Memoria
Introductio
Maximilianus Maria Kolbe die 8 ianuarii in Polonia
natus, Ordinem Fratrum Minorum Conventualium adolescens ingressus est, et anno
1918 sacerdos in Urbe ordinatus. Filiali flagrans in Deiparam Virginem pietate,
pium sodalicium, cui nomen «Militiæ Mariæ Immaculatæ», excitavit, quod tum in
patria tum in aliis regionibus late propagavit. Missionarius in Iaponiam
adveniens, christianam fidem sub eiusdem Virginis Immaculatæ auspiciis ac
patrociniis dilatare studuit. Tandem in Poloniam reversus, plurimasque in campo
de Oświęcim Cracoviensis districtus perpessus ærumnas, immani sæviente populorum
conflictu, actuosam vitam in holocaustum caritatis die 14 augusti 1941
consummavit.
Lectio altera
Ex Epístolis
sancti Maximiliáni Maríæ Kolbe
(O. Joachim Roman Bar, O.F.M. Conv., ed., Wybór Pism,
Warszawa 1973, 41-42; 226)
Cum autem Dei
glória in animárum salúte, quas Christus próprio sánguine redémit, quam máxime
respléndeat, áltius ac præcípuum apostólicæ vitæ stúdium illud esto,
quamplúrium animárum salútem immo et altiórem sanctificatiónem procuráre. Quæ vero in hunc
finem áptior præsto sit via, scílicet ad divínam comparándam glóriam necnon
plurimárum animárum sanctificatiónem, paucis dicam. Deus, qui infiníta sciéntia
ac sapiéntia est, adeóque quid a nobis contínuo præstándum sit ut eius adaugeátur
glória óptime novit, voluntátem suam nobis per suos in terris vices geréntes,
ut plúrimum, maniféstat.
Quæ ómnia expedítius
per Vírginem Immaculátam obtinébimus, cui Deus benigníssimus suæ dispensatiónem
misericórdiæ commísit. Nullum équidem
dúbium, quin Maríæ volúntas ipsíssima Dei volúntas nobis sit. Cumque
nosmetípsos eídem dedicámus, instruménta in eius mánibus, quemádmodum et ipsa
in Dei mánibus, divínæ misericórdiæ effícimur. Sinámus ítaque nos ab ea dírigi,
sinámus ab ea manudúci, simúsque sub eius ductu quiéti ac secúri: cuncta enim
nobis ipsa prospíciet, cuncta providébit, córporis animíque necessitátibus
prompta succúrret, difficultátes et angústias ipsa removébit.
H.
Maximiliaan Maria Kolbe, priester en martelaar
Inleiding
Maximiliaan
Maria Kolbe werd op 8 januari 1894 in Polen geboren. Hij trad op jeugdige
leeftijd in bij de minderbroeders-conventuelen en werd in 1918 te Rome priester
gewijd. In zijn vurige liefde tot de Moeder Gods stichtte hij een vereniging
onder de naam van ‘Ridderschap van de Onbevlekte’. Voor de opbouw van zijn orde
vervulde hij verschillende bedieningen
en was een bezield en begaafd novicenmeester. Als missionaris in Japan zette
hij zich in voor de uitbreiding van het christelijk geloof. Na zijn terugkeer
in Polen heeft hij tijdens de tweede wereldoorlog veel leed en ellende
doorstaan in het concentratiekamp Auschwitz. Daar kwam op 14 augustus 1941 een
einde aan zijn werkzaam leven, dat hij opofferde om het leven van een
medegevangene te redden.
Tweede lezing
Uit de brieven van de H. Maximiliaan Maria
Kolbe, priester en martelaar.
(O. Joachim Roman Bar, O.F.M. Conv., ed.
Wybór Pism, Warszawa 1973, 41-42; 226)
Apostolische ijver voor de
redding en de heiliging der zielen
Ik
ben vol vreugde, geliefde broeder, over uw brandende ijver voor Gods eer. In
onze tijd zien wij met verdriet een epidemische ziekte, die men indifferentisme
heeft genoemd, zich onder verschillende gedaanten voortplanten, niet alleen
onder de mensen in de wereld maar ook onder de leden van religieuze
gemeenschappen. Daar nu God oneindige eer waardig is, is het onze dringendste
taak, Hem de hoogste eer te brengen waartoe onze zwakke kracht in staat is,
want wij zullen immers nooit in staat zijn God passend te eren zolang wij
schepselen in ballingschap zijn.
