Het Laatste Avondmaal.
Mozaïek
in de S. Apollinare Nuovo, Ravenna (vóór 529)
I n l e i d i n
g
Wij danken U dat wij reeds in deze wereld Uw gaven
mogen ontvangen.
Een snelle blik op de tekst
van de Postcommunio van deze zondag, met name op de begrippen ‘gloriosa
mysteria’ (verheven mysteries), ‘in terra positos’ (op aarde) en ‘iam cælestium
esse participes’ (reeds deelachtig aan het hemelse), doet ons onmiddellijk
denken aan het mysterie van de Transfiguratie, de Gedaanteverandering van onze
Heer Jezus Christus, het vaste thema van het Evangelie van deze tweede zondag
van de Veertigdagentijd in de drie cycli: jaar A, jaar B en jaar C en
natuurlijk ook op 6 augustus op de Berg Thabor.
Maar de ‘gloriosa mysteria’, de verheven mysteries, die
wij ontvangen zijn het Lichaam en Bloed van de Heer. Het begrip ‘percipientes’
(nu wij ontvangen), prominent aan de spits van de oratie geplaatst, duidt
immers op een bijna gelijktijdigheid van het nuttigen van de H. Communie en het
dank zeggen ‘post Communionem’.
Ons ontvangen van de H. Communie is reeds hier op
aarde een deelname aan de hemelse glorie. Zij is de sacramentele anticipatie
van het ‘Bruiloftsmaal van het Lam’ (Apoc 19, 9), zoals de uitnodiging tot het
ontvangen van de Communie het verwoordt: “Ecce Agnus Dei, ecce qui tollit
peccata mundi. Beati qui ad cenam Agni vocati sunt”, Zie het Lam Gods, dat
wegneemt de zonden van de wereld. Zalig zij die genodigd zijn aan het
Bruiloftsmaal van het Lam.
De verschuldigde dankbaarheid voor een zo grote gave
dient groot te zijn. Om die reden wordt het eenvoudige “Wij zeggen dank” van de
Gelasiaanse brontekst, versterkt door het meer intense “gratias tibi referre
satagimus”, wij spannen ons zeer in U dank te zeggen.
Twee voorbeden uit de ‘Preces’ van de Vespers van
donderdag na Aswoensdag ondersteunen deze intentie:
“Domine, fons et
auctor sanctitatis, episcopos, presbyteros et diaconos arctius per mysterium
eucharisicum Christo coniunge, ut gratiam, per impositionem manuum acceptam,
magis in dies resuscitent.”
Heer, bron en bewerker van heiligheid, verenig de
bisschoppen, priesters en diakens inniger met Christus door het Eucharistisch Mysterie,
opdat zij de genade die zij door de oplegging van de handen hebben ontvangen,
van dag tot dag meer aanwakkeren.
“Doce fideles
tuos digne et actuose mensam verbi et corporis Christi frequentare, ut, quod
fide et sacramento perceperunt, vita et moribus teneant”.
Leer uw gelovigen op een waardige en bewust actieve
wijze deelnemen aan de tafel van het Woord en van het Lichaam van Christus,
opdat zij dat, wat zij door het geloof en het Sacrament hebben ontvangen in hun
leven en gedragingen bewaren.
T e k s
t
Missale Romanum [MR] 1970
Percipientes, Domine, gloriosa mysteria, gratias tibi referre satagimus,
quod, in terra positos, iam cælestium præstas esse participes.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovincie [ANK] 1979
Heer, in deze viering hebt Gij
ons doen delen in het mysterie van uw heerlijkheid.
Wij danken U uit heel ons hart,
dat wij reeds in deze wereld uw hemelse gaven mogen ontvangen.
Werkvertaling
Nu wij de verheven mysteries
ontvangen, Heer, spannen wij ons in U dank te zeggen,
omdat Gij ons hier op aarde verleent
reeds aan de hemelse mysteries deelachtig te zijn.
L i t u r g i s
c h e a n t e c e d e n t e n
De brontekst van de Postcommunio [PC] van deze zondag
vinden we in het Sacramentarium Gelasianum Vetus (Vat. Reg. lat. 316) 213,
eerste helft achtste eeuw. De brontekst heeft voor het tekstgedeelte “gratias
tibi referre satagimus”: “referimus gratias”. Met kleine tekstvarianten werd de
brontekst in een 15-tal andere codices verspreid over het continent en de
Angelsaksische eilanden.
