Het
Laatste Avondmaal.
Mozaïek in de S. Apollinare Nuovo,
Ravenna (vóór 529)
Wek
in ons de honger op naar Hem die het levende en ware brood is.
I n l e i d i n g
Terwijl de winter bijna onmerkbaar overgaat in de
lente en de aarde zijn koers door de kosmos vervolgt, keren we terug naar een
nieuw begin van de liturgische cyclus van de Vasten- en de Paastijd. Zoals passend voor een groot feest geeft de
Kerk ons tijd voor heilzame boete. De paramenten in de liturgische vieringen
zijn paars, de versiering van altaar en heiligenbeelden blijft achterwege en als
we tenminste willen letten op de betekenis van deze periode: geen bloemen, geen
instrumentale muziek, geen polyfonie. Het is de tijd van vasten en gebed, de
tijd om aalmoezen te geven en ons geweten te onderzoeken, in de woestijn.
De Quadragesima- of
Veertigdagentijd is zo belangrijk dat elke dag zijn eigen oraties heeft
voor de Mis alsmede zijn eigen ‘statio’ volgens een zeer oude kerkelijke
traditie, zie link.
Qua stijl doet de Postcommunio van vandaag sterk
denken aan de stijl van de prefaties. De oratie begint met een lofuiting op het
Brood uit de hemel, waardoor wij in de H. Communie zijn gesterkt: door het
ontvangen van het Lichaam van Christus wordt het geloof gevoed, de hoop
vermeerderd en de liefde versterkt, zoals ook de Ambrosiaanse prefatie roemt in
het Sacramentarium Triplex, waaraan
de oratie tekstfragmenten ontleent. De lof, eigen aan de prefaties, zet zich
ook door in de eigenlijke bede van de oratie wanneer Christus zelf als het
“levende en ware Brood” wordt aangesproken. Centraal staat het inzicht dat ook na het ontvangen van de H. Communie gebed van
de kant van de ontvanger wenselijk is om te groeien in geloof, hoop en liefde.
De eigenlijke bede spreekt van Christus zelf, die het
ware en levengevende Brood is. De oratie bidt, met doorvoering van de symboliek,
om honger naar dit Brood, exacter vraagt zij ons om het hongeren te leren. Vervolgens vraagt zij dat wij
leven mogen in omni verbo quod procedit de ore Dei (Mt 4, 4) - van ieder woord dat uit de mond van God
voortkomt. De bede staat in nauwe relatie tot het Evangelie van deze zondag (Lc
4, 1-13), jaar C, waar de duivel Jezus beproeft om van stenen brood te maken en
Jezus hem antwoordt.
Aan de bede om de H. Eucharistie wordt de bede om het
Woord van God toegevoegd: het gebed om naar de H. Eucharistie te leren hongeren
impliceert namelijk ook dat het hongeren naar aardse spijs in een juiste balans
wordt geplaatst en de diepe zin van het christelijke vasten wordt ontsloten,
zoals Jezus in het Evangelie van deze zondag leert.
De oratie richt zich voorts tot de Vader, waarmee zij
te kennen geeft dat zij uiteindelijk het Woord (Logos) bedoelt, dat in het
mysterie van de Triniteit, voortkomt uit de Vader (vgl. Jo 6, 51): Jezus
Christus, zijn Eniggeboren Zoon en onze Verlosser.
Mooi dat de
drie pijlers – geloof, hoop en liefde - van ons geloof worden genoemd in de
adem van een gebed dat onze fysieke honger en leegte vraagt te transformeren
naar een hogere vorm van honger die alleen door God gestild kan worden.
Het geloof geeft ons hoop en doet ons liefdevol omzien naar de medemens die het
minder goed heeft. Bidden, vasten en aalmoezen geven staan centraal tijdens de
veertigdagentijd en we proberen dit heel bewust vorm te geven.
T e k s t
Missale Romanum [MR] 1970
Cælesti
pane refecti,
quo fides alitur,
spes provehitur et caritas roboratur,
quæsumus,
Domine,
ut ipsum,
qui est panis vivus et verus, esurire discamus,
et in omni verbo,
quod procedit de ore tuo, vivere valeamus.
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie 1979
Heer, Gij hebt
ons het brood uit de hemel gegeven
waardoor ons
geloof wordt gevoed, onze hoop vermeerderd en onze liefde versterkt.
