Het
Laatste Avondmaal.
Mozaïek in de S. Apollinare Nuovo,
Ravenna (vóór 529)
Moge, Heer, de deelname aan uw sacramenten
ons redden.
I n l e i d i n g
Een heilmiddel voor alle ziekten van de ziel: “phármakon
athanasfas”, dat ziet het eerste deel van de oratie in de H. Communie.
Het tweede deel is iets moeilijker te begrijpen. Wel
is duidelijk dat wij het licht van de goddelijke Waarheid bezitten en nu bidden
in dit bezit bevestigd te worden. De relatie met het ontvangen van het Eucharistische
Sacrament vraagt enige opheldering. De H. Communie schenkt ons het eeuwige
leven en als een hemelse artsenij geneest zij ons zwakke menselijk leven,
geworteld als het is in onze zondige natuur. Onze fouten worden door Christus steeds
weer vergeven, zeker wanneer we dat ook bij het begin van de H.
Eucharistieviering in de schuldbelijdenis aan Hem vragen en regelmatig het
sacrament van de H. Biecht ontvangen.
Leven en licht zijn reeds in de zichtbare natuur
verwante begrippen. Wat is er noodzakelijker en kostbaarder dan leven en licht
waarnaar niet alleen de mens maar al het geschapen leven streeft? Zonder licht
is er geen leven denkbaar; waar duisternis is, daar heerst de dood.
De Proloog op het Johannesevangelie verkondigt van het
eeuwige Woord: “In Hem was het leven, en dat leven was het licht van de mensen”
(Jo 1, 4). Met recht kunnen we dus van het Woord, de Zoon van God, zeggen dat Zijn
leven de bron is van alle licht: “Quoniam apud te est fons vitæ et in lumine
tuo videbimus lumen” (Ps 35 [36]10), want bij U is de bron des levens en in Uw
licht zullen wij het licht zien.
Het leven dat in de H. Eucharistie wordt gevoed en in
bepaalde gevallen wordt geheeld, werd ons bij het Doopsel door de wedergeboorte
uit water en de H. Geest geschonken. Hoe de gedachte aan het licht hier voor de
hand ligt toont ons het feit dat men in de vroege Kerk – en ook nu nog binnen
de Orthodoxe Kerken - het Sacrament van het Doopsel ook wel ‘het mysterie van
de Verlichting’ noemde (vgl. bijvoorbeeld Justinus, 1 Apol 65 sub 12: “Deze
wassing krijgt ook de naam van verlichting, daar zij, die die leer ontvangen,
hun geest vervuld weten van licht”). Tot dit Sacrament gaf het geloof toegang
en dat niet alleen. Het geloof behoorde intrinsiek tot het Doopsel, zoals de
belijdenis van de Allerheiligste Drievuldigheid aantoont, zonder welke er geen
Doopsel mogelijk is. Het geloof is het “Licht van de Waarheid”, onafscheidelijk
verbonden met het leven van hen die in Christus herboren zijn en Zijn Naam
dragen. Om die reden bidt de Postcommunio, dat de H. Communie het geloofsleven
van ons, christenen, mag helen en dit leven mag bevestigen in het licht van de
Waarheid.
T e k s t
Missale Romanum [MR] 1970
Sacramentorum
tuorum, Domine, communio sumpta nos salvet,
et
in tuæ veritatis luce confirmet.
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie
1979
Heer,
moge de communie die wij hebben ontvangen ons verlossing brengen
en
ons doen standhouden in het licht van uw waarheid.
Werkvertaling
Moge, Heer, de
deelname aan uw sacramenten ons redden,
En ons in het
licht van uw waarheid bevestigen.
(Hier omwille van de vertaling ‘sumpta’ opgeofferd)
L i t u r g i s
c h e a n t e c e d e n t e n
De brontekst van
de Postcommunio van vandaag is te vinden in het Sacramentarium Gregorianum, 9e
eeuw, 145,3 (Uitg. Lietzmann 1921) en in een 30-tal andere codices op het
Europees continent en op de Angelsaksische eilanden (zie E. Mœller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t
Wallant, Corpus Orationum, VIII, R-S
(Orationes 4955-5538), Brepols, Turnhout 1996, p. 96-97, nr. 5166)
De Postcommunio
was in MR 1962, 1000 de Postcommunio van de gedachtenis van de HH. Hippolytus
en Cassianus, martelaren (13 augustus). Zie ook verder onder Commentaar.