Daar
Gods eer het heerlijkst straalt in het heil der zielen, die Christus met Zijn Bloed
heeft verlost, moet dit verhevenste en voornaamste streven van het apostolische
leven zijn: voor zoveel mogelijk zielen het heil en een voortgaande heiliging
te bevorderen. Welke de beste weg is naar dit doel, de heiliging van een
menigte van zielen, zal ik nu kort uiteenzetten. God, die oneindig is in kennis
en wijsheid, weet volkomen hoe wij kunnen bijdragen tot de vermeerdering van
Zijn eer; Hij maakte ons Zijn wil bekend en wel door middel van degenen die ons
namens Hem op aarde besturen.
Derhalve
leren wij de wil van God alleen in en door gehoorzaamheid kennen, maar wanneer
een superieur dwaalt kan het natuurlijk niet zo zijn dat ook wij in dwaling
vallen. Dan alleen behoeven wij niet te gehoorzamen, wanneer een superieur iets
leert, dat tegen de Wet van God ingaat; in zo’n geval is hij geen trouwe
verklaarder van Gods wil.
Deze
God, die alleen is, een oneindige, wijze, heilige en barmhartige Heer, is
Schepper en Vader, begin en einde, macht en liefde; dit alles is deze God. En
wat buiten God bestaat is alleen van waarde voor zover het op Hem betrokken
wordt, die de Schepper aller dingen en de Verlosser der mensen is; Hij is de
laatste bestemming der gehele schepping. Hij is het die ons Zijn aanbiddelijke
wil bekend maakt door Zijn plaatsvervangers en ons tot Zich trekt en door ons
andere zielen tot Zich wil trekken en in een volmaaktere liefde met Zich wil
verenigen.
Zie
toch, broeder, hoe groot door Gods barmhartigheid de waardigheid van ons mensen
is. Door gehoorzaam te zijn reiken wij tot buiten onze beperkingen en kunnen
wij werkelijk de wil volbrengen van God, die in Zijn oneindige wijsheid en
voorzienigheid ons zó bestuurt dat wij het goede doen. Door trouw te zijn aan
de wil van God - welke geen schepsel kan weerstaan – worden wij sterker dan
alles om ons heen.
Dit
is het pad der wijsheid, dit is de enige weg om God de hoogste eer te bewijzen.
Indien er een andere en betere weg was, zou Jezus Christus die zeker in woord
en voorbeeld aan ons hebben gewezen. Maar de H. Schrift heeft ons de wijze
waarop Hij in Nazareth leefde, met deze woorden op het hart gebonden: “Hij was
hun onderdanig” en beschrijft daarmee tevens hoe Hij de rest van Zijn leven in
gehoorzaamheid zou volbrengen, door op allerlei plaatsen te tonen dat Hij op
aarde was gekomen om de wil van Zijn Vader te doen.
Laten
wij daarom die allerbeminnelijkste Vader liefhebben; moge onze gehoorzaamheid
het teken zijn van de volmaakte liefde, die van ons wordt gevergd als offerande
van onze eigen wil. Wij hebben immers geen heerlijker (leer)boek, dat ons in de
liefde van God kan doen vorderen, dan de gekruisigde Christus.
Dit
alles kunnen wij verkrijgen door de bemiddeling van de Onbevlekte Maagd, aan
wie God in Zijn grote welwillendheid de beschikking over Zijn barmhartigheid
heeft toevertrouwd. Er is geen enkele twijfel, dat de wil van Maria voor ons de
wil van God Zelf is. Wanneer wij ons aan Haar opdragen worden we in haar handen
werktuigen van Gods liefde, zoals Zij dat ook in Zijn handen is. Laten wij ons
door Haar besturen, door Haar leiden; onder Haar geleide zijn wij gerust en
veilig; Zij beschermt ons immers altijd, zorgt voor alles, Zij staat ons zonder
dralen bij met alles wat wij naar lichaam en ziel behoeven, zij zal alle
moeilijkheden en benauwenissen van ons wegnemen.