"Met vreugde uw heerlijkheid aanschouwen"
I
n l e i d i n g
De oratie sluit nauw
aan bij het Evangelie van deze tweede zondag van de Vasten over de
Gedaanteverandering van Jezus op een hoge berg (de Thabor volgens de
traditie). Niet zonder reden is deze pericope in de Vasten geplaatst: Jezus
openbaarde in volle goddelijke glans zijn heerlijkheid aan Petrus, Johannes en
Jacobus om hen voor te bereiden en te sterken voor de grote beproeving die hen
te wachten stond: zijn vernedering door het Lijden en zijn Kruisdood. Voor de
Apostelen een tijd van vasten wanneer de Bruidegom uit hun midden is weggenomen
(cf Lc 5,35). Met Mozes en Elias, die de Wet en de Profeten van het Oude
Verbond vertegenwoordigden, sprak Jezus over zijn spoedig einde in Jeruzalem en
het is wel niet toevallig dat Elias veertig dagen door de woestijn naar de
Horeb trok en Mozes veertig dagen en nachten op de Sinaï verbleef.
Tegelijk anticipeerde
dit hemelse visioen op de hemelse glorie die de ‘mundi corde’ (Mt 5,8),
de zuiveren van hart, mogen verwachten.
T e k s t
Missale Romanum 1970
Deus, qui nobis dilectum Filium tuum audire
præcipisti,
verbo tuo interius nos pascere digneris,
ut, spiritali purificato intuitu,
gloriæ
tuæ lætemur aspectu.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovincie 1979
God,
Gij hebt ons gezegd te luisteren naar uw beminde Zoon.
Wij
bidden U: laat ons leven van uw woord
en
verlicht de ogen van ons geloof
om
met vreugde uw heerlijkheid te kunnen aanschouwen.
Werkvertaling
God,
die ons hebt opgedragen te luisteren naar uw beminde Zoon,
verwaardig
U ons inwendig te spijzigen met uw woord,
opdat
wij ons, nadat onze geestelijke blik is gezuiverd,
mogen
verheugen over de aanschouwing van uw heerlijkheid.
L i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t e n
Bovenstaand
collectegebed is een nieuwe compositie. Antoine Dumas en Cuthbert Johnson osb
wijzen beiden het Liber Mozarabicus Sacramentorum 385 aan als de bron
van dit nieuwe collectegebed. (1) Deze codex is een late copie van een manuscript
dat de liturgische gebruiken van de 2e helft van de 8e
eeuw in Toledo, Spanje, boekstaaft. De oratie heeft sinds de postconciliaire
liturgische hervorming voor het eerst een plaats gekregen in het Romeinse
Missaal.
S
t r u c t u u r a n a l y s e e n s t i j l f i g u r e n
1.Deus, qui nobis dilectum Filium tuum audire
præcipisti,
2.verbo tuo interius nos pascere digneris,
3.ut, spiritali purificato intuitu,
gloriæ tuæ lætemur aspectu.
Ad 1
Deus,
God: anaklese aan de kop van de oratie, vocativusvorm van Deus, gevolgd door
een relatieve bijzin beginnend met het reflexivum qui. De bijzin
memoreert een heilsdaad van God: de woorden die de Vader sprak vanuit de wolk:
“Dit is mijn welbeminde Zoon, luistert naar Hem” (Mc 9,7). Præcipisti,
2-de pers. enk. van het perfectum activi van præcipere = voorschrijven,
bevelen: het gezegde, vertaald: [die] hebt bevolen, gevolgd door de infinitief audire
[…] te luisteren naar. Nobis, bijwoordelijke bepaling in de dativusvorm,
te lezen als het object van præcipisti, die ons hebt bevolen; dilectum Filium
tuum: samen met de infinitivus audire een woordgroep die de functie van object
vervult bij het gezegde praecepisti.
