maandag 14 maart 2022

Oratio post Communionem – Gebed na de Communie (Postcommunio) Dominica secunda Quadragesimæ Tweede zondag van de Veertigdagentijd. Wij danken U dat wij reeds in deze wereld Uw gaven mogen ontvangen.



Het Laatste Avondmaal.
Mozaïek in de S. Apollinare Nuovo, Ravenna (vóór 529)

I n l e i d i n g
Wij danken U dat wij reeds in deze wereld Uw gaven mogen ontvangen.

Een snelle blik op de tekst van de Postcommunio van deze zondag, met name op de begrippen ‘gloriosa mysteria’ (verheven mysteries), ‘in terra positos’ (op aarde) en ‘iam cælestium esse participes’ (reeds deelachtig aan het hemelse), doet ons onmiddellijk denken aan het mysterie van de Transfiguratie, de Gedaanteverandering van onze Heer Jezus Christus, het vaste thema van het Evangelie van deze tweede zondag van de Veertigdagentijd in de drie cycli: jaar A, jaar B en jaar C en natuurlijk ook op 6 augustus op de Berg Thabor.
Maar de ‘gloriosa mysteria’, de verheven mysteries, die wij ontvangen zijn het Lichaam en Bloed van de Heer. Het begrip ‘percipientes’ (nu wij ontvangen), prominent aan de spits van de oratie geplaatst, duidt immers op een bijna gelijktijdigheid van het nuttigen van de H. Communie en het dank zeggen ‘post Communionem’.
Ons ontvangen van de H. Communie is reeds hier op aarde een deelname aan de hemelse glorie. Zij is de sacramentele anticipatie van het ‘Bruiloftsmaal van het Lam’ (Apoc 19, 9), zoals de uitnodiging tot het ontvangen van de Communie het verwoordt: “Ecce Agnus Dei, ecce qui tollit peccata mundi. Beati qui ad cenam Agni vocati sunt”, Zie het Lam Gods, dat wegneemt de zonden van de wereld. Zalig zij die genodigd zijn aan het Bruiloftsmaal van het Lam.
De verschuldigde dankbaarheid voor een zo grote gave dient groot te zijn. Om die reden wordt het eenvoudige “Wij zeggen dank” van de Gelasiaanse brontekst, versterkt door het meer intense “gratias tibi referre satagimus”, wij spannen ons zeer in U dank te zeggen.
Twee voorbeden uit de ‘Preces’ van de Vespers van donderdag na Aswoensdag ondersteunen deze intentie:
“Domine, fons et auctor sanctitatis, episcopos, presbyteros et diaconos arctius per mysterium eucharisicum Christo coniunge, ut gratiam, per impositionem manuum acceptam, magis in dies resuscitent.”
Heer, bron en bewerker van heiligheid, verenig de bisschoppen, priesters en diakens inniger met Christus door het Eucharistisch Mysterie, opdat zij de genade die zij door de oplegging van de handen hebben ontvangen, van dag tot dag meer aanwakkeren.
“Doce fideles tuos digne et actuose mensam verbi et corporis Christi frequentare, ut, quod fide et sacramento perceperunt, vita et moribus teneant”.
Leer uw gelovigen op een waardige en bewust actieve wijze deelnemen aan de tafel van het Woord en van het Lichaam van Christus, opdat zij dat, wat zij door het geloof en het Sacrament hebben ontvangen in hun leven en gedragingen bewaren.

T e k s t
Missale Romanum [MR] 1970
Percipientes, Domine, gloriosa mysteria, gratias tibi referre satagimus,
quod, in terra positos, iam cælestium præstas esse participes.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie [ANK] 1979
Heer, in deze viering hebt Gij ons doen delen in het mysterie van uw heerlijkheid.
Wij danken U uit heel ons hart, dat wij reeds in deze wereld uw hemelse gaven mogen ontvangen.

Werkvertaling
Nu wij de verheven mysteries ontvangen, Heer, spannen wij ons in U dank te zeggen,
omdat Gij ons hier op aarde verleent reeds aan de hemelse mysteries deelachtig te zijn.

