zaterdag 12 maart 2022

Collectegebed Tweede zondag Veertigdagentijd "met vreugde uw heerlijkheid aanschouwen"


"Met vreugde uw heerlijkheid aanschouwen"

I n l e i d i n g
De oratie sluit nauw aan bij het Evangelie van deze tweede zondag van de Vasten over de Gedaanteverandering van Jezus op een hoge berg (de Thabor volgens de traditie). Niet zonder reden is deze pericope in de Vasten geplaatst: Jezus openbaarde in volle goddelijke glans zijn heerlijkheid aan Petrus, Johannes en Jacobus om hen voor te bereiden en te sterken voor de grote beproeving die hen te wachten stond: zijn vernedering door het Lijden en zijn Kruisdood. Voor de Apostelen een tijd van vasten wanneer de Bruidegom uit hun midden is weggenomen (cf Lc 5,35). Met Mozes en Elias, die de Wet en de Profeten van het Oude Verbond vertegenwoordigden, sprak Jezus over zijn spoedig einde in Jeruzalem en het is wel niet toevallig dat Elias veertig dagen door de woestijn naar de Horeb trok en Mozes veertig dagen en nachten op de Sinaï verbleef.
Tegelijk anticipeerde dit hemelse visioen op de hemelse glorie die de ‘mundi corde’ (Mt 5,8), de zuiveren van hart, mogen verwachten.

T e k s t
Missale Romanum 1970
Deus, qui nobis dilectum Filium tuum audire præcipisti,
verbo tuo interius nos pascere digneris,
ut, spiritali purificato intuitu,
gloriæ tuæ lætemur aspectu.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie 1979
God, Gij hebt ons gezegd te luisteren naar uw beminde Zoon.
Wij bidden U: laat ons leven van uw woord
en verlicht de ogen van ons geloof
om met vreugde uw heerlijkheid te kunnen aanschouwen.


Werkvertaling
God, die ons hebt opgedragen te luisteren naar uw beminde Zoon,
verwaardig U ons inwendig te spijzigen met uw woord,
opdat wij ons, nadat onze geestelijke blik is gezuiverd,
mogen verheugen over de aanschouwing van uw heerlijkheid.

L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n
Bovenstaand collectegebed is een nieuwe compositie. Antoine Dumas en Cuthbert Johnson osb wijzen beiden het Liber Mozarabicus Sacramentorum 385 aan als de bron van dit nieuwe collectegebed. (1) Deze codex is een late copie van een manuscript dat de liturgische gebruiken van de 2e helft van de 8e eeuw in Toledo, Spanje, boekstaaft. De oratie heeft sinds de postconciliaire liturgische hervorming voor het eerst een plaats gekregen in het Romeinse Missaal.

S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n
1.Deus, qui nobis dilectum Filium tuum audire præcipisti,
2.verbo tuo interius nos pascere digneris,
3.ut, spiritali purificato intuitu,
gloriæ tuæ lætemur aspectu.

Ad 1
Deus, God: anaklese aan de kop van de oratie, vocativusvorm van Deus, gevolgd door een relatieve bijzin beginnend met het reflexivum qui. De bijzin memoreert een heilsdaad van God: de woorden die de Vader sprak vanuit de wolk: “Dit is mijn welbeminde Zoon, luistert naar Hem” (Mc 9,7). Præcipisti, 2-de pers. enk. van het perfectum activi van præcipere = voorschrijven, bevelen: het gezegde, vertaald: [die] hebt bevolen, gevolgd door de infinitief audire […] te luisteren naar. Nobis, bijwoordelijke bepaling in de dativusvorm, te lezen als het object van præcipisti, die ons hebt bevolen; dilectum Filium tuum: samen met de infinitivus audire een woordgroep die de functie van object vervult bij het gezegde praecepisti.

