zaterdag 12 maart 2022

Reeks “Oratio super munera Tweede zondag Veertigdagentijd Heilig ons voor de viering van het Paasfeest.

Reeks “Oratio super munera - Gebed over de gaven”'
Tweede zondag Veertigdagentijd

Heilig ons voor de viering van het Paasfeest.

I n l e i d i n g
Het Gebed over de gaven van deze zondag werd volgens het Missale Romanum 1962 met een iets andere formulering op zondag Quinquagesima en de 3e zondag van de Vasten gebeden, maar ook op dagen die niet met de voorbereiding op Pasen van doen hadden. Dan luidde de tekst: ‘Deze offergave moge ons zuiveren van zonden” voor het vieren van het Offer’. Het Missale Romanum 1970 geeft nu de versie die gerelateerd is aan  het Paasfeest.
De offergave waarvan wordt verwacht dat zij de zondaar zuiveren, kan alleen het Lichaam en Bloed van de Heer zijn. “Het Lichaam van Christus dat wij in de Communie ontvangen, werd “voor ons overgeleverd”, en het Bloed dat wij drinken, werd “vergoten voor velen tot vergeving van de zonden”. Daarom kan de H. Eucharistie ons niet met Christus verenigen zonder ons ook tegelijk te zuiveren van bedreven zonden en ons te behoeden voor toekomstige zonden” (Kat. Kath. Kerk nr. 1393).
De H. Eucharistie neemt dus onze zonden weg omdat zij het Offer van Onze Heer Jezus Christus is. Hij betaalde de prijs voor alle zonden ooit begaan of die ooit zullen worden begaan. Zijn Persoon is de prijs van onze redding. De Latijnse tekst verwijst duidelijk naar Zijn Offer, het Nederlandse Altaarmissaal geeft niet de letterlijke vertaling maar “Eucharistie”. In het H. Misoffer wordt deze daad van Verlossing geactualiseerd en erkend als bron van kwijtschelding.

Bisschop Ambrosius van Milaan [Trier 339 - Milaan 397) zegt tegen de pasgedoopten bij zijn onderricht over de H. Eucharistie na het Doopsel: “Telkens wanneer wij Hem ontvangen, verkondigen wij de Dood van de Heer” ( 1 Kor 11,26). Wanneer wij de Dood van de Heer verkondigen, verkondigen wij ook de vergeving van de zonden. Wanneer Zijn Bloed, telkens als het vergoten wordt, vergoten wordt voor de vergeving van de zonden, dan moet ik het altijd ontvangen, opdat mijn zonden altijd vergeven worden. Daar ik altijd zondig, moet ik altijd een redmiddel hebben (De Sacramentis 4,28).
Het woordenpaar “corpus-mens”, lichaam en ziel - drukt uit dat de hele mens moet worden geheiligd. Het lichaam wordt niet op zich zelf als iets slechts beschouwd zoals de Manichæen dat geneigd zijn te doen, noch wordt minachting of minderwaardigheid van het door God geschapen lichaam gepreekt.
De oorspronkelijke versie van het gebed waarin de offergave ons voor het Offer moet voorbereiden  wijst op het opgedragen Offer. Volgens de veranderde versie moet de “hostia” ons op het paasfeest voorbereiden. Daarbij is te bedenken dat ook de Eucharistie een gedachtenisviering van het Pascha is. Dat zij daardoor bijzonder voor de voorbereiding op de jaarlijkse gedachtenis van het Paasfeest  in het kerkelijk jaar geëigend is, ligt voor de hand.
T e k s t
Missale Romanum – 1970
Hæc hostia, Domine, quæsumus, emundet nostra delicta,
et ad celebranda festa paschalia
fidelium tuorum corpora mentesque sanctificet.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, wij bidden U: moge deze Eucharistie ons vrij maken van zonden
en ons naar lichaam en geest heiligen voor de viering van het Paasfeest.
Werkvertaling
Moge dit Offer, vragen wij [U], Heer, onze zonden uitzuiveren,
en,  voor de viering van de paasfeesten,
het lichamen en de geesten van Uw gelovigen heiligen.
L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n
Het Gebed over de gaven is een variatie van de Secreta van zondag Quinquagesima en de 3e zondag van de Vasten in het Missale Romanum van 1962: Haec hostia, Domine, quaesumus: emundet nostra delicta: et ad sacrificium celebrandum, subditorum tibi corpora, mentesque sanctificet (MR 581). De oratie is afkomstig uit het Sacramentarium Gregorianum (Hadrianum) 34,2 uit de 9e eeuw.
S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n
1. Hæc hostia, Domine, quæsumus, emundet nostra delicta,
2. et ad celebranda festa paschalia
fidelium tuorum corpora mentesque sanctificet.

