woensdag 23 maart 2022

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Hebdomadæ III Quadragesimæ Feria V Hostia spiritalis. Geestelijke offerande.


Ad Officium lectionis


Lectio altera
Ex Tractátu Tertulliáni presbýteri De oratióne
(Cap. 28-29: CCL 1, 273-274)
Tweede lezing

Uit het Tractaat ‘Over het gebed’ van Tertullianus, priester

Geestelijke offerande

Het gebed is een geestelijke offerande, die de vroegere offers teniet doet. Wat geef Ik, zegt Hij bij Isaias, om uw talloze offers? Ik ben zat van uw offers van ramen, van het vet van uw lammeren, van het bloed van uw stieren en bokken. Ik lust het niet meer. Wie heeft dat van uw handen opgeëist?
Maar wat God wel van u vraagt, leert het Evangelie, Het uur komt, zegt Hij, waarop de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid. God immers is Geest, en daarom zoekt Hij zulke aanbidders.
Wij zijn ware aanbidders en ware priesters als wij, biddend in de geest, in de geest ook het offer brengen van het gebed, een offer, dat God eigen is en aangenaam, dat Hij namelijk zoekt, dat Hij zich bereid heeft.
Dit gebed, van ganser harte God toegewijd, gevoed door geloof, verzorgd door de waarheid, gaaf door onschuld, zuiver door kuisheid, gekroond door de liefde, versierd met goede werken – moeten we met psalmen en lofzangen tot voor het altaar brengen van God, en dit zal ons alles van God doen verkrijgen.

Wat toch zal God weigeren aan een gebed, dat uit geest en waarheid voortkomt, dat juist door Hem zo geëist wordt? Wij lezen en horen en geloven hoe sterk de bewijzen zijn van de krachtdadigheid ervan!
In de oude tijden bevrijdde het gebed van branden, wilde dieren en honger, en toch had het niet de vorm gekregen, ons door Christus geleerd.
Maar hoeveel meer zal het christelijk gebed uitwerken! God plaatst geen engel meer temidden van de vlammen, om ze met water te doven. Hij sluit geen muilen van leeuwen en laat geen voedsel brengen naar hongerige landbouwers. Hij sluit geen gevoel van pijn uit door een bijzondere genade, maar Hij leert ons hoe de beproevingen te ondergaan, hoe ze te voelen en hoe erdoor te lijden. Om deugdbeoefening schenkt Hij grotere genaden, opdat men weten zal, wat het geloof van God kan verkrijgen, als men begrijpt wat men lijdt om zijn Naam.
Maar omgekeerd: het gebed bezorgde ook beproevingen, versloeg vijandelijke legers, verhinderde zegen brengende regens. Nu echter wendt het gebed elke rechtvaardige toorn van God af, houdt de wacht voor vijanden en smeekt genade af voor vervolgers. Is het wonder, als het hemelwater kan afsmeken, dat het ook in staat is geweest het vuur van de hemel te bidden? Alleen het gebed kan God overwinnen. Maar Christus wil niet, dat het gebed iets kwaads kan bewerken. Hij gaf aan het gebed alle macht ten goede.
Daarom, het gebed doet niets anders dan: dode zielen terug roepen van hen weg naar de dood, zwakken te sterken, zieken te genezen, duivels uit te drijven, kerkers te openen, boeien van onschuldigen te verbreken. Het gebed ook verzwakt de misstappen, verdrijft de bekoringen, doet vervolgingen beëindigen, troost de kleinmoedigen en verblijdt de moedigen, brengt reizigers veilig terug, matigt de golven, doet rovers verstijven van schrik, voedt de armen, bestuurt de rijken, richt de gevallenen op, ondersteunt die dreigen te vallen, geeft vastheid aan die staan.
Ook alle engelen bidden, ieder schepsel bidt, het vee en de wilde dieren bidden; ze buigen de knieën en als ze uit de stal of hun holen komen, kijken ze niet onverschillig naar de hemel, maar verheffen op hun manier hun geest. Ook als de vogels zich verheffen, stijgen ze op naar de hemel en in plaats van met handen spreiden zij het kruis van hun vleugels uit en zeggen iets als een gebed.
Wat moeten we nog meer zeggen over de plicht van het gebed? Onze Heer zelf heeft gebeden, aan Wie eer en kracht in de eeuwen der eeuwen.

(Cap. 28-29: CCL 1, 273-274)