Reeks
“Oratio super munera - Gebed over de gaven”'
Tweede
zondag Veertigdagentijd
Heilig ons voor de viering van het Paasfeest.
I n l e i d i n g
Het
Gebed over de gaven van deze zondag werd volgens het Missale Romanum 1962 met een
iets andere formulering op zondag Quinquagesima en de 3e zondag van
de Vasten gebeden, maar ook op dagen die niet met de voorbereiding op Pasen van
doen hadden. Dan luidde de tekst: ‘Deze offergave moge ons zuiveren van zonden”
voor het vieren van het Offer’. Het Missale Romanum 1970 geeft nu de versie die
gerelateerd is aan het Paasfeest.
De
offergave waarvan wordt verwacht dat zij de zondaar zuiveren, kan alleen het Lichaam
en Bloed van de Heer zijn. “Het Lichaam van Christus dat wij in de Communie
ontvangen, werd “voor ons overgeleverd”, en het Bloed dat wij drinken, werd
“vergoten voor velen tot vergeving van de zonden”. Daarom kan de H. Eucharistie
ons niet met Christus verenigen zonder ons ook tegelijk te zuiveren van
bedreven zonden en ons te behoeden voor toekomstige zonden” (Kat. Kath. Kerk nr.
1393).
De
H. Eucharistie neemt dus onze zonden weg omdat zij het Offer van Onze Heer
Jezus Christus is. Hij betaalde de prijs voor alle zonden ooit begaan of die
ooit zullen worden begaan. Zijn Persoon is de prijs van onze redding. De
Latijnse tekst verwijst duidelijk naar Zijn Offer, het Nederlandse
Altaarmissaal geeft niet de letterlijke vertaling maar “Eucharistie”. In het H.
Misoffer wordt deze daad van Verlossing geactualiseerd en erkend als bron van
kwijtschelding.
Bisschop Ambrosius van Milaan [Trier 339
- Milaan 397) zegt tegen de pasgedoopten bij zijn onderricht over de H.
Eucharistie na het Doopsel: “Telkens wanneer wij Hem ontvangen, verkondigen wij
de Dood van de Heer” ( 1 Kor 11,26). Wanneer wij de Dood van de Heer
verkondigen, verkondigen wij ook de vergeving van de zonden. Wanneer Zijn
Bloed, telkens als het vergoten wordt, vergoten wordt voor de vergeving van de
zonden, dan moet ik het altijd ontvangen, opdat mijn zonden altijd vergeven
worden. Daar ik altijd zondig, moet ik altijd een redmiddel hebben (De Sacramentis
4,28).
Het
woordenpaar “corpus-mens”, lichaam en ziel - drukt uit dat de hele mens moet
worden geheiligd. Het lichaam wordt niet op zich zelf als iets slechts
beschouwd zoals de Manichæen dat geneigd zijn te doen, noch wordt minachting of
minderwaardigheid van het door God geschapen lichaam gepreekt.
De
oorspronkelijke versie van het gebed waarin de offergave ons voor het Offer
moet voorbereiden wijst op het
opgedragen Offer. Volgens de veranderde versie moet de “hostia” ons op het
paasfeest voorbereiden. Daarbij is te bedenken dat ook de Eucharistie een gedachtenisviering
van het Pascha is. Dat zij daardoor bijzonder voor de voorbereiding op de
jaarlijkse gedachtenis van het Paasfeest
in het kerkelijk jaar geëigend is, ligt voor de hand.
T e k s t
Missale Romanum – 1970
Hæc hostia, Domine, quæsumus, emundet nostra delicta,
et ad celebranda festa paschalia
fidelium tuorum corpora mentesque sanctificet.
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie
– 1979
Heer,
wij bidden U: moge deze Eucharistie ons vrij maken van zonden
en ons naar lichaam en geest heiligen
voor de viering van het Paasfeest.
Werkvertaling
Moge dit Offer, vragen wij [U], Heer, onze zonden uitzuiveren,
Moge dit Offer, vragen wij [U], Heer, onze zonden uitzuiveren,
en, voor de
viering van de paasfeesten,
het lichamen en de geesten van Uw gelovigen heiligen.
L i
t u r g i s c h e a n t e c e d e n t e
n
Het Gebed over de gaven is een variatie van de
Secreta van zondag Quinquagesima en de 3e zondag van de Vasten in
het Missale Romanum van 1962: Haec hostia, Domine, quaesumus:
emundet nostra delicta: et ad sacrificium celebrandum, subditorum tibi
corpora, mentesque sanctificet (MR
581). De oratie is afkomstig uit het Sacramentarium Gregorianum (Hadrianum) 34,2
uit de 9e eeuw.