Ad
2
verbo
tuo interius nos pascere digneris: hoofdzin – de eigenlijke bede - met het
deponens digneris als gezegde in de coniunctivusvorm (2e
pers. enk. præsentis passivi), een milde imperativus in de vorm van een wens
(optativus) of aansporing (adhortativus). Dignari, dignatus sum = zich
gewaardigen. Digneris wordt gevolgd door de infinitivus pascere,
(pascere, pavi, pastum = weiden, laten weiden, voederen,
spijzigen); nos/ons, object bij de infinitivus pascere; verbo tuo/met,
door uw woord: bijwoordelijke bepaling bij de infinitivus pascere in de
ablativusvorm die het middel (ablativus instrumentalis) uitdrukt. Interius/binnen,
inwendig, bijwoordelijke bepaling bij de infinitivus pascere; adverbiumvorm van
het adiectief in de comparativus interior,-us.
Ad
3
ut,
spiritali purificato intuitu, gloriæ tuæ lætemur aspectu:
Finale/doelaanwijzende of consecutieve/gevolghebbende bijzin ingeleid door het
voegwoord ut met het verbum lætemur in de coniunctivus. [ut], van
lætari, zich verheugen [over]: opdat/zodat wij ons verheugen. Aspectu (van
aspectus, -us/ uitzicht, uiterlijk, aangezicht, aanschijn: bijwoordelijke
bepaling, behorend bij lætemur in de ablativusvorm te lezen als object; Aspectu
heeft twee genitivusvormen gloriæ tuæ bij zich die het
substantivum nader specificeren: […] over het aanschijn van uw
heerlijkheid/glorie.
De
bijzin ingeleid door ut wordt onderbroken door een nieuwe bijzin met
bijwoordelijke betekenis van tijd: spiritali purificato intuitu, een ablativus
absolutus: het onderwerp van deze bijwoordelijke bijzin (de geestelijke blik)
en het gezegde in de vorm van een participium perfecti passivi staan in de
ablativus.
In
deze bijzin een hyperbaton. Spiritali en intuitu congrueren met elkaar maar
zijn uiteen geplaatst door het participium purificato.
Opvallend
is de positie in de zin en het eindrijm van de woorden intuitu en aspectu
die bovendien verwant van betekenis zijn:
intuitus,
-us m.: 1. blik 2. inzicht, mening 3. aanblik, uitzicht, van: intueri dep. 2:
1. naar iets kijken, aanschouwen 2. beschouwen, overwegen 3. in het oog houden,
letten op.
aspectus,
us m.: 1. uitzicht, uiterlijk 2.
aangezicht (‘ons’ woord ‘aspect’), komt van aspicere-aspexi-aspectum: 1. opzien
naar, toezien; kijken naar, bekijken 2. genadig neerzien op, aanschouwen (vgl.
ook respicere).
De
aandacht van de lezer gaat ook naar de æ-klanken die driemaal voorkomen in deze
regel; gloriæ tuæ lætemur.(klinkerrijm/assonantie). Zo ook in regel 1;
dilectum Filium tuum.
B
i j b e l s e c o n t e x t
Gedaanteverandering
op de berg Thabor: Mt 17,1-9 (en paralelplaatsen: Mc 9,1-8; Lc
9,28-36)
“…Et ecce vox de nube, dicens: Hic es Filius meus
dilectus, in quo mihi bene complacui: ipsum audite.”
“…En
uit die wolk klonk een stem: “Dit is mijn Zoon, de Welbeminde, in wie Ik mijn
behagen heb gesteld; luistert naar Hem.”
Ps 22,1-2
Dominus pascit me, et nihil mihi deerit: in pascuis
virentibus me collocavit,
super aquas quietis eduxit me, animam meam refecit.
De
Heer weidt mij, en niets zal mij ontbreken: in groene weiden heeft Hij mij
gelegerd, naar wateren van rust heeft Hij mij geleid en mijn ziel verkwikt.
Jo 5, 24
Amen, amen dico vobis: Qui verbum meum audit et credit
ei, qui misit me, habet vitam æternam et in iudicium non venit, sed transiit a
morte in vitam.