Wij bidden U:
wek in ons de
honger op naar Hem die het levende en ware brood is,
en laat ons
leven van ieder woord dat voortkomt uit uw mond.
Werkvertaling
Met het hemelse Brood versterkt,
waardoor het geloof wordt gevoed, de hoop wordt
vermeerderd en de liefde wordt versterkt,
bidden wij U, Heer,
dat wij naar Hem, die het levende en ware Brood is,
leren hongeren,
en van ieder woord, dat voortkomt uit zijn mond,
kunnen leven.
L i t u r g i s
c h e a n t e c e d e n t e n
De Postcommunio
is een nieuwe compositie voor het Missale Romanum 1970, Novus Ordo. Zij steunt
nochtans op tekstfragmenten van het Sacramentarium
Triplex, Zürich, Centrale Bibliotheek. C 43, Ie dl.,
tekst rond 1000. Uitg. Heiming, 1968 (LQF 49) 647 en 667.
B i j b e l s
e c o n t e x t
De attente lezer
ziet onmiddellijk referenties naar:
Mt 4, 4 en Lc 4,
4: qui respondens dixit scriptum est non in pane solo vivet homo sed in omni
verbo quod procedit de ore Dei (Jezus gaf hem ten antwoord: Er staat
geschreven: de mens leeft niet van brood alleen, maar van ieder woord dat
voortkomt uit de mond van God) en Jo 6, 51: ego sum panis vivus qui de caelo
descendi (Ik ben het levende Brood
dat uit de hemel is neergedaald).
A n a l y s e e n s
t i j l f i g u r e n
1. Cælesti
pane refecti,
2. quo
fides alitur, spes provehitur et caritas roboratur,
3. quæsumus,
Domine,
4a. ut
ipsum, 4b. qui est panis vivus et verus, 4a. esurire discamus,
4a. et in
omni verbo, 4c. quod procedit de ore tuo, 4a.vivere valeamus.
De oratie bestaat uit één enkele doorlopende zin, opgebouwd uit het
hoofdpredicaat quæsumus met Domine als adres (regel 3), waarbij de openings-,
respectievelijk bijzin cælesti … refecti
(r. 1) een illustratieve bijstelling vormt bij het subject nos/wij (opgesloten
in quæsumus). Regel 2 van de oratie quo . . . roboratur is een reflexieve
bijzin die de heilswerking aanduidt van
het in regel 1 genoemde antecedent pane. Deze bijzin staat in de indicativus
vanwege de feitelijke waarheid voor hen die in het mysterie van de transsubstantiatie
van brood en wijn in het Lichaam en Bloed van Christus geloven.
Het hoofdpredicaat quæsumus
wordt gevolgd door middels de coniunctie et verbonden twee finale/doelaanwijzende
of consecutieve/gevolgaanduidende bijzinnen - ut ipsum […] esurire discamus […] et in omni verbo […] vivere valeamus
-ingeleid door het voegwoord ut, in de coniunctivus vorm, omdat hierin de bede
wordt uitgesproken: opdat wij leren naar Hem te hongeren en van ieder woord te kunnen leven. (r. 4a)
Ipsum is het object in de accusativusvorm de werkwoordengroep esurire
discamus terwijl in omni verbo een
bijwoordelijke bepaling is van de groep vivere valeamus.
Ipsum wordt gevolgd door de relatieve bijzin qui est panis vivus et verus (r. 4b) in de
indicativus vanwege de realiteitswaarde en de relatieve bijzin quod procedit de
ore tuo (r. 4c) heeft als antecedent
omni verbi (r. 4a).
S t i j l f i g u r e n
Eindrijm in alitur, provehitur en roboratur (regel
2)
Alliteratie v in in vivus en verus en eindrijm -us (r. 4b)
Alliteratie v in verbo, vivere en valeamus (r. 4a)
K l e i n v o c a b u l a r
i u m
Reficio, - fecti, -fectum betekent volgens de woordenboeken: opnieuw maken, nog
eens maken, herstellen, in de vorige toestand terugbrengen,weer opbouwen, weer
aanwakkeren, genezen, helen, verfrissen, verkwikken, versterken en vandaar
betekent het als adiectivum gebruikte participium passivi refectus, - a, - um, gesterkt, verkwikt. De kloosterlijke benaming
refter (refectorium) als plaats van verkwikking, eertzaal, is hiervan afgeleid.