S t r u c t u u r a n a l y s e e n s
t i j l f i g u r e n
1. Hæc hostia, Domine, quæsumus, emundet nostra
delicta,
2. et ad celebranda festa paschalia
fidelium tuorum corpora mentesque sanctificet.
Het
gebed over de gaven bestaat uit één enkele zin, opgebouwd uit twee nevengeschikte
halfzinnen, verbonden door de coniunctie et.
De tweede halfzin bevat een gerundivumconstructie ingeleid
door de prepositie ad.
Ad
1
Emundet,
prædicaat, 3e pers. enkelvoud præsentis coniunctivi (optativus) vanwege het wenskarakter,
eigen aan gebeden. Emundare, geheel zuiveren, volledig reinigen naast mundare.
Het præfix e of ex voor verba geeft dikwijls een meer intensieve
betekenis aan het verbum. Hier wil de gebruikte vorm aanduiden hoe radicaal de
H. Eucharistie van zonden zuivert. Dit betreft uiteraard de dagelijkse zonden, grote
zonden of doodzonden is materie voor het Sacrament van boete en verzoening.
Hæc
hostia, subject van het gezegde in twee congruerende nominativusvormen. Mooi is
de alliteratie van de h aan de spits van de oratie.
Nostra
delicta, object van het prædicaat in twee congruerende accusativusvormen.
De
uitgang op –a van hostia en nostra delicta vormen klank-/eindrijm.
Domine,
anaklese in de vocativusvorm van Dominus.
Ad 2
et ad celebranda festa paschalia
fidelium tuorum corpora mentesque sanctificet.
Quæsumus,
op zich zelf staande werkwoordsvorm, waarvan functie en betekenis reeds vaker
ter sprake kwam, in een korte tussenzin.
Ad
2
Sanctificet,
tweede prædicaat, gekoppeld aan het in r. 1 genoemde subject Hæc hostia, 3e
pers. enkelvoud præsentis coniunctivi, eveneens een coniunctivus optativus.
Fidelium
tuorum corpora mentesque; woordengroep die het object is van het prædicaat
sanctificet. Dit object is samengesteld uit de accusativusvormen corpora et
mentes en een bijwoordelijke bepaling die in twee congruerende genitivusvormen
(genitivus explicativus cq partitivus) het object toelicht.
Ad celebranda festa paschalia: gerundivumconstructie bestaande uit het
voorzetsel ad dat als vaste naamval de accusativus bij zich heeft, hier een
congruentie van de accusativus meervoud van het substantivum festum, van het adiectivum paschalis
(neutrumvorm paschale) en ook de gerundivumvorm van het verbum celebrare. Deze gerundivum-constructie mag vertaald worden als een
voorzetselbepaling waarin tevens de accusativus tot uitdrukking komt: voor de
viering van de paasfeesten.
De gerundivumconstructie kenmerkt zich door een
drievoudige uitgang op – a: klank-, resp. eindrijm. Met de uitgang – a van
corpora is de –a-klank sterk aanwezig in deze oratie.
De congruente genitivusvormen fidelium
tuorum laten eveneens klank-, eindrijm zien.
V o
c a b u l a r i u m
Hostia, æ
f., oorsponkelijk: offerdier, slachtoffer in de oude Joodse Wet; vandaar:
offer, offerande, gave en meer specifiek: hostie, H. Hostie. Op verzoek van
paus Urbanus IV (1261-1264) dichtte de
H. Thomas van Aquino (1225-1274) vijf eucharistische lofzangen bij de
instelling van Sacramentsdag in 1264. De hymne O salutaris Hostia (O
heilbrengend Offer) is het incipit van de voorlaatste strofe van de langere
hymne Verbum Supernum. ‘O salutaris Hostia’ wordt tegenwoordig nog altijd
gebruikt, vooral bij de Uitstelling van het Allerheiligste Sacrament.
In een aantal gevallen verwijst hostia naar de
liturgische handeling zelf, zoals in de oratie van vandaag: het is het
Eucharistische offer en mysterie dat de gelovigen zuivert en heiligt, maar in
en via de materiële gaven van brood en wijn die tot Lichaam en Bloed van
Christus worden.
In de Gelasiaanse (Gel. Cagin 2295) en Leoniniaanse (29)
Sacramentaria vinden we de uitdrukkingen “Tibi sacrificabo hostiam laudis”, ik
zal U een offer van lof en dank brengen – en “hostiam laudis offerre”, een
lofoffer brengen.