Voorwaar,
voorwaar, Ik zeg u: Wie luistert naar mijn woord en in Hem gelooft, die Mij
heeft gezonden, hij heeft het eeuwige leven, en is aan geen oordeel
onderworpen; hij is immers overgegaan uit de dood tot het leven.
Act 15,9
Et nihil discrevit inter nos et illos fide purificans
corda eorum.
Ook
heeft Hij op geen enkel punt onderscheid gemaakt tussen ons en hen, maar hun
harten gereinigd door het geloof.
G e t u i g e n i s s e n v a n d e
V a d e r s
Theophilus Antiochenus, Ad Autolicum Liber 1,2.7: PG 6,1027.1035
Ut speculum renidens, ita animam hominis puram esse
decet. Cum igitur ærugo in speculo exstiterit, non potest hominis vultus in
speculo conspici; ita cum peccatum in homine fuerit, non potest quisquam
huiusmodi Deum, videre.
Sed si vis, potes sanari: da te medico, et punget
oculos mentis et cordis tuis. Quis est iste medicus? Deus, qui per Verbum et
sapientiam sanat et vivificat. Deus per Verbum et sapientiam condidit universa:
nam Verbo eius firmati sunt cæli, et Spiritu eius omnis virtus eorum. Præstantissima
est illíus sapientia. (...)
Hæc si intellegis, o homo, et pure et sancte ac iuste
vivas, potes Deum videre; sed ante omnia præeant in corde tuo fides et timor
Dei, tuncque hæc intelleges. Cum mortalitatem deposueris et immortalitatem
indueris, tunc Deum pro meritis videbis. Excitat enim tuam carnem cum anima
immortalem videbis, si nunc ei credideris.
Zoals
een spiegel glanst, zo moet de ziel van de mens zuiver zijn. Als er roest op de
metalen spiegel ligt, kan de mens zijn gelaat niet in de spiegel zien; zo ook
als de zonde op de mens drukt, kan zo iemand op die manier God niet zien.
Maar,
als u wilt, kunt u genezen worden: geef u over aan de geneesheer en laat hem de
ogen van uw geest en van uw hart behandelen. Wie is die geneesheer? God, die
door zijn Woord en zijn wijsheid geneest en levend maakt. God heeft door zijn
woord en zijn wijsheid alles geschapen. Want door zijn Woord zijn de hemelen
gegrondvest en door zijn Geest heel hun macht. Alleruitnemendst is zijn
wijsheid. (...) Als u dit begrijpt, o mens, en zuiver, heilig en rechtvaardig
leeft, kunt u God zien.
Maar
aan dat alles moet in uw hart voorafgaan: geloof en vreze Gods, en dan zult u
dit alles begrijpen. Als u de sterfelijkheid hebt afgelegd en bekleed zijt met
onsterfelijkheid, zult u naar verdiensten God zien. God wekt immers uw lichaam
met uw ziel op tot de onsterfelijkheid, en dan zult u, onsterfelijk geworden,
de Onsterfelijkheid zien, als u nu in Hem gelooft.
Gregorius Nyssenus, Tractatus De perfecta christiani
forma: PG 46, 259-262
At Christum esse lucem veram et a mendacio
remotissimam considerantes, discimus vitam quoque nostram veræ lucis radiis
illustrari oportere. Solis autem iustitiæ radii sunt ipsæ virtutes, quæ ad nos illuminandos
emanant, ut abiciamus opera tenebrarum, et tamquam in die honeste ambulemus, et
repudiantes abscondita turpitudinis atque omnia in luce facientes, ipsi quoque
lux evadamus et, quod proprium et lucis, aliis per opera splendeamus.
Als
wij zien, dat Christus het ware licht is en allerverst verwijderd is van alle
leugen, leren wij, dat ook ons leven verlicht moet worden door de stralen van
het ware licht. De stralen toch van de zon der gerechtigheid zijn de deugden
zelf, die uit de zon voortkomen om ons te verlichten, opdat wij de werken
van de duisternis zouden afleggen en ons behoorlijk gedragen als op klaarlichte
dag. Laten wij de verborgen schanddaden verwerpen en alles in het licht
verrichten, dan worden wij ook zelf een licht. Laten wij dan door onze werken
voor anderen schitteren, want dat is eigen aan het licht.