Ad 2
verbo tuo interius nos pascere digneris: hoofdzin – de eigenlijke bede - met het deponens digneris als gezegde in de coniunctivusvorm (2e pers. enk. præsentis passivi), een milde imperativus in de vorm van een wens (optativus) of aansporing (adhortativus). Dignari, dignatus sum = zich gewaardigen. Digneris wordt gevolgd door de infinitivus pascere, (pascere, pavi, pastum = weiden, laten weiden, voederen, spijzigen); nos/ons, object bij de infinitivus pascere; verbo tuo/met, door uw woord: bijwoordelijke bepaling bij de infinitivus pascere in de ablativusvorm die het middel (ablativus instrumentalis) uitdrukt. Interius/binnen, inwendig, bijwoordelijke bepaling bij de infinitivus pascere; adverbiumvorm van het adiectief in de comparativus interior,-us.

Ad 3
ut, spiritali purificato intuitu, gloriæ tuæ lætemur aspectu: Finale/doelaanwijzende of consecutieve/gevolghebbende bijzin ingeleid door het voegwoord ut met het verbum lætemur in de coniunctivus. [ut], van lætari, zich verheugen [over]: opdat/zodat wij ons verheugen. Aspectu (van aspectus, -us/ uitzicht, uiterlijk, aangezicht, aanschijn: bijwoordelijke bepaling, behorend bij lætemur in de ablativusvorm te lezen als object; Aspectu heeft twee genitivusvormen gloriæ tuæ bij zich die het substantivum nader specificeren: […] over het aanschijn van uw heerlijkheid/glorie.
De bijzin ingeleid door ut wordt onderbroken door een nieuwe bijzin met bijwoordelijke betekenis van tijd: spiritali purificato intuitu, een ablativus absolutus: het onderwerp van deze bijwoordelijke bijzin (de geestelijke blik) en het gezegde in de vorm van een participium perfecti passivi staan in de ablativus.
In deze bijzin een hyperbaton. Spiritali en intuitu congrueren met elkaar maar zijn uiteen geplaatst door het participium purificato.

Opvallend is de positie in de zin en het eindrijm van de woorden intuitu en aspectu die bovendien verwant van betekenis zijn:
intuitus, -us m.: 1. blik 2. inzicht, mening 3. aanblik, uitzicht, van: intueri dep. 2: 1. naar iets kijken, aanschouwen 2. beschouwen, overwegen 3. in het oog houden, letten op.
aspectus, us m.:  1. uitzicht, uiterlijk 2. aangezicht (‘ons’ woord ‘aspect’), komt van aspicere-aspexi-aspectum: 1. opzien naar, toezien; kijken naar, bekijken 2. genadig neerzien op, aanschouwen (vgl. ook respicere).
De aandacht van de lezer gaat ook naar de æ-klanken die driemaal voorkomen in deze regel; gloriæ tuæ lætemur.(klinkerrijm/assonantie). Zo ook in regel 1; dilectum Filium tuum.

B i j b e l s e  c o n t e x t
Gedaanteverandering op de berg Thabor: Mt 17,1-9 (en paralelplaatsen: Mc 9,1-8; Lc 9,28-36)
“…Et ecce vox de nube, dicens: Hic es Filius meus dilectus, in quo mihi bene complacui: ipsum audite.”
“…En uit die wolk klonk een stem: “Dit is mijn Zoon, de Welbeminde, in wie Ik mijn behagen heb gesteld; luistert naar Hem.”

Ps 22,1-2
Dominus pascit me, et nihil mihi deerit: in pascuis virentibus me collocavit,
super aquas quietis eduxit me, animam meam refecit.
De Heer weidt mij, en niets zal mij ontbreken: in groene weiden heeft Hij mij gelegerd, naar wateren van rust heeft Hij mij geleid en mijn ziel verkwikt.