Proveho, - vexi, - vectum heeft betekenissen als 1. vooruit brengen, voorwaarts
voeren, aanbrengen, verder voeren 2.
bevorderen, verheffen 3. vorderen,
vooruitgaan, voortgaan. Bijvoorbeeld: longius
ætate provectus: hoogbejaard (in leeftijd ver gevorderd); provecta nox erat, de nacht was ver
gevorderd; Christi Fílii tui ascensio est
nostra provectio: de hemelvaart
van Christus, uw Zoon is onze verheffing (Collecta Hemelvaart van O.H. J. C.)
Provecti0, onis vr., : het gedijen, het toenemen, het bevorderen
1. Provectus, us, m.: gevolg, toeneming, wasdom
2. Provectus, -a, -um (provehere)
gevorderd,vooruitgegaan
Alere, alui, altum/alitum 3., voeden, opvoeden, grootbrengen, kwseken,
onderhouden, versterken, vermeerderen, zich met iets voeden.
Alimentum,
-, n. betekent voedsel, spijs. Synoniem hiermee is alimonia, æ, f.
‘Des
aliments’ (Frans), levensmiddelen, levensmiddelenzaak.
Met
extensie betekent alimentum ook het
Griekse begrip tropheia, de vergoeding of compensatie
die kinderen hun ouders verschuldigd zijn voor hun opvoeding.
Esurio, - ivi/ii, esuriturus, willen eten, hongeren, honger hebben, hongerig zijn
naar iets, begeren, honger lijden. Voorbeelden: cum esuriente panem suum dividere, met de hongerige zijn brood
delen; esurientes implevit bonis,
hongerigen heeft Hij overladen met goederen (‘Magnificat’, Lc 1, 53).
Procedo, -cedi, -cessus, 3 heeft als betekenissen “zich voorwaarts
bewegen, vooruitgaan, voortgaan, verdergaan, voor de anderen uitgaan,
voorafgaan” en nog belangrijker “van iets of iemand komen, voortkomen van/uit,
ontspruiten” en zelfs “uit de mond voortkomen, geuit worden, uitgesproken
worden” zoals in de Postcommunio van vandaag.
C o m m e n t a a r
“Panem de cælo præstitisti eis, omne delectamentum in se habentem”,
Brood uit de hemel hebt Gij hen gegeven, dat alle geneugte in zich bevat.” Deze
tekst, zoals bekend, herkennen we als vers bij de oratie van het H. Sacrament,
telkens als het Tantum ergo wordt gezongen bij de afsluiting van de
eucharistische aanbidding of processie. In
Liturgia Horarum fungeert deze pericope als vers na de korte lezing van de Sext
in het Officieformulier van het Hoogfeest van het Lichaam en Bloed van O.H.
Jezus Christus. Slechts éénmaal vinden
we deze tekst in de H. Schrift, namelijk in het Boek der Wijsheid (Sap 19, 20); allereerst is deze van
toepassing op de mannaregen in de
woestijn, waarmee Jahweh op wonderbare wijze zijn volk van voedsel voorzag (zie
Exodus 16). Het was bovendien een toebereid brood, dat zonder verdere
voorbereiding gegeten kon worden. De Joden bleven het manna eten gedurende
veertig jaar tot ze de grenzen van Kanaän hadden bereikt. Het manna was
‘leeftocht’ op weg naar het Beloofde Land. Het sterkte de Israelieten ook in
geestelijke zin.
Bij de samenstelling van het Goddelijk Officie voor Sacramentsdag werd
de tekst Panem . . . habentem door de H. Thomas van Aquino
ingevoegd vanwege de veelzeggende inhoud. In het Evangelie van Sint Jan
verwijst het begrip panis de cælo naar het Eucharistisch Brood en
tegelijkertijd naar Christus zelf: “Panis enim Dei est, qui de cælo descendit
et dat vitam mundo” (Jo 6, 33)- Want het is het Brood van God dat uit de hemel
neerdaalt en leven geeft aan de wereld; en “qui manducat hunc panem vivet in
æternum” (Jo 6, 59) – Wie van dit Brood eet, zal leven in eeuwigheid. De vereniging met Christus in alle eeuwigheid
is één – zo niet het voornaamste – van de geestelijke effecten van de H.
Communie.
