Ad Officium
lectionis
Lectio altera
Ex Tractátu Tertulliáni
presbýteri De oratióne
(Cap. 28-29: CCL 1, 273-274)
Tweede lezing
Uit het Tractaat ‘Over het
gebed’ van Tertullianus, priester
Geestelijke offerande
Het gebed is
een geestelijke offerande, die de vroegere offers teniet doet. Wat geef Ik, zegt
Hij bij Isaias, om uw talloze offers? Ik ben zat van uw offers van ramen,
van het vet van uw lammeren, van het bloed van uw stieren en bokken. Ik lust
het niet meer. Wie heeft dat van uw handen opgeëist?
Maar wat God
wel van u vraagt, leert het Evangelie, Het uur komt, zegt Hij, waarop
de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid. God immers
is Geest, en daarom zoekt Hij zulke aanbidders.
Wij zijn ware
aanbidders en ware priesters als wij, biddend in de geest, in de geest ook het
offer brengen van het gebed, een offer, dat God eigen is en aangenaam, dat Hij
namelijk zoekt, dat Hij zich bereid heeft.
Dit gebed, van
ganser harte God toegewijd, gevoed door geloof, verzorgd door de waarheid, gaaf
door onschuld, zuiver door kuisheid, gekroond door de liefde, versierd met
goede werken – moeten we met psalmen en lofzangen tot voor het altaar brengen
van God, en dit zal ons alles van God doen verkrijgen.
Wat toch zal
God weigeren aan een gebed, dat uit geest en waarheid voortkomt, dat juist door
Hem zo geëist wordt? Wij lezen en horen en geloven hoe sterk de bewijzen zijn
van de krachtdadigheid ervan!
In de oude
tijden bevrijdde het gebed van branden, wilde dieren en honger, en toch had het
niet de vorm gekregen, ons door Christus geleerd.
Maar hoeveel
meer zal het christelijk gebed uitwerken! God plaatst geen engel meer temidden
van de vlammen, om ze met water te doven. Hij sluit geen muilen van leeuwen en
laat geen voedsel brengen naar hongerige landbouwers. Hij sluit geen gevoel van
pijn uit door een bijzondere genade, maar Hij leert ons hoe de beproevingen te
ondergaan, hoe ze te voelen en hoe erdoor te lijden. Om deugdbeoefening schenkt
Hij grotere genaden, opdat men weten zal, wat het geloof van God kan
verkrijgen, als men begrijpt wat men lijdt om zijn Naam.
Maar omgekeerd:
het gebed bezorgde ook beproevingen, versloeg vijandelijke legers, verhinderde
zegen brengende regens. Nu echter wendt het gebed elke rechtvaardige toorn van
God af, houdt de wacht voor vijanden en smeekt genade af voor vervolgers. Is
het wonder, als het hemelwater kan afsmeken, dat het ook in staat is geweest
het vuur van de hemel te bidden? Alleen het gebed kan God overwinnen. Maar
Christus wil niet, dat het gebed iets kwaads kan bewerken. Hij gaf aan het
gebed alle macht ten goede.
Daarom, het
gebed doet niets anders dan: dode zielen terug roepen van hen weg naar de dood,
zwakken te sterken, zieken te genezen, duivels uit te drijven, kerkers te
openen, boeien van onschuldigen te verbreken. Het gebed ook verzwakt de
misstappen, verdrijft de bekoringen, doet vervolgingen beëindigen, troost de
kleinmoedigen en verblijdt de moedigen, brengt reizigers veilig terug, matigt
de golven, doet rovers verstijven van schrik, voedt de armen, bestuurt de
rijken, richt de gevallenen op, ondersteunt die dreigen te vallen, geeft
vastheid aan die staan.
Ook alle
engelen bidden, ieder schepsel bidt, het vee en de wilde dieren bidden; ze
buigen de knieën en als ze uit de stal of hun holen komen, kijken ze niet
onverschillig naar de hemel, maar verheffen op hun manier hun geest. Ook als de
vogels zich verheffen, stijgen ze op naar de hemel en in plaats van met handen
spreiden zij het kruis van hun vleugels uit en zeggen iets als een gebed.
Wat moeten we nog meer zeggen over
de plicht van het gebed? Onze Heer zelf heeft gebeden, aan Wie eer en kracht in
de eeuwen der eeuwen.
(Cap. 28-29:
CCL 1, 273-274)