L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n
De brontekst van de Postcommunio [PC] van deze zondag vinden we in het Sacramentarium Gelasianum Vetus (Vat. Reg. lat. 316) 213, eerste helft achtste eeuw. De brontekst heeft voor het tekstgedeelte “gratias tibi referre satagimus”: “referimus gratias”. Met kleine tekstvarianten werd de brontekst in een 15-tal andere codices verspreid over het continent en de Angelsaksische eilanden.
(E. Mœller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, VI, O-P, Brepols, Turnhout 1995, p. 228-229, nr. 4209).
In MR 1962 was deze PC niet opgenomen.
T e x t u e l e  a n a l y s e
1. Percipientes, Domine, gloriosa mysteria, gratias tibi referre satagimus,
2. quod, in terra positos, iam cælestium præstas esse participes.

De oratie is samengesteld uit één doorlopende zin, opgebouwd uit een hoofdzin in de indicativusvorm (regel 1), waarin de Vader dank wordt gebracht na het ontvangen van de H. Communie, gevolgd door een bijzin, eveneens in de indicativusvorm, ingeleid door het voegwoord quod (r. 2), die de reden aanduidt voor hetgeen in regel 1 is verwoord.

Ad 1
Domine, (o) Heer – anaklese (aanspreekvorm) van Dominus in de vocativusvorm
Satagimus gratias tibi referre, wij spannen ons in U dank te brengen – prædicaatsgroep in de indicativusvorm, 1e pers. pluralis præsentis active.
Tibi, (aan) U – bijwoordelijke bepaling in de dativusvorm van het pronomen personale tu, dativus van voordeel (commodi).
Percipientes, terwijl/nu wij ontvangen – bijstelling bij het ingesloten subject ‘wij’ van het prædicaat satagimus: 1e pers. pluralis van het participium præsentis: percipiens van het verbum percipere, 3.
In de Postcommunio van Dominica 27 per annum zien we een analoge formulering: “de perceptis sacramentis” door/vanuit de ontvangen sacramenten.
Gloriosa mysteria, verheven mysteries – object bij het participium percipientes in twee congruerende accusativusvormen, meervoud van gloriosum mysterium.
De begrippen mysterium en sacramentum liggen dicht naast elkaar in het liturgisch Latijn en zijn dus inwisselbaar. De kerkvader Tertullianus [160-220] kwam met het gebruik van het Latijnse begrip “sacramentum” als vertaling voor het Griekse “mysterion”. Mogelijk kende hij deze vertaling reeds door de bestaande vertalingen van het Nieuwe Testament in het Latijn. Mogelijk is het een novum van hemzelf.
In de Super Munera-gebeden en in de Postcommunio-gebeden verwijzen de begrippen ‘mysterium’ en ‘sacramentum’ beide en inwisselbaar naar de H. Eucharistie.
In de compositie ‘O magnum mysterium’ van de Italiaanse componist Mario Lanaro (geb. 1957) worden de begrippen ‘mysterium’ en ‘sacramentum’ beide gebruikt voor het wonder van de aanschouwing van de pasgeboren Jezus door de dieren:
O magnum mysterium,
et admirabile sacramentum
ut animalia viderent Dominum natum
jacentem in praesepio.

Beata Virgo cuius viscera portare
viscera meruerunt portare Dominum Christum.
Ave Maria gratia plena
Dominus tecum
Vertaling
Vertaling:
O groot mysterie
en wonderbaarlijk sacrament
dat dieren de pasgeboren Heer mogen aanschouwen
liggend in een kribbe.