T e x t u e l e a n a l y s e
1.
Sacramentorum tuorum, Domine, communio sumpta nos salvet,
2.
et in tuæ veritatis luce confirmet.
De Postcommunio bestaat uit één doorlopende hoofdzin, in twee
halfzinnen verdeeld en verbonden door de coniunctie et. De prædicaten van beide
halfzinnen, salvet en confirmet, staan beide in de coniunctivusvorm vanwege het
wens-/gebedskarakter (coniunctivus optativus). Van beide prædicaten vormt sacramentorum tuorum communio sumpta het
subject.
Ad 1
Domine, (o), Heer, -
aanspreektitel van God, in de vocativusvorm van Dominus.
Communio sumpta
sacramentorum tuorum, het deelnemen aan uw heilige geheimen,- subject van het
prædicaat salvet, samengesteld uit twee congruerende nominativusvormen:
communio met het adjectief gebruikte participium perfecti passivi van sumere,
sumpsi, sumptum, nemen, nuttigen, ontvangen, en de bijvoeglijke bepaling
sacramentorum tuorum in twee
congruerende genitivusvormen meervoud (genitivus explicativus) die het subject
communio sumpta nader verklaart).
Nos, wij/ons – object van
salvet (r. 1) en confirmet (r. 2) in de accusativusvorm van het pronomen
personale nos.
Ad 2
Zoals reeds gezegd is
communio sumpta sacramentorum tuorum ook subject van het prædicaat confirmet.
In tuæ veritatis luce,
in het licht van uw waarheid, - bijwoordelijke bepaling resp. voorzetselbepaling, samengesteld uit de
ablativusvorm luce geregeerd door de præpositie in en nader verklaard door de
genitivusvorm veritatis (genitivus explicativis) die zo geplaatst is dat ze een
hyperbaton bewerkt tussen tuæ en veritatis.
S t i j l f i g u r e n
Gewone congruentie met verwante uitgangen: sacramentorum tuorum (regel
1)
Eindrijm / assonantie: salvet (r. 1) en confirmet (r. 2)
Hyperbaton (uiteenplaatsing van grammatical bijelkaar horende
begrippen): in […] luce (r. 2)
Antithese tussen tuorum (r.1), tuæ
(r.2) (pronomina possessiva van God) en nos (r. 1), (pronomen personale).
Chiasme
(kruisstelling):sacramentorum tuorum (r. 1) en tuæ veritatis (r. 2)
O- en u-klank in r. 1 sterk aanwezig, alsmede u-klank in r. 2
K l e i n v o c a b u l a r
i u m
Communio
Is afgeleid van moenia “verdedigingsmuren” en munio
“omwallen, versterken” betekent het begrip oorspronkelijk “aan alle kanten
verstevigen, sterk beveiligen, barricaderen, een schans aanleggen”. Een andere betekenis,
afgeleid van communis betekent “gemeenschap,
onderlinge of wederzijdse participatie. In de geschriften van Cicero vindt men
wel het gebruik van het begrip communio, maar incidenteel.
In het Latijn werd communio
gebruikt als vertaling van het Griekse begrip koinonia. De begrippen
zijn onderling niet volledig equivalent hetgeen niet verrassend is gegeven de
moeilijkheid liturgische termen en teksten vandaag de dag zo exact mogelijk te
vertalen.
In dit opzicht heeft de Nederlandse vertaler bij deze
Postcommunio eeen ernstige scheve schaats gereden, door “sacramentorum” te
vertalen met “communie”. Als de auteur dat had gewild, dan had hij dat wel
gezegd.