‘Omnem delectamentum’, alle geneugte, alle mogelijke ontvangen gaven,
alle vruchten van de Communie: de Catechismus (CKK paragraaf 1391 e.v.) somt ze
voor ons op. De Postcommunio van vandaag
richt onze aandacht allereerst op het effect dat de H. Communie heeft op de
drie goddelijke deugden van geloof, hoop en liefde, in mooi Latijn verwoord
middels een cumulatieve trits: “quo
fides alitur, spes provehitur et caritas roboratur” (waardoor het geloof wordt
gevoed, de hoop wordt vermeerderd en de liefde versterkt). Wat het materiële voedsel voor ons
lichamelijk leven betekent, verwezenlijkt de H. Communie op wonderbare wijze in
ons geestelijk leven. De vereniging met
de Verrezen Christus bewaart het genadeleven dat in het Doopsel werd
ontvangen, voedt het, doet het groeien in kracht en vernieuwt het. De
goddelijke (theologale) deugden stellen
ons in staat in verbondenheid met de H. Drieëenheid te leven; zij funderen ,
bezielen en kenmerken bijgevolg ons morele handelen: te leven en te handelen
als kinderen van God teneinde het eeuwig leven deelachtig te worden. Ze vormen
de kroon op de morele deugden (morele of
zedelijke deugden: voorzichtigheid, rechtvaardigheid, sterkte, matigheid en hun
subcategorie) waardoor wij groeien in het goede onder leiding van de Heilige
Geest.
Door het
ontvangen van de H. Communie wordt de relatie met Christus versterkt, Hij zelf
geeft ons in de H. Eucharistie futuræ gloriæ
pignus, het onderpand van de eeuwige heerlijkheid die wij bij Hem en in Hem
mogen genieten, de deelname aan het H. Offer doet ons in zijn Hart wonen en Hij
zelf is onze leeftocht op onze reis naar de hemel (verg. KKK 1410).
Het tweede
deel van de Postcommunie herinnert ons aan de zaligspreking van Jezus in Mt 5, 6 : ”Beati qui esuriunt, et sitiunt
iustitiam: quoniam ipsi saturabuntur” waarin Hij aan het hongeren en dorsten
naar Hem de belofte van verzadiging verbindt.
In de H.
Eucharistie en met name in de H. Communie bereikt de mens die volmaakte
vereniging met God, waarvoor hij geschapen werd. De mens werd geschapen om in
vereniging met God te leven, zowel in dit leven als in het hiernamaals. Het
Kruisoffer van Christus heeft de mensen van de slavernij van de zonde bevrijd
en hen door de goddelijke genade in de
vereniging met God hersteld.
In het H.
Misoffer bieden priester en gelovigen de volmaakte gehoorzaamheid van Christus
en de gehoorzaamheid van hun eigen wil aan de Vader aan. Zo wordt ook ons offer
aangenaam aan en aanvaardbaar voor God. Door deze wonderbaarlijke ruil ontvangen de gelovigen bij de H. Eucharistie de
H. Communie terug als voedsel voor hun hele persoon. Zij ontvangen Christus
zelf, de Bewerker van alle genade en van de liefde. Door het ontvangen van de
H. Communie zijn we op de koninklijke weg, de goddelijke weg naar het heil,
waar God alles in allen is.
De twee
laatste preces van de Lauden van het Officieformulier van het Hoogfeest van het
Lichaam en Bloed van Christus zijn illustratief voor de inhoud van de
Postcommunie van deze zondag:
Christe, manna
de cælo descendens , qui Ecclesiam pascis corpore et sanguine tuo,
in fortitudine
huius cibi fac nos ambulare.
Christus, manna dat uit de hemel neerdaalt
en dat uw Kerk voedt met uw Lichaam en Bloed, geef dat wij voortgaan in de
kracht van dit voedsel.
Christe,
invisibilis hospes convivii nostri, qui stas ad ostium et pulsas,
ad nos veni,
cena nobiscum et nos tecum.
Christus, onzichtbare gastheer bij onze
maaltijd, die staat aan de deur en klopt, kom tot ons, houd maaltijd met ons en
wij met U.
John Henry
Newman [1801-1890] over
Het voedsel van de ziel
Op 14 februari van dit jaar werd
door de H. Stoel een tweede wonder erkend, toegeschreven aan kardinaal John
Henry Newman, waarmee de weg wordt geopend naar zijn canonisatie
(heiligverklaring) die voorzien is voor oktober van dit jaar. Op de voorspraak van
deze in 1845 tot de Katholieke Kerk bekeerde Anglicaanse theoloog werd een
Amerikaanse vrouw van interne bloedingen genezen. Kardinaal Newman, die in 1890
overleed is daarmee de eerste Brit die na drie eeuwen als heilige in de canon
van de Katholieke Kerk wordt ingeschreven. Deze verheffing was reeds in 1958
geopperd.