“De H. Eucharistie, sacrament van ons heil dat Christus
op het Kruis heeft bewerkt, is een offer van lof als dank voor het werk van de
schepping. In het eucharistisch offer wordt heel de schepping, die door God
bemind wordt, aan de Vader opgedragen door de Dood en de Verrijzenis van
Christus. Door Christus kan de Kerk het offer van lofprijzing opdragen als dank
voor al het goede, het schone en het rechtvaardige dat God in de schepping en
in de mensheid tot stand heeft gebracht” (KKK 1359)”.
Synoniem
met hostia(m) laudis is sacrificium laudis. Dit is de aanhef van een Brief van
paus Paulus VI over de viering van het Getijdengebed aan de algemene oversten
en clericale gemeenschappen die verplicht zijn het koorgebed te bidden, 16
augustus 1966, met o.a. deze stelling over het Latijn: "The Latin language
is assuredly worthy of being defended with great care instead of being scorned;
for the Latin Church it is the most abundant source of Christian civilization
and the richest treasury of piety... we must not hold in low esteem these
traditions of your fathers which were your glory for centuries."
Delictum, i, n., misslag, vergrijp, zonde. Propria delicta
zijn persoonlijke zonden (eigenlijk: eigen zonden): “…qui propriis oramus
absolvi delictis”, [wij] die bidden om vergeving voor onze eigen zonden/
letterl.: geabsolveerd te worden van onze eigen zonden (Secreta Miss. Rom. zaterdag
na de 2e zondag van Quadragesima. Sacr. Gregor. (Hadrianum) 51, 2; 8e eeuw. Ook
verwijst de term naar de erfzonde die vergeleken wordt met nachtelijke
duisternis: “depulsa veteris delicti caligine”, de duisternis van de oude zonde
eenmaal verdreven” (Mozar. Liber
Ordinum, 324).
Fideles, gelovigen: meervoudsvorm m. en vr. van het
zelfstandig gebruikte adiectivum fidelis, -is met de betekenissen: 1. getrouw
2. onwrikbaar 3.gelovig. Een analoog voorbeeld met de oratie van vandaag is de
het postcommunio-gebed van zondag Septuagesima, Rom. Missaal, 1962 en
oorspronkelijk in het Sacramentarium Gregorianum 32, 3) : “Deus, per tua dona
firmentur fideles tui”, God, mogen uw gelovigen door Uw gaven worden gesterkt.
C o
m m e n t a a r
Bij
een eerste blik op de oratio van deze zondag valt onmiddellijk de combinatie corpora mentesque op. Dit brengt onze
gedachten naar de vele wedstrijden die in hoog tempo aan ons voor bij komen.
Voetbal, schaatsen, tennis en skiën in de afgelopen weken, dan wielrennen en
marathons. Het adagium corpora mentesque
komt van de Romeinse satirische dichter Juvenalis (ca 60 in Latium geboren en +
vóór 140): “Orandum est ut sit mens sana in corpore sano… Voor een gezonde
geest in een gezond lichaam moet gebeden worden. Misschien is Juvenalis –
het gezegde “brood en spelen” komt
overigen eveneens uit zijn pen – wel geïnspireerd door Homerus: “Een perfect
lichaam en een onberispelijke geest” (Odyssee III, 138). Dit was een veel
voorkomend thema in de antieke wereld. De stoïcijn Lucius Annaeus Seneca de
Jongere (+65) schreef: “Houd vast aan
deze gezonde en nuttige levensregel: dat je het lichaam slechts zoveel toestaat
als nodig is voor een goede gezondheid. Het lichaam moet flink worden aangepakt
zodat het niet rebelleert tegen de geest” (Brief 7, 5 aan Lucilius).
De
technische beheersing en geoefendheid van de sporters dwingen bewondering af,
maar men kan tegelijk soms een buitensporige trots waarnemen waarbij het “naast
het goud grijpen” als een excessieve frustratie en vernederende nederlaag wordt
ervaren. Mogen het waarschuwingen voor ons zijn… “Het meedoen is belangrijker
dan het winnen”.
Bovengenoemde auteurs vormden,
samen met het erfgoed van de H. Schrift, wellicht mede de religieus-culturele
vorming van de auteur van deze oratie, vele eeuwen geleden.
Mensen
zijn geen engelen. We hebben een lichaam en een ziel. De band tussen lichaam en
ziel is zo sterk dat wanneer het een van de ander wordt gescheiden wij
simpelweg doodgaan. Wij zullen opstaan uit het stof waaruit wij genomen zijn.
Sommigen zullen verrijzen tot de oneindige glorie van de hemel, anderen tot
eeuwige verdoemenis in de hel. Onze bestemming in de eeuwigheid wordt bepaald
door de gesteldheid van onze ziel op het ogenblik van onze dood. Als we sterven
als vrienden van God, zullen we de hemel genieten en omgekeerd zullen we
veroordeeld worden tot de hel. De manier waarop we leven, bereidt ons voor op
de manier waarop we zullen sterven.