Het begrip, in het gewone Grieks gebruikt, in de
antieke wereld wijd verbreid en ook gebezigd in de taal van het Nieuwe
Testament, betekent “dat wat gemeenschappelijk, gewoon, algemeen, gebruikelijk
is” in de zin van een gemeenschappelijk of algemeen element dat een gemeenschap
samenbindt (cf. 2Kor 13, 13; 1Jo 1, 3). In
uitgebreide zin een belangeloze gesteltenis tot participatie in een gemeenschap (cf. 2Kor 9, 13) en ook
het uitwendige teken of bewijs van die inwendige realiteit in de vorm van
bijdragen tot het algemene goed in de geest van broederschap (cf. Hand 2, 42).
Voorts is het ook de participatie in een samenkomst of
in het “algemene goed” dat het Lichaam en Bloed van de Heer is (cf. 1Kor 10,16).
Bij de schrijvers van de vierde eeuw
betekende koinonia / communion
derhalve het deelhebben aan het uitwendige teken van de als gemeenschappelijk
goed beschouwde realiteit van de H. Eucharistie (Eucharistieviering en
Sacrament). De Latijnse schrijvers gebruikten
het speciaal als uitdrukking voor het zich associëren met, het deelnemen aan en
het vormen van een gemeenschap. Een status die gemeenschap met de Kerk
uitdrukte en wel zo dat men in staat was deel te nemen aan de H. Eucharistie
binnen de kerkgemeenschap, na de voorbereiding door de initiatiesacramenten,
bekering en verzoening. Hieruit volgt dat het begrip communio zowel staat voor
de Eucharistische species (materie/gedaanten)
als voor het ontvangen ervan, en dit in harmonie met de leer en discipline van
de Kerk die voorziet in de H. Eucharistie, wordt opgebouwd door de H.
Eucharistie en door de band van onderlinge liefde.
“De Eucharistie schept
gemeenschap en doet gemeenschap groeien. De apostel Paulus schreef aan de
christenen van Korinthe met het doel duidelijk te maken hoe hun verdeeldheden,
die tot uiting kwamen in hun Eucharistische bijeenkomsten, in tegenspraak waren
met wat zij vierden: de Maaltijd des Heren. De apostel spoorde hen daarna aan
na te denken over het wezenlijke van de Eucharistie om terug te keren tot de
geest van broederlijke gemeenschap (cf. 1Kor 11, 17-34). De Heilige Augustinus
maakte de woorden van de apostel tot de zijne toen hij die in herinnering
bracht: “Gij zijt het Lichaam van Christus, en ieder van u is een lid van dit
Lichaam”(1Kor 12, 27) en daaraan toevoegde “Als
u Zijn Lichaam en leden zijt, dan zult ge op de tafel van de Heer uw
eigen geheim vinden. Ja, gij ontvangt uw eigen geheim” (Sermo 272: PL 38,
1247).
Hieruit besluit hij: “Christus
de Heer… heiligde aan Zijn tafel het mysterie van onze vrede en eenheid. Wie
dit mysterie van eenheid ontvangt zonder de band van de vrede te bewaren,
ontvangt geen mysterie tot zijn heil, maar als bewijs tegen zichzelf” (Id.
1248). (Encycl. Joh.-Paulus II, Ecclesia de Eucharistia (Over de
Eucharistie in relatie tot de Kerk), 17 april 2003, nr. 40.
Communio is ook de
titel van een internationaal katholiek theologisch tijdschrift tijdschrift.
Communia is de
verzamelterm van een reeks gemeenschappelijke gebedsformulieren in het Romeins
Missaal en het Getijdenboek, te gebruiken op feesten, respectievelijk gedachtenissen
van Heiligen die een eigen mis- of officieformulier geheel of gedeeltelijk
missen.
Confirmare, -avi, atum
1.vastmaken 2. bevestigen
3. versterken. Voorts in meer uitgebreide zin: bemoedigen, vertrouwen
inboezemen, iemand in zijn gezindheid bevestigen, verzekeren, bekrachtigen en
in de Katholieke Kerk: het H. Vormsel toedienen.
Het simplex is firmare met
betekenis van vastmaken, bevestigen. Vandaar firmamentum/firmament en Firmator,
Schepper, epitheton voor God de Vader.