Jo 5, 24
Amen, amen dico vobis: Qui verbum meum audit et credit ei, qui misit me, habet vitam æternam et in iudicium non venit, sed transiit a morte in vitam.
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie luistert naar mijn woord en in Hem gelooft, die Mij heeft gezonden, hij heeft het eeuwige leven, en is aan geen oordeel onderworpen; hij is immers overgegaan uit de dood tot het leven.

Act 15,9
Et nihil discrevit inter nos et illos fide purificans corda eorum.
Ook heeft Hij op geen enkel punt onderscheid gemaakt tussen ons en hen, maar hun harten gereinigd door het geloof. 

G e t u i g e n i s s e n  v a n  d e  V a d e r s
Theophilus Antiochenus, Ad Autolicum Liber 1,2.7: PG 6,1027.1035
Ut speculum renidens, ita animam hominis puram esse decet. Cum igitur ærugo in speculo exstiterit, non potest hominis vultus in speculo conspici; ita cum peccatum in homine fuerit, non potest quisquam huiusmodi Deum, videre.
Sed si vis, potes sanari: da te medico, et punget oculos mentis et cordis tuis. Quis est iste medicus? Deus, qui per Verbum et sapientiam sanat et vivificat. Deus per Verbum et sapientiam condidit universa: nam Verbo eius firmati sunt cæli, et Spiritu eius omnis virtus eorum. Præstantissima est illíus sapientia. (...)
Hæc si intellegis, o homo, et pure et sancte ac iuste vivas, potes Deum videre; sed ante omnia præeant in corde tuo fides et timor Dei, tuncque hæc intelleges. Cum mortalitatem deposueris et immortalitatem indueris, tunc Deum pro meritis videbis. Excitat enim tuam carnem cum anima immortalem videbis, si nunc ei credideris.

Zoals een spiegel glanst, zo moet de ziel van de mens zuiver zijn. Als er roest op de metalen spiegel ligt, kan de mens zijn gelaat niet in de spiegel zien; zo ook als de zonde op de mens drukt, kan zo iemand op die manier God niet zien.
Maar, als u wilt, kunt u genezen worden: geef u over aan de geneesheer en laat hem de ogen van uw geest en van uw hart behandelen. Wie is die geneesheer? God, die door zijn Woord en zijn wijsheid geneest en levend maakt. God heeft door zijn woord en zijn wijsheid alles geschapen. Want door zijn Woord zijn de hemelen gegrondvest en door zijn Geest heel hun macht. Alleruitnemendst is zijn wijsheid. (...) Als u dit begrijpt, o mens, en zuiver, heilig en rechtvaardig leeft, kunt u God zien.
Maar aan dat alles moet in uw hart voorafgaan: geloof en vreze Gods, en dan zult u dit alles begrijpen. Als u de sterfelijkheid hebt afgelegd en bekleed zijt met onsterfelijkheid, zult u naar verdiensten God zien. God wekt immers uw lichaam met uw ziel op tot de onsterfelijkheid, en dan zult u, onsterfelijk geworden, de Onsterfelijkheid zien, als u nu in Hem gelooft.

Gregorius Nyssenus, Tractatus De perfecta christiani forma: PG 46, 259-262
At Christum esse lucem veram et a mendacio remotissimam considerantes, discimus vitam quoque nostram veræ lucis radiis illustrari oportere. Solis autem iustitiæ radii sunt ipsæ virtutes, quæ ad nos illuminandos emanant, ut abiciamus opera tenebrarum, et tamquam in die honeste ambulemus, et repudiantes abscondita turpitudinis atque omnia in luce facientes, ipsi quoque lux evadamus et, quod proprium et lucis, aliis per opera splendeamus.

Als wij zien, dat Christus het ware licht is en allerverst verwijderd is van alle leugen, leren wij, dat ook ons leven verlicht moet worden door de stralen van het ware licht. De stralen toch van de zon der gerechtigheid zijn de deugden zelf, die uit de zon voortkomen om ons te verlichten, opdat wij de werken van de duisternis zouden afleggen en ons behoorlijk gedragen als op klaarlichte dag. Laten wij de verborgen schanddaden verwerpen en alles in het licht verrichten, dan worden wij ook zelf een licht. Laten wij dan door onze werken voor anderen schitteren, want dat is eigen aan het licht.

