Lectio altera
E libris Morálium sancti
Gregórii Magni papæ in Iob
(Lib. 13, 21-23: PL 75, 1028-1029)
Mysterium nostræ vivificationis
Beátus Iob, sanctæ Ecclésiæ
typum tenens, modo voce córporis, modo autem voce cápitis útitur; et, dum de
membris eius lóquitur, repénte ad verba cápitis levátur. Unde hic quoque
subiúngitur: Hæc passus sum absque iniquitáte manus meæ, cum habérem mundas ad
Deum preces.
Absque iniquitáte enim manus
suas pértulit, qui peccátum non fecit, nec invéntus est dolus in ore eius, et
tamen dolórem crucis pro nostra redemptióne tolerávit. Qui solus præ ómnibus
mundas ad Deum preces hábuit, quia et in ipso dolóre passiónis pro persecutóribus
orávit, dicens: Pater, dimítte illis, non enim sciunt quid fáciunt.
Quid enim dici, quid
cogitári in prece múndius potest quam cum et illis misericórdia intercessiónis
tribúitur, a quibus tolerátur dolor? Unde factum est, ut Redemptóris nostri
sánguinem, quem persecutóres sæviéntes fúderant, póstmodum credéntes bíberent,
eúmque esse Dei Fílium prædicárent.
De quo vidélicet sánguine
apte subiúngitur: Terra, ne opérias sánguinem meum, neque invéniat in te
laténdi locum clamor meus. Peccánti hómini dictum est: Terra es, et in terram
ibis.
Quæ scílicet terra
Redemptóris nostri sánguinem non abscóndit, quia unusquísque peccátor,
redemptiónis suæ prétium sumens, confitétur ac laudat, et quibus valet próximis
innotéscit.
Terra étiam sánguinem eius non
opéruit, quia sancta Ecclésia redemptiónis suæ mystérium in cunctis iam mundi
pártibus prædicávit.
Notándum quod súbditur:
Neque invéniat in te laténdi locum clamor meus. Ipse enim sanguis redemptiónis,
qui súmitur, clamor nostri Redemptóris est. Unde étiam Paulus dicit: Et
sánguinis aspersiónem mélius loquéntem quam Abel. De sánguine Abel dictum
fúerat: Vox sánguinis fratris tui clamat ad me de terra.
Sed sanguis Iesu mélius
lóquitur quam Abel, quia sanguis Abel mortem fratricídæ fratris pétiit, sanguis
autem Dómini vitam persecutóribus impetrávit.
Ut ergo in nobis sacraméntum
domínicæ passiónis non sit otiósum, debémus imitári quod súmimus, et prædicáre
céteris quod venerámur.
Locum enim laténdi clamor
eius in nobis ínvenit, si hoc, quod mens crédidit, lingua tacet. Sed, ne in
nobis clamor eius láteat, restat ut unusquísque iuxta módulum suum
vivificatiónis suæ mystérium próximis innotéscat.
Tweede lezing
Uit de ‘Moralia’ over Job
van de H. Gregorius de Grote, paus
Het mysterie van onze levendmaking
De zalige Job, die een
voorafbeelding is van de Kerk, spreekt nu eens met de stem van het lichaam van
de Kerk, dan weer met de stem van haar hoofd; en als hij spreekt over haar
ledematen, verheft hij zich plotseling tot woorden van het hoofd der Kerk. Vandaar,
dat er hier ook aan wordt toegevoegd: Dit
heb ik geleden zonder onrecht van mijn hand, toen mijn rein gebed op steeg naar
God.
Want zonder onrecht van zijn
hand leed Hij, die geen zonde deed en in wiens mond geen bedrog werd gevonden.
En toch droeg Hij de smart voor onze verlossing. Die boven allen alleen zijn
reine gebeden tot God richtte, omdat Hij midden in de pijn van zijn lijden voor
zijn vervolgers bad, zeggend: Vader,
vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.
Hoe kan men al biddend zuiverder
spreken en denken, dan wanneer men ook voor hen, van wie men leed ondervindt,
een barmhartige voorspreker is? Zo gebeurde het, dat de gelovigen het Bloed van
onze Verlosser, dat wrede vervolgers vergoten hadden, later dronken en
verkondigden, dat Hij de Zoon van God was.
En over dit Bloed wordt
verder terecht gezegd: Aarde, bedek mijn
bloed niet en laat mijn geroep geen plaats in u vinden om verborgen te blijven.
Tot de zondige mens is gezegd: Aarde zijt
gij, en tot aarde zult ge wederkeren.
Deze aarde nu heeft het
Bloed van onze Verlosser niet in zich verborgen, omdat iedere zondaar voor zich
de prijs voor zijn verlossing genomen heeft, dit bekent, God ervoor prijst, en
het bekend maakt aan al zijn evenmensen, waar hij dit kan.
Ook de aardbol heeft zijn
Bloed niet verborgen, omdat de Heilige Kerk het mysterie van haar verlossing
tenslotte in alle delen van de wereld gepredikt heeft.
Opmerkelijk is wat er volgt:
En laat mijn geroep geen plaats in u
vinden om verborgen te blijven. Want het Bloed zelf van de verlossing, dat
genuttigd wordt, is het geroep van onze Verlosser. Vandaar dat ook Paulus zegt:
En de besprenkeling met bloed, die iets
beters afroept dan Abels bloed. Van het bloed van Abel was gezegd: De stem van het bloed van uw broeder roept tot
Mij van de aarde.
Maar het Bloed van Jezus
roept iets beters af dan dat van Abel, omdat het bloed van Abel de dood eiste
van de broeder moordenaar, maar het Bloed van de Heer verkreeg het leven voor
zijn vervolgers.
Opdat het sacrament van het
lijden van onze Heer niet in ons werkeloos blijft, moeten wij navolgen wat wij
nuttigen en aan anderen openlijk bekend maken wat wij vereren.
Zijn geroep vindt in ons een
plaats om verborgen te blijven als men, wat men met de geest gelooft, met zijn
tong verzwijgt. Maar om te voorkomen, dat zijn geroep in ons verborgen blijft,
wordt er van ons gevraagd, dat ieder naar eigen vermogen het mysterie van zijn
eigen levendmaking aan zijn naasten bekend maakt.