(E. Mœller, J.M.
Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus
Orationum, VI, O-P, Brepols, Turnhout 1995, p. 228-229, nr. 4209).
In MR 1962 was deze PC niet opgenomen.
T e x t u e l e a n a l y s e
1. Percipientes, Domine, gloriosa mysteria, gratias tibi referre
satagimus,
2. quod, in terra positos, iam cælestium præstas esse participes.
De oratie is samengesteld uit
één doorlopende zin, opgebouwd uit een hoofdzin in de indicativusvorm (regel
1), waarin de Vader dank wordt gebracht na het ontvangen van de H. Communie,
gevolgd door een bijzin, eveneens in de indicativusvorm, ingeleid door het
voegwoord quod (r. 2), die de reden aanduidt voor hetgeen in regel 1 is
verwoord.
Ad 1
Domine, (o) Heer – anaklese
(aanspreekvorm) van Dominus in de vocativusvorm
Satagimus gratias tibi
referre, wij spannen ons in U dank te brengen – prædicaatsgroep in de
indicativusvorm, 1e pers. pluralis præsentis active.
Tibi, (aan) U –
bijwoordelijke bepaling in de dativusvorm van het pronomen personale tu,
dativus van voordeel (commodi).
Percipientes, terwijl/nu
wij ontvangen – bijstelling bij het ingesloten subject ‘wij’ van het prædicaat
satagimus: 1e pers. pluralis van het participium præsentis: percipiens van het
verbum percipere, 3.
In de Postcommunio van Dominica 27 per annum zien we
een analoge formulering: “de
perceptis sacramentis” door/vanuit de ontvangen sacramenten.
Gloriosa mysteria, verheven mysteries – object bij
het participium percipientes in twee congruerende accusativusvormen, meervoud
van gloriosum mysterium.
De begrippen mysterium en
sacramentum liggen dicht naast elkaar in het liturgisch Latijn en zijn dus
inwisselbaar. De kerkvader Tertullianus [160-220] kwam met het gebruik van het Latijnse
begrip “sacramentum” als vertaling voor het Griekse “mysterion”. Mogelijk kende
hij deze vertaling reeds door de bestaande vertalingen van het Nieuwe Testament
in het Latijn. Mogelijk is het een novum van hemzelf.
In de Super Munera-gebeden en in de
Postcommunio-gebeden verwijzen de begrippen ‘mysterium’ en ‘sacramentum’ beide
en inwisselbaar naar de H. Eucharistie.
In de compositie ‘O magnum
mysterium’ van de Italiaanse componist Mario Lanaro (geb. 1957) worden de
begrippen ‘mysterium’ en ‘sacramentum’ beide gebruikt voor het wonder van de
aanschouwing van de pasgeboren Jezus door de dieren:
O magnum mysterium,
et admirabile sacramentum
ut animalia viderent Dominum natum
jacentem in praesepio.
Beata Virgo cuius viscera portare
viscera meruerunt portare Dominum Christum.
Ave Maria gratia plena
Dominus tecum Vertaling
et admirabile sacramentum
ut animalia viderent Dominum natum
jacentem in praesepio.
Beata Virgo cuius viscera portare
viscera meruerunt portare Dominum Christum.
Ave Maria gratia plena
Dominus tecum Vertaling
Vertaling:
O groot mysterie
en wonderbaarlijk sacrament
dat dieren de pasgeboren Heer mogen aanschouwen
liggend in een kribbe.
Gelukkige Maagd, wier schoot het waard was
Christus, de Heer, te dragen.
Wees gegroet, Maria, vol van genade,
de Heer is met U.
en wonderbaarlijk sacrament
dat dieren de pasgeboren Heer mogen aanschouwen
liggend in een kribbe.
Gelukkige Maagd, wier schoot het waard was
Christus, de Heer, te dragen.
Wees gegroet, Maria, vol van genade,
de Heer is met U.
Ad 2
Redengevende bijzin met prædicaat præstas, Gij
verleent, in de indicativus, waarbij het voegwoord quod vertaald wordt met
dat/omdat: een opmerkelijke bijzonderheid van het post-klassieke en christelijk
Latijn.
Tot de prædicaatsgroep behoort ook de a.c.i.
(accusativus cum infinitivo) constructie esse participes: omdat Gij verleent
dat wij deelgenoot zijn / deelhebben aan.