Augustinus, Tractatus 35,8-9: CCL 36, 321-323
Istis omnibus sublatis, ne quasi nobis luceant indigentibus, et ipsis hominibus Dei, per quos hæc ministrata sunt, nobiscum lumen illud verum clarumque videntibus, remotis ergo his adiumentis, quid videbimus? Unde pascetur mens nostra? unde obtutus ille lætabitur? unde erit illud gaudium quod nec oculus vidit nec auris audivit nec cor hominis ascendit? quid videbimus?
Obsecro vos, amate mecum, currite credendo mecum; patriam supernam desideremus, supernæ patriæ suspiremus, peregrinos nos esse hic sentiamus. Quid tunc vídebimus? Dicat nunc Evangelium: In principio erat Verbum, et Verbum erat apud Deum, et Deus erat Verbum. Unde tibi ros inspersus est, ad fontem venies; unde radius per obliqua et per anfractuosa tibi ad cor tenebrosum missus est, nudam ipsam lucem videbis, cui videndæ ferendæque mundaris.

Als dan al die geschriften zijn weggenomen, om niet langer voor ons te schijnen alsof wij dat nodig hadden, en ons ook de mannen Gods zijn ontnomen, door wie die lampen werden bediend, en die dan met ons het ware en heldere licht zien - als dan al die hulpmiddelen van ons zijn weggenomen - wat zullen wij dan zien? Waarmee zal onze geest dan worden gevoed? Waarin zal die aanschouwing zich dan verheugen? Vanwaar zal die vreugde komen over wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord noch wat in het mensenhart is opgekomen? Wat zullen wij dan zien? Ik bezweer u, bemint met mij, loopt in geloof met mij. Laten wij verlangend uitzien naar het vaderland daarboven, laten wij verzuchten naar dat hemels vaderland, laten wij ons hier voelen als pelgrims. Wat zullen wij dan zien? Laat het Evangelie het zeggen: In het begin was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. Vanwaar u tot nu toe slechts een paar dauwdruppels hebt ontvangen, zult u nu tot de Bron zelf komen. Vanwaar tot nu toe slechts terzijde een gebroken lichtstraal doordrong tot uw duister hart, zult u nu onverhuld het Licht zelf aanschouwen, en om dit te zien en te kunnen verdragen wordt u gereinigd.

Franciscus Assisiensis, Opuscula, edit. Quaracchi 1949, 90
Diligamus ígitur Deum et adoremus eum puro corde et pura mente, quia ipse super omnia quærens hoc dicit: Veri adoratores adorábunt Patrem in spiritu et veritate.

Beminnen wij derhalve de Heer en aanbidden wij Hem met een zuiver hart en een zuivere geest, omdat Hij dit boven alles eist en zegt: De ware aanbidders zullen de Vader aanbidden in geest en waarheid.

C o m m e n t a a r

De synoptische Evangelies vermelden alle drie de Stem van de Vader uit de hemel : ‘Luistert naar Hem!’ Maar de oratie vat dit bevel van de Vader breder op dan alleen de uitnodiging tot gehoorzaamheid. Zij betrekt immers de Stem uit de hemel ook op het luisteren naar het woord van God. Het woord van God is de spijs ten tijde van vasten en onthouding.  ‘Niet van brood alleen leeft de mens, maar van ieder woord dat komt uit de mond van God’ (Mt 4,4). Daarom ook luidt de bede : ‘Spijzig ons inwendig met uw woord’. Jezus Zelf gebruikte dit motief in zijn toespraak tot de leerlingen bij de put van Sichar: ‘Meus cibus est ut faciam voluntatem eius, qui misit me’ (Jo 4,34) en tot de Joden toen Hij sprak over het levende Brood dat Hijzelf is ‘(...) Verba, quæ ego locutus sum vobis, spiritus et vita sunt’ (Jo 6,63b) – De woorden die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en leven.
Dit is ook wat Petrus bedoelde toen hij zei: ‘Heer, naar wie zouden wij gaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven’ (Jo 6,68a).