Confirmatio, nis: Latijnse
benaming voor het H. Vormsel (Oud-Nederlands: Confirmatie)
Confirmatie heeft in het
Nederlands verder de volgende betekenissen: 1) Aanneming 2) Bevestiging,
bekrachtiging, ratificatie, versterking.
C o m m e n t a a re
Nu vanwege de zomer een excursie naar Rome met een uitweiding over de gedachtenis van de HH. Hippolytus en
Cassianus, martelaren, op 13 augustus in MR 1962. In MR 1970 vinden we op 13
augustus de gedachtenis van de HH. Hippolytus, priester, en Pontianus, paus,
martelaren, maar van Cassianus geen spoor meer. Hierna bespreken we ze alle
drie.
In het Martyrologium Romanum 2001 (MartRom –
p. 426) wordt niet alleen Hippolytus en Pontianus vermeld (aan de kop van de
lijst van de heiligen van deze dag) maar onmiddellijk daarop volgend Cassianus
met een eigen item. Omdat er tussen Cassianus en Hippolytus geen enkele relatie
is, was het logisch bij de herziening van de liturgie Hippolytus en Pontianus
samen te voegen in één gedachtenis.
Er zijn diverse heiligen uit de
oudchristelijke tijd met de naam Hippolytus en er is veel verwarring over wie
wie is. De Hippolytus van 13 augustus is zeker de H. Hippolytus van Rome en
niet de productieve schrijver met dezelfde naam, die volgens het lemma van P.
Nautin in de Encyclopedia of the Early Church (vol.
I, pp. 383-4), bisschop was in Palestina en in 240 stierf.
De derde eeuw was een turbulente tijd
voor de christenen in Rome. Niet alleen waren er vervolgingen van buiten, maar
ook waren er theologische controversen binnen de Kerk inzake de natuur/naturen
en de Godheid van Jezus Christus en zijn relatie tot de Vader.
Hippolytus, die in het Grieks schreef, was
in de vroeg christelijke Kerk van Rome een geleerde en toonaangevend Romeinse
priester. Hij nam stelling tegen het modalisme, dat stelde dat de Personen van
de H. Drieëenheid slechts drie modules of manifestaties van de ene God waren,
zonder een eigen persoonlijke individualiteit en zelfstandige Godheid.
Hippolytus propageerde het idee dat
Christus, de Logos / het Woord, naast de Vader zelf autonoom Persoon was,
ofschoon ondergeschikt aan Hem, dat Christus dus werkelijk een andere Persoon
was van de Trinitaire Godheid (ditheïsme).
Toen paus
Zephyrinus een niet éénduidige houding aannam in deze controverse veroordeelde
Hippolytus hem als willige speelbal van zijn invloedrijke en machtige diaken
Callistus. Zephyrinus deed in 217 of 218 afstand van de pauselijke zetel en
Callistus werd gekozen om de zetel van Petrus in te nemen. Hippolytus
liet zich door zijn volgelingen tot ‘paus’ uitroepen. Rigoreus
beschuldigde hij Calixtus [217-222], de opvolger van Zephyrinus, van diverse
ketterijen en laksheid in het handhaven van de kerkelijke tucht. Hippolutus was
de eerste tegenpaus tijdens de ambtsperiodes van Callistus I, Urbanus I
(222-230) en onze man Pontianus
(230–235) die volgens een legende de liturgische groet en het antwoord “Dominus vobiscum… Et cum
spiritu tuo” zou hebben ingevoerd.
Rond het jaar
235 werd Hippolytus samen met de nieuwe paus Pontianus [230-235] in het kader van de christenvervolging door de
Romeinse keizer Maximinus Thrax naar Sardinië – dat de roep
had van ongezond eiland / insula nociva – verbannen, ad metalla (tot de
mijnen).
Pontianus verliet volgens oude bronnen
waarschijnlijk zijn ambt op 28 september 235. Daarmee is paus Cœlestinus V (5 july
1294 - gekroond op 29 augustus) – 13 december 1294 en gestorven 19 mei 1296) vóór
paus Benedictus XVI (1927-heden, en paus
19 april 2005-18 februari 2013) niet de enige paus geweest in de geschiedenis
van de Kerk die bij leven afstand heeft gedaan van het pausambt.
