar wens dat hij zich bekeert en in leven blijft. Gij hebt de Kananese vrouw en de tollenaar tot bekering geroepen.
Wanneer in mijn hart de zorgen mij drukken, dan beurt uw vertroosting mij op.
Gij hebt de Kananese vrouw en de tollenaar tot bekering geroepen.