Het gebed over de gaven bestaat uit één enkele zin, opgebouwd uit twee nevengeschikte halfzinnen, verbonden door de coniunctie et.
De tweede halfzin bevat een gerundivumconstructie ingeleid door de prepositie ad.
Ad 1
Emundet, prædicaat, 3e pers. enkelvoud præsentis coniunctivi (optativus) vanwege het wenskarakter, eigen aan gebeden. Emundare, geheel zuiveren, volledig reinigen naast mundare. Het præfix e of ex voor verba geeft dikwijls een meer intensieve betekenis aan het verbum. Hier wil de gebruikte vorm aanduiden hoe radicaal de H. Eucharistie van zonden zuivert. Dit betreft uiteraard de dagelijkse zonden, grote zonden of doodzonden is materie voor het Sacrament van boete en verzoening.
Hæc hostia, subject van het gezegde in twee congruerende nominativusvormen. Mooi is de alliteratie van de h aan de spits van de oratie.
Nostra delicta, object van het prædicaat in twee congruerende accusativusvormen.
De uitgang op –a van hostia en nostra delicta vormen klank-/eindrijm.
Domine, anaklese in de vocativusvorm van Dominus.
Ad 2
et ad celebranda festa paschalia
fidelium tuorum corpora mentesque sanctificet.