Indien
atleten, om te kunnen winnen, gedisciplineerd moeten zijn en ernstig moeten streven
naar perfectie in hun sport of bij welke inspanning dan ook, denken we dan dat
geestelijke strijd minder toewijding vraagt?
De
heilige Apostel Paulus hanteert bij de beschrijving van aspecten van het
christelijk leven terminologie die
rechtstreeks ontleend is aan de Griekse sportevenementen van zijn tijd. Ieder
van ons kent de bekende vergelijking met de sprinters in het stadion: “De
hardlopers in het stadion lopen allen, maar slechts één krijgt de prijs. Loopt
zo dat u hem krijgt. Zij die aan een wedstrijd deelnemen, ontzeggen zich van
alles. En zij doen dit om een vergankelijke krans, wij om een onvergankelijke” (2
Kor 9, 24-25). Deze pericope wordt ons op de eerste vier zondagen van de Vasten
in de korte lezing van de 2e Vespers als opwekking voorgehouden.
Andere
apostelen gebruiken ook deze beeldspraak. Het is moeilijk te zeggen van wie ze
het hebben? In 1 Petrus 5, 4 vinden we: “Wanneer de Opperherder
verschijnt zult u de nooit verwelkende krans van de heerlijkheid verwerven”. De
Brief van de apostel Jacobus zegt: “Zalig de men die standhoudt in de
beproeving. Heeft hij de toets doorstaan, dan zal hij de zegekrans van het
leven ontvangen, die God beloofd heeft
aan wie Hem liefhebben”(Jac 1, 12). De geliefde apostel Johannes schrijft
in zijn Apocalyps (3, 11): “Ik kom spoedig! Houd vast wat gij hebt, opdat
niemand u de kroon ontneemt”.
Paulus vermaant ons in
2 Tim 4, 6-8: “Wat mij betreft, mijn bloed wordt weldra geplengd, het tijdstip
van mijn verscheiden is nabij. Ik heb de goede strijd gestreden, de wedloop
voleind, het geloof bewaard. Nu wacht mij de krans der gerechtigheid, waarmee
mij de Heer als rechtvaardige Rechter zal belonen op die Dag, en niet alleen
mij, maar allen die in liefde hebben uitgezien naar Zijn komst”.
Tijdens
de Veertigdagentijd kunnen we het adagium ter harte nemen dat sporters
motiveert. Bij het verrichten van geestelijke en lichamelijke werken van
barmhartigheid kunnen we citius…sneller zijn. Bij het
onderzoeken van ons geweten: altius…
dieper. En bij het beheersen en waken over de begeerten van het vlees: fortius…sterker,
én een onvergankelijke kroon van glorie verwerven..
Als
gevolg van de val van onze eerste ouders, waarbij hun rebellie tegenover God de
erfzonde meebracht, verloren wij de genade niet te hoeven sterven. Sindsdien zijn
wij gedwongen door de poort van de dood te gaan. Ons verstand en wil dragen
eveneens de verwonding door de erfzonde. Onze verlangens hebben we niet
gemakkelijk onder controle. Het vraagt grote zelftucht en tijd om deugden te
ontwikkelen en meester te worden over onze begeerten en passies. Het “vlees”
dwingt ons in een richting, die in geestelijk opzicht niet goed voor ons is.
We verlangen naar zaken die in zichzelf dikwijls goed zijn, maar we wensen deze
voor de verkeerde reden, op de verkeerde tijd, in verkeerde mate, op de
verkeerde manier. Het is dus noodzakelijk dat we ons allen in
zelfbeheersing oefenen – een deugd die moet worden aangeleerd door
zelfverloochening.
Dit is een van de
redenen waarom onze Moeder de Heilige Kerk ons gebiedt ons op alle vrijdagen
van het jaar te versterven en speciaal in de Veertigdagentijd. De Vastentijd geeft
ons een speciaal traject om onszelf voor te bereiden op het Paastriduum.
Dit
project van berouw, boete en herstel heeft betrekking op heel ons wezen. Deze periode
van zelfverloochening helpt ons onze fouten de baas te worden die ons
geestelijk hinderen of zelfs te gronde richten.
In
de korte lezing van de 1e Vespers van de eerste vier zondagen van de Vasten
keert steeds de aansporing van de apostel Paulus tot de Korintiërs terug: “Nu
is het de juiste tijd, nu de dag van het heil!” (2 Cor 6, 2b). Door een goede
voorbereiding in deze periode zal het licht van Pasen meer voor ons stralen en
strekken tot onze zaligheid.