Augustinus,
Tractatus 35,8-9: CCL 36, 321-323
Istis omnibus
sublatis, ne quasi nobis luceant indigentibus, et ipsis hominibus Dei, per quos
hæc ministrata sunt, nobiscum lumen illud verum clarumque videntibus, remotis
ergo his adiumentis, quid videbimus? Unde pascetur mens nostra? unde obtutus
ille lætabitur? unde erit illud gaudium quod nec oculus vidit nec auris
audivit nec cor hominis ascendit? quid videbimus?
Obsecro vos, amate mecum, currite credendo mecum;
patriam supernam desideremus, supernæ patriæ suspiremus, peregrinos nos esse
hic sentiamus. Quid tunc vídebimus? Dicat nunc Evangelium: In
principio erat Verbum, et Verbum erat apud Deum, et Deus erat Verbum. Unde tibi ros inspersus est, ad fontem venies; unde
radius per obliqua et per anfractuosa tibi ad cor tenebrosum missus est, nudam
ipsam lucem videbis, cui videndæ ferendæque mundaris.
Als dan al die
geschriften zijn weggenomen, om niet langer voor ons te schijnen alsof wij dat
nodig hadden, en ons ook de mannen Gods zijn ontnomen, door wie die lampen
werden bediend, en die dan met ons het ware en heldere licht zien - als dan al
die hulpmiddelen van ons zijn weggenomen - wat zullen wij dan zien? Waarmee zal
onze geest dan worden gevoed? Waarin zal die aanschouwing zich dan verheugen?
Vanwaar zal die vreugde komen over wat geen oog heeft gezien en geen oor
heeft gehoord noch wat in het mensenhart is opgekomen? Wat zullen wij dan
zien? Ik bezweer u, bemint met mij, loopt in geloof met mij. Laten wij
verlangend uitzien naar het vaderland daarboven, laten wij verzuchten naar dat
hemels vaderland, laten wij ons hier voelen als pelgrims. Wat zullen wij dan
zien? Laat het Evangelie het zeggen: In het begin was het Woord, en het
Woord was bij God, en het Woord was God. Vanwaar u tot nu toe slechts een
paar dauwdruppels hebt ontvangen, zult u nu tot de Bron zelf komen. Vanwaar tot
nu toe slechts terzijde een gebroken lichtstraal doordrong tot uw duister hart,
zult u nu onverhuld het Licht zelf aanschouwen, en om dit te zien en te kunnen
verdragen wordt u gereinigd.
Franciscus Assisiensis, Opuscula, edit. Quaracchi
1949, 90
Diligamus ígitur Deum et adoremus eum puro corde et
pura mente, quia ipse super omnia quærens hoc dicit: Veri adoratores
adorábunt Patrem in spiritu et veritate.
Beminnen wij derhalve
de Heer en aanbidden wij Hem met een zuiver hart en een zuivere geest, omdat
Hij dit boven alles eist en zegt: De ware aanbidders zullen de Vader
aanbidden in geest en waarheid.
C
o m m e n t a a r
De synoptische
Evangelies vermelden alle drie de Stem van de Vader uit de hemel : ‘Luistert
naar Hem!’ Maar de oratie vat dit bevel van de Vader breder op dan alleen de
uitnodiging tot gehoorzaamheid. Zij betrekt immers de Stem uit de hemel ook op
het luisteren naar het woord van God. Het woord van God is de spijs ten tijde
van vasten en onthouding. ‘Niet van brood alleen leeft de mens, maar van
ieder woord dat komt uit de mond van God’ (Mt 4,4). Daarom ook luidt de
bede : ‘Spijzig ons inwendig met uw woord’. Jezus Zelf gebruikte dit motief in
zijn toespraak tot de leerlingen bij de put van Sichar: ‘Meus cibus est ut
faciam voluntatem eius, qui misit me’ (Jo 4,34) en tot de Joden toen Hij
sprak over het levende Brood dat Hijzelf is ‘(...) Verba, quæ ego locutus sum
vobis, spiritus et vita sunt’ (Jo 6,63b) – De woorden die Ik tot u
gesproken heb, zijn geest en leven.