Cælestium, aan de hemelse dingen / aan het hemelse –
bijvoeglijke bepaling in de genitivusvorm meervoud van het onzijdige cælestia,
de hemelse dingen, afhankelijk van de
prædicatieve bepaling particeps, - itis (pars
en capio), deelachtig (particeps
alicuis rei), deelgenoot van.
Iam, reeds – bijwoordelijke bepaling van tijd.
In terra positos, letterl. ‘op aarde geplaatst’, hier
op aarde – appositie (bijstelling) bij de accusativusvorm participes van de
hierboven genoemde a.c.i.-constructie, opgebouwd uit de bijwoordelijke bepaling
van plaats ‘in terra’ en de accusativusvorm meervoud mannelijk van het participium
perfecti passivi ‘positos’ van ponere, posui, positum, 3. De accusativi positos
en participes verwijzen naar het in het predicaat satagimus ingesloten subject
‘wij’. Men kan in de vertaling van de a.c.i. constructie het pronomen personale
‘nos’ derhalve aanvullen. Omdat Gij toestaat dat wij die op aarde geplaatst
zijn, reeds deelgenoten zijn aan de hemelse gaven.
S t i j l f i g u r e n
Antithese “in terra
positos” tegenover “cælestium [ … ] esse participes” (regel 2)
Opvallend gebruik van de letter p: percipientes (r.
1), positos, præstas en participes (r. 2).
K l e i n v o c a b u l a r
i u m
Percipio, percepi, perceptum, 3.
De eerste betekenis van dit verbum is inzamelen,
innemen, helemaal in bezit nemen, oogsten, ontvangen, verkrijgen, nuttigen
zoals in de Postcommunio van vandaag.
Voor het ontvangen van de H. Eucharistie worden naast
elkaar gebruikt: sumere (frequent),
percipere, suscipere, capere (A. Blaise, Le vocabulaire latin des
principaux thèmes liturgiques revu par Dom Antoine Dumas O.S.B., Turnhout 1966,
§ 261).
“Quod ore percepimus”, wat wij
met de mond hebben ontvangen (Postcomm. 21e zondag na Pinksteren,
Sacrament. Gel. I, 51); MR 1962 heeft “Quod ore sumpsimus” (Gebed bij de
ablutie of reiniging van de kelk).
“Perceptio Corporis et
Sanguinis tui, Domine Iesu Christe…”, moge het nuttigen van uw Lichaam en
Bloed, Heer Jezus Christus, - (Gebed
vóór het ontvangen van de H. Communie, MR 1962, 1970).
“…ut qui cælestia alimenta
percepimus”, dat wij die de hemelse spijzen hebben genuttigd (PC Zondag
Quinquagesima, MR 1962) en andere voorbeelden.
Betekenissen
van percipere met extentie: waarnemen,
gewaarworden, bemerken, begrijpen, leren, vernemen, horen.
Een
voorbeeld hiervan zagen we in het Introitusgezang van afgelopen donderdag (1e
week van de Veertigdagentijd): “Verba mea auribus percipe, Domine, … “(Ps 3,
2), Hoor mijn woorden, Heer (Graduale Romanum, 1974, 83).
Vergelijk
in dit verband de in onze taal gangbare begrippen perceptie en perceptief.
Satagere, -, -, 3. (samengesteld uit ‘sat’ en ‘ago’)
heeft de volgende betekenissen: 1. Voldoen, ten volle
betalen; b.v. nunc satagit, nu betaalt hij contant 2. genoeg te doen hebben,
druk met iets bezig zijn en 3. zich moeite geven, zich inspannen.
C o m m e n t a a
r
Door de Sacramenten en vooral door de heilige
Eucharistie (mysterium gloriosum) komen
wij in contact met Christus, Zoon van God en Zoon van de mensen: zij voeden en
versterken ons geestelijk leven. De uitwerking moet een steeds getrouwer
gelijkvormigheid en nauwere eenheid van onze ziel met Christus, de hemelse
Bruidegom, zijn. En deze
voortschrijdende gelijkvormigheid is er een van kennis en liefde. Deze stellen
de mens in staat zich een steeds zuiverder en vollediger beeld van Christus te
vormen: van zijn menselijk leven, waaraan hij zich spiegelen kan, van zijn
goddelijke macht die bewondering wekt en van zijn alles overtreffende liefde en
offervaardigheid, die ons tot voorbeeld strekt. En uit die groeiende kennis
ontkiemt een sterkere liefde die dan weer op haar beurt het begrip scherpt en
de aanhankelijkheid verinnigt. Liefde streeft er immers naar steeds beter te
kennen en grotere kennis schept grotere liefde in een opwaartse spiraal.