Gelukkige Maagd, wier schoot het waard was
Christus, de Heer, te dragen.
Wees gegroet, Maria, vol van genade,
de Heer is met U.
Ad 2
Redengevende bijzin met prædicaat præstas, Gij verleent, in de indicativus, waarbij het voegwoord quod vertaald wordt met dat/omdat: een opmerkelijke bijzonderheid van het post-klassieke en christelijk Latijn.
Tot de prædicaatsgroep behoort ook de a.c.i. (accusativus cum infinitivo) constructie esse participes: omdat Gij verleent dat wij deelgenoot zijn / deelhebben aan.
Cælestium, aan de hemelse dingen / aan het hemelse – bijvoeglijke bepaling in de genitivusvorm meervoud van het onzijdige cælestia, de hemelse dingen,  afhankelijk van de prædicatieve bepaling particeps, - itis (pars en capio), deelachtig (particeps alicuis rei), deelgenoot van.  
Iam, reeds – bijwoordelijke bepaling van tijd.
In terra positos, letterl. ‘op aarde geplaatst’, hier op aarde – appositie (bijstelling) bij de accusativusvorm participes van de hierboven genoemde a.c.i.-constructie, opgebouwd uit de bijwoordelijke bepaling van plaats ‘in terra’ en de accusativusvorm meervoud mannelijk van het participium perfecti passivi ‘positos’ van ponere, posui, positum, 3. De accusativi positos en participes verwijzen naar het in het predicaat satagimus ingesloten subject ‘wij’. Men kan in de vertaling van de a.c.i. constructie het pronomen personale ‘nos’ derhalve aanvullen. Omdat Gij toestaat dat wij die op aarde geplaatst zijn, reeds deelgenoten zijn aan de hemelse gaven.

S t i j l f i g u r e n
Antithese “in terra positos” tegenover “cælestium [ … ] esse participes” (regel 2)
Opvallend gebruik van de letter p: percipientes (r. 1), positos, præstas en participes (r. 2).

K l e i n  v o c a b u l a r i  u m
Percipio, percepi, perceptum, 3.
De eerste betekenis van dit verbum is inzamelen, innemen, helemaal in bezit nemen, oogsten, ontvangen, verkrijgen, nuttigen zoals in de Postcommunio van vandaag.
Voor het ontvangen van de H. Eucharistie worden naast elkaar gebruikt: sumere (frequent), percipere, suscipere, capere (A. Blaise, Le vocabulaire latin des principaux thèmes liturgiques revu par Dom Antoine Dumas O.S.B., Turnhout 1966, § 261).
“Quod ore percepimus”, wat wij met de mond hebben ontvangen (Postcomm. 21e zondag na Pinksteren, Sacrament. Gel. I, 51); MR 1962 heeft “Quod ore sumpsimus” (Gebed bij de ablutie of reiniging van de kelk).
“Perceptio Corporis et Sanguinis tui, Domine Iesu Christe…”, moge het nuttigen van uw Lichaam en Bloed, Heer Jezus Christus, -  (Gebed vóór het ontvangen van de H. Communie, MR 1962, 1970).
“…ut qui cælestia alimenta percepimus”, dat wij die de hemelse spijzen hebben genuttigd (PC Zondag Quinquagesima, MR 1962) en andere voorbeelden.
Betekenissen van percipere met extentie:  waarnemen, gewaarworden, bemerken, begrijpen, leren, vernemen, horen. 
Een voorbeeld hiervan zagen we in het Introitusgezang van afgelopen donderdag (1e week van de Veertigdagentijd): “Verba mea auribus percipe, Domine, … “(Ps 3, 2), Hoor mijn woorden, Heer (Graduale Romanum, 1974, 83).
Vergelijk in dit verband de in onze taal gangbare begrippen perceptie en perceptief.

Satagere, -, -, 3. (samengesteld uit ‘sat’ en ‘ago’)
heeft de volgende betekenissen: 1. Voldoen, ten volle betalen; b.v. nunc satagit, nu betaalt hij contant 2. genoeg te doen hebben, druk met iets bezig zijn en 3. zich moeite geven, zich inspannen.

C o m m e n t a a r
Door de Sacramenten en vooral door de heilige Eucharistie (mysterium gloriosum) komen wij in contact met Christus, Zoon van God en Zoon van de mensen: zij voeden en versterken ons geestelijk leven. De uitwerking moet een steeds getrouwer gelijkvormigheid en nauwere eenheid van onze ziel met Christus, de hemelse Bruidegom, zijn.  En deze voortschrijdende gelijkvormigheid is er een van kennis en liefde. Deze stellen de mens in staat zich een steeds zuiverder en vollediger beeld van Christus te vormen: van zijn menselijk leven, waaraan hij zich spiegelen kan, van zijn goddelijke macht die bewondering wekt en van zijn alles overtreffende liefde en offervaardigheid, die ons tot voorbeeld strekt. En uit die groeiende kennis ontkiemt een sterkere liefde die dan weer op haar beurt het begrip scherpt en de aanhankelijkheid verinnigt. Liefde streeft er immers naar steeds beter te kennen en grotere kennis schept grotere liefde in een opwaartse spiraal.