Dit is ook wat Petrus
bedoelde toen hij zei: ‘Heer, naar wie zouden wij gaan? Gij hebt woorden van
eeuwig leven’ (Jo 6,68a).
Christus is de bron
van groei in de deugden. Hij is het levende en ware brood, het Woord waardoor
alles is geschapen, het brood voor de menselijke ziel. Christus is Degene die
Mozes spijzigde, die hem het vasten mogelijk maakte – een vasten dat meer
ruimte in hem schiep voor de goedheid van God.
Van Mozes is gezegd
dat Gods woord hem sterkte, dat hij het dronk in al zijn zoetheid en dat hij
Gods licht ontving op zijn gelaat. Wanneer de heerlijkheid van Gods glorie
verscheen op Mozes’ gelaat, werd zijn honger weggenomen en bekommerde hij zich
niet meer om aards voedsel. Hier ligt de verbinding tussen de tekstfragmenten
‘interius pascere’ en ‘gloriæ tuæ…aspectu’ hetgeen doorgetrokken kan worden
naar het visioen van de Transfiguratie.
Het collectegebed
beweegt zich van de Zoon op Wie wij acht moeten slaan (r.1) naar het woord dat
ons moet voeden (r.2) (dat is het woord van God, niet het Woord dat God is).
Het effect van deze spijziging, waarop wordt geanticipeerd, is niet kracht,
maar zuivering van de geestelijke blik (r.3) zodat - we komen nu bij de laatste
formulering in de oratie – we ons mogen verheugen in het visioen van de glorie
van de Vader. Een sleutelbegrip in dit collectegebed is de noodzaak van
innerlijke zuivering van de geestelijke blik. De collecte presenteert deze als
resultaat van het door God inwendig gevoed worden met zijn woord.
De oratie zinspeelt
zoals boven reeds gezegd, dus niet alleen op de Stem uit de hemel, maar ook op
de heerlijkheid van Christus, als Zoon van God, als God. Zij richt de aandacht
op de zaligheid van de aanschouwing van God, waarop het gelovige hart zijn hoop
stelt. Hopen op de aanschouwing van God (visio beatifica, zaligmakende
aanschouwing) is slechts mogelijk met ‘het zuivere oog’ (purificatus intuitus),
verkregen door Gods genade en de persoonlijke medewerking van de mens ’in
wapenrusting’.
Het
motief spijziging door Gods woord
De spijziging door het woord van God is
een op verschillende plaatsen terugkerend motief in de liturgie van de Vasten.
Enkele voorbeelden:
Eerste
Zondag van de Vasten:
1. het overgangsvers
tussen psalmodie en lezingen in het Lezingenofficie (LH2,II,68):
“Niet van brood alleen leeft de mens , maar van alles wat uit de mond van God
voortkomt.” (Mt 4,4).
2. de eerste bede van
de Preces in de IIe Vespers (LH2,II,75): “Luister,
barmhartige God, naar de smeekbeden die wij tot U richten voor heel uw volk,
opdat het liever verlangt zich met uw woord dan met lichamelijk voedsel te
verzadigen”.
3. het gebed na de
Communie (Romeins Missaal, Lat-Ned.1980, p. 51):(...) “Wij bidden
U: wek in ons de honger op naar Hem die het levende en ware brood is, en laat
ons leven van ieder woord dat voortkomt uit uw mond”.
Maandag
in de Eerste Week van de Vasten:
Tussenzang: Ps
19 (19) (Romeins Missaal voor weekdagen en heiligenfeesten. Ned. en
Lat.1983, p. 908): “Uw woorden, Heer, zijn geest en leven”.
(1) A.Dumas, ‘Les
Sources du Nouveau Missel Romain’, Notitiæ 7[1971], 30; Cuthbert
Johnson osb, ‘Sources of the Roman Missal (1975), Notitiæ 32[1996],
43.