Christus is de bron van groei in de deugden. Hij is het levende en ware brood, het Woord waardoor alles is geschapen, het brood voor de menselijke ziel. Christus is Degene die Mozes spijzigde, die hem het vasten mogelijk maakte – een vasten dat meer ruimte in hem schiep voor de goedheid van God.
Van Mozes is gezegd dat Gods woord hem sterkte, dat hij het dronk in al zijn zoetheid en dat hij Gods licht ontving op zijn gelaat. Wanneer de heerlijkheid van Gods glorie verscheen op Mozes’ gelaat, werd zijn honger weggenomen en bekommerde hij zich niet meer om aards voedsel. Hier ligt de verbinding tussen de tekstfragmenten ‘interius pascere’ en ‘gloriæ tuæ…aspectu’ hetgeen doorgetrokken kan worden naar het visioen van de Transfiguratie. 
Het collectegebed beweegt zich van de Zoon op Wie wij acht moeten slaan (r.1) naar het woord dat ons moet voeden (r.2) (dat is het woord van God, niet het Woord dat God is). Het effect van deze spijziging, waarop wordt geanticipeerd, is niet kracht, maar zuivering van de geestelijke blik (r.3) zodat - we komen nu bij de laatste formulering in de oratie – we ons mogen verheugen in het visioen van de glorie van de Vader. Een sleutelbegrip in dit collectegebed is de noodzaak van innerlijke zuivering van de geestelijke blik. De collecte presenteert deze als resultaat van het door God inwendig gevoed worden met zijn woord.

De oratie zinspeelt zoals boven reeds gezegd, dus niet alleen op de Stem uit de hemel, maar ook op de heerlijkheid van Christus, als Zoon van God, als God. Zij richt de aandacht op de zaligheid van de aanschouwing van God, waarop het gelovige hart zijn hoop stelt. Hopen op de aanschouwing van God (visio beatifica, zaligmakende aanschouwing) is slechts mogelijk met ‘het zuivere oog’ (purificatus intuitus), verkregen door Gods genade en de persoonlijke medewerking van de mens ’in wapenrusting’.

Het motief spijziging door Gods woord
ij is het ware en levende broodHDe spijziging door het woord van God is een op verschillende plaatsen terugkerend motief in de liturgie van de Vasten. Enkele voorbeelden:

Eerste Zondag van de Vasten:
1. het overgangsvers tussen psalmodie en lezingen in het Lezingenofficie (LH2,II,68): “Niet van brood alleen leeft de mens , maar van alles wat uit de mond van God voortkomt.” (Mt 4,4).
2. de eerste bede van de Preces in de IIe Vespers (LH2,II,75): “Luister, barmhartige God, naar de smeekbeden die wij tot U richten voor heel uw volk, opdat het liever verlangt zich met uw woord dan met lichamelijk voedsel te verzadigen”.
3. het gebed na de Communie (Romeins Missaal, Lat-Ned.1980, p. 51):(...) “Wij bidden U: wek in ons de honger op naar Hem die het levende en ware brood is, en laat ons leven van ieder woord dat voortkomt uit uw mond”.
Maandag in de Eerste Week van de Vasten:
Tussenzang: Ps 19 (19) (Romeins Missaal voor weekdagen en heiligenfeesten. Ned. en Lat.1983, p. 908): “Uw woorden, Heer, zijn geest en leven”.

(1)   A.Dumas, ‘Les Sources du Nouveau Missel Romain’, Notitiæ  7[1971], 30; Cuthbert Johnson osb, ‘Sources of the Roman Missal (1975), Notitiæ  32[1996], 43.