In plaats van verder zelf commentaar te geven laat ik graag de Zuid-Nederlandse mysticus Johannes Ruusbroec in dit verband aan het word, sprekend over ‘de weegschaal van de minne’.
“Aan onze redelijke ziel heeft God een weegschaal in handen gegeven. Hij heeft Zichzelf en alle door Hem geschapen dingen erin gelegd, en vraagt en eist van ons verstand en wil, dat wij alle dingen naar hun ware gewicht afwegen en het beste verkiezen: en dat beste is Hijzelf…”
“Bedenk nu met levendige aandacht wat wij allen nodig hebben. God heeft ons van alle eeuwigheid aangezien en gekend in zijn Wijsheid, en Hij wil dat wij onze inwendige ogen opendoen en Hem aanzien in ongeveinsde oprechtheid. Hij heeft ons ook van alle eeuwigheid geroepen, en Hij wil dat wij onze inwendige oren openen en luisteren naar de inspraken van zijn genadige goedheid. Hij heeft ons van alle eeuwigheid uitverkoren, en Hij wil dan ook dat wij Hem boven al het geschapene verkiezen. Hij bemint ons en heeft ons eeuwig bemind, en Hij gebiedt dat wij Hem eeuwig wederbeminnen; dat is gerechtigheid: als de minnende met de beminde verenigd is, dan staat de weegschaal effen en gelijk. Minne is eeuwig. Zij begint in God en raakt onze geest aan en vraagt wederliefde. Zo wordt de minne geoefend tussen God en ons, als een gouden ring die noch begin noch einde heeft. In God begint onze minne en in Hem ook wordt zij volbracht. Hij geeft zichzelf in onze geest en wij geven ons aan Hem in onze geest: daar staat de weegschaal der minne stil en is zij in balans; daar dragen wij het Beeld Gods in onze geest, en zo leven wij uit God en voor God en één met God. Dan zijn wij wijze kooplieden: wij hebben al het onze tegen zijn Al ingeruild en tegelijk ons al in zijn Al bezeten en verkregen…”
“Maar gij moet bedenken, dat wij niet alleen zijn gemaakt tot Gods Beeld, om nl. verenigd met Hem te leven. Wij zijn ook gemaakt tot gelijkenis met God. God gelijken wil zeggen: geordend zijn in liefde, in minne, in caritate en in alle deugden”.
“Karitate zoekt niets van haarzelf: zij wil leven naar de wil van God, dat is haar grootste vreugde… God gebiedt ons dat wij onszelf verloochenen en al onze eigenheid en eigenwilligheid, en ons overgeven in zijn vrije wil. Aldus vermogen wij alles met Hem: want zo zijn wij één vrijheid met Hem”.
Hij legt ons op Hem te zoeken in minne, boven onszelf en boven alle schepselen zonder uit te zien naar loon, want minne is zelf loon en eeuwig leven. Wij moeten beminnen zonder ommezien en zonder wederkeer. Minne om gemind te worden dat is nog de natuur zoeken, het is tegen de ware aard der liefde. Wij moeten één-zijn met zijn vrije wil: dan leven wij zonder kommer of zorg. Wij moeten met Hem geven en nemen, doen en laten, minnen en haten: dat is één van wil en vrij zijn met Hem. Wij moeten liever in Hem geloven, op Hem hopen en vertrouwen, dan zeker te zijn van het eeuwig leven ….. Wij moeten zo aan onze eigen wil en werken gestorven zijn, dat al wat Hij in zijn wijze beschikking in tijd of eeuwigheid met ons doen wil, onze grootste blijdschap is. Hij gebiedt dat wij eeuwig beminnen. Hij gebiedt ons niet dat wij naar beloning uitzien”.
Heer, geef mij Uw genade en help mij U te beminnen!
(Dr. L. Moereels sj, Ruusbroec en het religieuze leven. Kleine Summa van het geestelijk leven’. Lannoo, Tielt-Den Haag, 1962, 200-202)