1. Sitivit in te anima mea: Naar U dorst mijn ziel (Ps 62, 2).
Alle dingen leven in U, o
Heer, en Gij schenkt hun voedsel. Oculi
omnium in te sperant: Aller ogen zien naar U uit (Ps 144, 15). Aan de dieren op het veld geeft Gij eten en drinken.
Zij blijven van dag tot dag leven, omdat Gij hen van dag tot dag het
levensvoedsel geeft. En als Gij het niet geeft, voelen zij terstond hun
ellende. Hun natuur zelf getuigt voor deze grote waarheid, want terstond
overvalt hun een grote angst, en ze schreeuwen en dolen rond in alle richtingen
om het nodige te zoeken. Maar ons, Uw kinderen, voedt Gij met een ander
voedsel. O, mijn God, die ons gemaakt hebt, Gij weet dat niets anders ons kan
verzadigen dan Gijzelf, en daarom hebt Gij Uzelf tot eten en drinken voor ons
gemaakt. O alleraanbiddelijkst mysterie! O wonderbaarlijk geheim! Gij, de
heerlijke, de schone, de sterke, de zachte, Gij wist dat niets onze
onsterfelijke natuur en ons zwakke hart in leven zou kunnen houden dan Gij
alleen. En daarom hebt Gij menselijk vlees en bloed aangenomen, opdat die als
Gods vlees en bloed ons leven zouden zijn.
2. Welk een ontzagwekkende
gedachte! Ieder ander behandelt Gij anders, maar voor mij is het vlees en bloed
van God mijn enig leven. Zonder dat verga ik; maar zal ik ook niet met dat en dóór
dat vergaan? Hoe kan ik toch geraken tot die hoogte waarop ik mij mag voeden
met God? O, mijn God, ik ben in grote verlegenheid: - zal ik verder gaan of zal
ik teruggaan? – Verder gaan zal ik: ik wil U tegemoet gaan. Ik wil mijn mond
openen en Uw gaven ontvangen. Ik doe het met groot ontzag en met vrees: maar
wat moet ik anders doen? Tot wie zou ik gaan dan tot U? Wie kan mij redden dan
Gij? Wie kan mij reinigen dan Gij? Wie kan mij zelfoverwinning geven dan Gij?
Wie kan mijn lichaam uit het graf opwekken dan Gij? Daarom kom ik dan ook tot U
te midden van al die moeilijkheden, vol vrees, maar ook vol vertrouwen.
3. Mijn God, Gij zijt mijn
leven; als ik U verlaat, moet ik hongeren en dorsten. Verloren geesten in de
hel hongeren en dorsten, omdat zij God niet hebben. Zij hongeren en dorsten
tegen hun zin, gedwongen door de behoefte van hun eigen oorspronkelijke natuur.
Maar ik verlang naar U te hongeren en te dorsten, mijn God, om een betere
reden. Ik verlang bekleed te worden met die nieuwe natuur, die uit liefde zo
zeer hunkert naar U, dat mijn vrees om tot U te komen overwonnen wordt. Ik kom
tot U, o Heer, niet slechts omdat ik ongelukkig ben zonder U, niet slechts
omdat ik voel U nodig te hebben, maar omdat Uw genade mij er toe brengt U te
zoeken ter wille van U zelf, omdat Gij zo heerlijk en zo schoon zijt. Ik kom
met grote vrees, maar met nog groter liefde. O, moge het mij gegeven zijn,
naarmate de jaren voorbijgaan, naarmate het hart zich sluit en alles tot een
last wordt, toch nooit deze jeugdige, vurige, veerkrachtige liefde voor U te
verliezen. Moge Uw genade dan datgene aanvullen waarin de natuur te kort
schiet. Wil des te meer voor mij doen naarmate ik minder voor mijzelf kan doen.
Laat Uw bovennatuurlijke bezoeken des te voller en sterker, Uw tegenwoordigheid
in mij des te dringender en werkdadiger worden, naarmate ik meer zal weigeren
mijn hart voor U open te stellen.
(Uit J.H.
Newman, Meditaties en godsvruchtige oefeningen in de vertaling van Aurelius
Pompen, O.F.M., Bussum 1956, p. 112-114)