Quæsumus, op zich zelf staande werkwoordsvorm, waarvan functie en betekenis reeds vaker ter sprake kwam, in een korte tussenzin.
Ad 2
Sanctificet, tweede prædicaat, gekoppeld aan het in r. 1 genoemde subject Hæc hostia, 3e pers. enkelvoud præsentis coniunctivi, eveneens een coniunctivus optativus.
Fidelium tuorum corpora mentesque; woordengroep die het object is van het prædicaat sanctificet. Dit object is samengesteld uit de accusativusvormen corpora et mentes en een bijwoordelijke bepaling die in twee congruerende genitivusvormen (genitivus explicativus cq partitivus) het object toelicht.
Ad celebranda festa paschalia: gerundivumconstructie bestaande uit het voorzetsel ad dat als vaste naamval de accusativus bij zich heeft, hier een congruentie van de accusativus meervoud van het substantivum festum, van het adiectivum paschalis (neutrumvorm paschale) en ook de gerundivumvorm van het verbum celebrare. Deze gerundivum-constructie mag vertaald worden als een voorzetselbepaling waarin tevens de accusativus tot uitdrukking komt: voor de viering van de paasfeesten.
De gerundivumconstructie kenmerkt zich door een drievoudige uitgang op – a: klank-, resp. eindrijm. Met de uitgang – a van corpora is de –a-klank sterk aanwezig in deze oratie.
De congruente genitivusvormen fidelium tuorum laten eveneens klank-, eindrijm zien.
V o c a b u l a r i u m
Hostia, æ f., oorsponkelijk: offerdier, slachtoffer in de oude Joodse Wet; vandaar: offer, offerande, gave en meer specifiek: hostie, H. Hostie. Op verzoek van paus Urbanus IV (1261-1264)  dichtte de H. Thomas van Aquino (1225-1274) vijf eucharistische lofzangen bij de instelling van Sacramentsdag in 1264. De hymne O salutaris Hostia (O heilbrengend Offer) is het incipit van de voorlaatste strofe van de langere hymne Verbum Supernum. ‘O salutaris Hostia’ wordt tegenwoordig nog altijd gebruikt, vooral bij de Uitstelling van het Allerheiligste Sacrament.
In een aantal gevallen verwijst hostia naar de liturgische handeling zelf, zoals in de oratie van vandaag: het is het Eucharistische offer en mysterie dat de gelovigen zuivert en heiligt, maar in en via de materiële gaven van brood en wijn die tot Lichaam en Bloed van Christus worden.
In de Gelasiaanse (Gel. Cagin 2295) en Leoniniaanse (29) Sacramentaria vinden we de uitdrukkingen “Tibi sacrificabo hostiam laudis”, ik zal U een offer van lof en dank brengen – en “hostiam laudis offerre”, een lofoffer brengen.
“De H. Eucharistie, sacrament van ons heil dat Christus op het Kruis heeft bewerkt, is een offer van lof als dank voor het werk van de schepping. In het eucharistisch offer wordt heel de schepping, die door God bemind wordt, aan de Vader opgedragen door de Dood en de Verrijzenis van Christus. Door Christus kan de Kerk het offer van lofprijzing opdragen als dank voor al het goede, het schone en het rechtvaardige dat God in de schepping en in de mensheid tot stand heeft gebracht” (KKK 1359)”.
Synoniem met hostia(m) laudis is sacrificium laudis. Dit is de aanhef van een Brief van paus Paulus VI over de viering van het Getijdengebed aan de algemene oversten en clericale gemeenschappen die verplicht zijn het koorgebed te bidden, 16 augustus 1966, met o.a. deze stelling over het Latijn: "The Latin language is assuredly worthy of being defended with great care instead of being scorned; for the Latin Church it is the most abundant source of Christian civilization and the richest treasury of piety... we must not hold in low esteem these traditions of your fathers which were your glory for centuries."
Delictum, i, n., misslag, vergrijp, zonde. Propria delicta zijn persoonlijke zonden (eigenlijk: eigen zonden): “…qui propriis oramus absolvi delictis”, [wij] die bidden om vergeving voor onze eigen zonden/ letterl.: geabsolveerd te worden van onze eigen zonden (Secreta Miss. Rom. zaterdag na de 2e zondag van Quadragesima. Sacr. Gregor.  (Hadrianum) 51, 2; 8e eeuw. Ook verwijst de term naar de erfzonde die vergeleken wordt met nachtelijke duisternis: “depulsa veteris delicti caligine”, de duisternis van de oude zonde eenmaal verdreven”  (Mozar. Liber Ordinum, 324).
Fideles, gelovigen: meervoudsvorm m. en vr. van het zelfstandig gebruikte adiectivum fidelis, -is met de betekenissen: 1. getrouw 2. onwrikbaar 3.gelovig. Een analoog voorbeeld met de oratie van vandaag is de het postcommunio-gebed van zondag Septuagesima, Rom. Missaal, 1962 en oorspronkelijk in het Sacramentarium Gregorianum 32, 3) : “Deus, per tua dona firmentur fideles tui”, God, mogen uw gelovigen door Uw gaven worden gesterkt.
C o m m e n t a a r
Bij een eerste blik op de oratio van deze zondag valt onmiddellijk de combinatie corpora mentesque op. Dit brengt onze gedachten naar de vele wedstrijden die in hoog tempo aan ons voor bij komen. Voetbal, schaatsen, tennis en skiën in de afgelopen weken, dan wielrennen en marathons. Het adagium corpora mentesque komt van de Romeinse satirische dichter Juvenalis (ca 60 in Latium geboren en + vóór 140): “Orandum est ut sit mens sana in corpore sano… Voor een gezonde geest in een gezond lichaam moet gebeden worden. Misschien is Juvenalis – het gezegde “brood en spelen”  komt overigen eveneens uit zijn pen – wel geïnspireerd door Homerus: “Een perfect lichaam en een onberispelijke geest” (Odyssee III, 138). Dit was een veel voorkomend thema in de antieke wereld. De stoïcijn Lucius Annaeus Seneca de Jongere (+65) schreef:  “Houd vast aan deze gezonde en nuttige levensregel: dat je het lichaam slechts zoveel toestaat als nodig is voor een goede gezondheid. Het lichaam moet flink worden aangepakt zodat het niet rebelleert tegen de geest” (Brief 7, 5 aan Lucilius).