In plaats van verder zelf commentaar te geven laat ik
graag de Zuid-Nederlandse mysticus Johannes Ruusbroec in dit verband aan het word,
sprekend over ‘de weegschaal van de minne’.
“Aan onze redelijke ziel heeft God een weegschaal in
handen gegeven. Hij heeft Zichzelf en alle door Hem geschapen dingen erin
gelegd, en vraagt en eist van ons verstand en wil, dat wij alle dingen naar hun
ware gewicht afwegen en het beste verkiezen: en dat beste is Hijzelf…”
“Bedenk nu met levendige aandacht wat wij allen nodig
hebben. God heeft ons van alle eeuwigheid aangezien en gekend in zijn Wijsheid,
en Hij wil dat wij onze inwendige ogen opendoen en Hem aanzien in ongeveinsde
oprechtheid. Hij heeft ons ook van alle eeuwigheid geroepen, en Hij wil dat wij
onze inwendige oren openen en luisteren naar de inspraken van zijn genadige
goedheid. Hij heeft ons van alle eeuwigheid uitverkoren, en Hij wil dan ook dat
wij Hem boven al het geschapene verkiezen. Hij bemint ons en heeft ons eeuwig
bemind, en Hij gebiedt dat wij Hem eeuwig wederbeminnen; dat is gerechtigheid:
als de minnende met de beminde verenigd is, dan staat de weegschaal effen en
gelijk. Minne is eeuwig. Zij begint in God en raakt onze geest aan en vraagt
wederliefde. Zo wordt de minne geoefend tussen God en ons, als een gouden ring
die noch begin noch einde heeft. In God begint onze minne en in Hem ook wordt
zij volbracht. Hij geeft zichzelf in onze geest en wij geven ons aan Hem in
onze geest: daar staat de weegschaal der minne stil en is zij in balans; daar
dragen wij het Beeld Gods in onze geest, en zo leven wij uit God en voor God en
één met God. Dan zijn wij wijze kooplieden: wij hebben al het onze tegen zijn
Al ingeruild en tegelijk ons al in zijn Al bezeten en verkregen…”
“Maar gij moet bedenken, dat wij niet alleen zijn
gemaakt tot Gods Beeld, om nl. verenigd
met Hem te leven. Wij zijn ook gemaakt tot gelijkenis
met God. God gelijken wil zeggen: geordend zijn in liefde, in minne, in caritate
en in alle deugden”.
“Karitate zoekt niets van haarzelf: zij wil leven
naar de wil van God, dat is haar grootste vreugde… God gebiedt ons dat wij
onszelf verloochenen en al onze eigenheid en eigenwilligheid, en ons overgeven
in zijn vrije wil. Aldus vermogen wij alles met Hem: want zo zijn wij één
vrijheid met Hem”.
Hij legt ons op Hem te zoeken in minne, boven onszelf
en boven alle schepselen zonder uit te zien naar loon, want minne is zelf loon
en eeuwig leven. Wij moeten beminnen zonder ommezien en zonder wederkeer. Minne
om gemind te worden dat is nog de natuur zoeken, het is tegen de ware aard der
liefde. Wij moeten één-zijn met zijn vrije wil: dan leven wij zonder kommer of
zorg. Wij moeten met Hem geven en nemen, doen en laten, minnen en haten: dat is
één van wil en vrij zijn met Hem. Wij moeten liever in Hem geloven, op Hem
hopen en vertrouwen, dan zeker te zijn van het eeuwig leven ….. Wij moeten zo
aan onze eigen wil en werken gestorven zijn, dat al wat Hij in zijn wijze
beschikking in tijd of eeuwigheid met ons doen wil, onze grootste blijdschap
is. Hij gebiedt dat wij eeuwig beminnen. Hij gebiedt ons niet dat wij naar
beloning uitzien”.
Heer, geef mij Uw genade en help mij U te beminnen!
(Dr. L.
Moereels sj, Ruusbroec en het religieuze
leven. Kleine Summa van het geestelijk leven’. Lannoo, Tielt-Den Haag, 1962,
200-202)