De technische beheersing en geoefendheid van de sporters dwingen bewondering af, maar men kan tegelijk soms een buitensporige trots waarnemen waarbij het “naast het goud grijpen” als een excessieve frustratie en vernederende nederlaag wordt ervaren. Mogen het waarschuwingen voor ons zijn… “Het meedoen is belangrijker dan het winnen”.
Bovengenoemde auteurs vormden, samen met het erfgoed van de H. Schrift, wellicht mede de religieus-culturele vorming van de auteur van deze oratie, vele eeuwen geleden.
Mensen zijn geen engelen. We hebben een lichaam en een ziel. De band tussen lichaam en ziel is zo sterk dat wanneer het een van de ander wordt gescheiden wij simpelweg doodgaan. Wij zullen opstaan uit het stof waaruit wij genomen zijn. Sommigen zullen verrijzen tot de oneindige glorie van de hemel, anderen tot eeuwige verdoemenis in de hel. Onze bestemming in de eeuwigheid wordt bepaald door de gesteldheid van onze ziel op het ogenblik van onze dood. Als we sterven als vrienden van God, zullen we de hemel genieten en omgekeerd zullen we veroordeeld worden tot de hel. De manier waarop we leven, bereidt ons voor op de manier waarop we zullen  sterven.
Indien atleten, om te kunnen winnen, gedisciplineerd moeten zijn en ernstig moeten streven naar perfectie in hun sport of bij welke inspanning dan ook, denken we dan dat geestelijke strijd minder toewijding vraagt?
De heilige Apostel Paulus hanteert bij de beschrijving van aspecten van het christelijk leven  terminologie die rechtstreeks ontleend is aan de Griekse sportevenementen van zijn tijd. Ieder van ons kent de bekende vergelijking met de sprinters in het stadion: “De hardlopers in het stadion lopen allen, maar slechts één krijgt de prijs. Loopt zo dat u hem krijgt. Zij die aan een wedstrijd deelnemen, ontzeggen zich van alles. En zij doen dit om een vergankelijke krans, wij om een onvergankelijke” (2 Kor 9, 24-25). Deze pericope wordt ons op de eerste vier zondagen van de Vasten in de korte lezing van de 2e Vespers als opwekking voorgehouden.
Andere apostelen gebruiken ook deze beeldspraak. Het is moeilijk te zeggen van wie ze het hebben?  In 1 Petrus 5, 4 vinden we: “Wanneer de Opperherder verschijnt zult u de nooit verwelkende krans van de heerlijkheid verwerven”. De Brief van de apostel Jacobus zegt: “Zalig de men die standhoudt in de beproeving. Heeft hij de toets doorstaan, dan zal hij de zegekrans van het leven ontvangen, die God beloofd heeft  aan wie Hem liefhebben”(Jac 1, 12). De geliefde apostel Johannes schrijft in zijn Apocalyps (3, 11): “Ik kom spoedig! Houd vast wat gij hebt, opdat niemand u de kroon ontneemt”.
Paulus vermaant ons in 2 Tim 4, 6-8: “Wat mij betreft, mijn bloed wordt weldra geplengd, het tijdstip van mijn verscheiden is nabij. Ik heb de goede strijd gestreden, de wedloop voleind, het geloof bewaard. Nu wacht mij de krans der gerechtigheid, waarmee mij de Heer als rechtvaardige Rechter zal belonen op die Dag, en niet alleen mij, maar allen die in liefde hebben uitgezien naar Zijn komst”.
Tijdens de Veertigdagentijd kunnen we het adagium ter harte nemen dat sporters motiveert. Bij het verrichten van geestelijke en lichamelijke werken van barmhartigheid  kunnen we  citius…sneller zijn.  Bij het onderzoeken van ons geweten:  altius… dieper.  En bij het beheersen en waken over de begeerten van het vlees: fortius…sterker, én een onvergankelijke kroon van glorie verwerven..     
Als gevolg van de val van onze eerste ouders, waarbij hun rebellie tegenover God de erfzonde meebracht, verloren wij de genade niet te hoeven sterven. Sindsdien zijn wij gedwongen door de poort van de dood te gaan. Ons verstand en wil dragen eveneens de verwonding door de erfzonde.  Onze verlangens hebben we niet gemakkelijk onder controle. Het vraagt grote zelftucht en tijd om deugden te ontwikkelen en meester te worden over onze begeerten en passies. Het “vlees” dwingt ons in een richting, die in geestelijk opzicht niet goed voor ons is.  We verlangen naar zaken die in zichzelf dikwijls goed zijn, maar we wensen deze voor de verkeerde reden, op de verkeerde tijd, in verkeerde mate, op de verkeerde manier. Het is dus noodzakelijk dat we ons allen in zelfbeheersing oefenen – een deugd die moet worden aangeleerd door zelfverloochening.
Dit is een van de redenen waarom onze Moeder de Heilige Kerk ons gebiedt ons op alle vrijdagen van het jaar te versterven en speciaal in de Veertigdagentijd. De Vastentijd geeft ons een speciaal traject om onszelf voor te bereiden op het Paastriduum. Dit project van berouw, boete en herstel heeft betrekking op heel ons wezen. Deze periode van zelfverloochening helpt ons onze fouten de baas te worden die ons geestelijk hinderen of zelfs te gronde richten.

In de korte lezing van de 1e Vespers van de eerste vier zondagen van de Vasten keert steeds de aansporing van de apostel Paulus tot de Korintiërs terug: “Nu is het de juiste tijd, nu de dag van het heil!” (2 Cor 6, 2b). Door een goede voorbereiding in deze periode zal het licht van Pasen meer voor ons stralen en strekken tot onze zaligheid.