Mogelijk
raakten Hippolytus en Pontianus in de
verschrikkelijke mijnen van Sardinië met elkaar bevriend en verzoenden
zich. Beiden stierven daar, waarschijnlijk door de onmenselijke omstandigheden.
Al in 236 werden de overblijfselen van Hippolytus en Pontianus door paus
Fabianus (236-250) als heilige martelaren terug naar
Rome overgebracht. Zij worden op dezelfde dag
gevierd waarschijnlijk vanwege de vermelding in de Depositio Martyrum (een document uit de vierde eeuw
inzake het begraven van martelaren), waarin we lezen "Idus Aug. Ypoliti in Tiburtina et Pontiani in Callisti”.
In ieder geval waren zij lotgenoten. In augustus valt de Idus op de 13e
dag. (De Idus of Iden is de Romeinse term voor de
dag van de volle maan, die valt op de 13e of 15e dag van
een maand. De term is vooral bekend omdat Julius Caesar op de Idus van maart, 15 maart, van het jaar
44 v.Chr. werd vermoord). Pontianus
werd begraven in de sectie van de pausen in de Catacomben
van Sint-Calixtus en Hippolytus op de begraafplaats aan de Via Tiburtina.
Cassianus
was volgens de hymne van de Latijnse dichter Prudentius (cf. Peristephanon, Hymnus IX), een leraar op het Forum Cornelii (genoemd naar de Romeinse dictator L.
Cornelius Sulla) het tegenwoordige Imola). Hij werd overgeleverd aan zijn
leerlingen die hem dood martelden met hun ijzeren schrijfstiften (traditus est calamis ad mortem torquendus), roeden of andere puntige materialen
waarmee ze op hun wastafeltjes werkten, enz.. De tekst van het
Martyrologium Romanum (Nederlandse vertaling 2008, p. 493) luidt: “Te Imola in
Romagna in Italië de heilige Cassianus, martelaar, die wegens zijn weigering om
de afgodsbeelden te vereren werd overgeleverd aan de kinderen van wie hij de
leraar was geweest, om hem met roeden te geselen tot de dood toe, opdat de
straf van de marteldood des te zwaarder zou zijn, naarmate de hand zwakker
was”.
Een associatie
die mogelijk opkomt bij het horen van de Latijnse versie van de Postcommunio is
de sterke verbinding tussen het ambt en het dienstwerk van Petrus binnen de
Kerk, door Christus Zelf gegarandeerd, en de werkzaamheid van de H.
Eucharistie, eveneens geborgd door de Heer. Het ene garandeert het tweede. Net
zoals er geen Kerk is zonder de H. Eucharistie en geen Eucharistie zonder de
Kerk, kan evenmin het petrinisch dienstwerk in de Kerk ontbreken, en kan ook
niet de realiteit van de verlossing door
de Kerk die Christus ons gaf, worden verzwakt, aan het wankelen gebracht en
vervaagd.
Tijdens het Laatste Avondmaal, richtte Onze Heer Jezus
zich tot Petrus en legde het Petrusambt in de Kerk duidelijker aan hem uit:
“Simon, Simon, weet dat Satan heeft geëist u allen te ziften als tarwe. Maar Ik
heb voor u gebeden dat uw geloof niet zou bezwijken. En wanneer gij eenmaal tot
inkeer zijt gekomen, versterk dan op uw beurt uw broeders” (Lc 22, 31-32). Onmiddellijk
hierop beloofde Petrus hartstochtelijk trouw te zullen zijn, waarna Christus
hem aankondigde hoe hij tot driemaal toe zal ontkennen Hem zelfs te kennen.
Het dienstwerk anderen te sterken of te bevestigen is
de onderliggende kracht waarover de opvolgers van Petrus beschikken, wanneer
zij onfeilbare uitspraken doen inzake geloof en moraal en ook wanneer zij hun
disciplinaire bevoegdheid binnen de Kerk uitoefenen.
In eenheid met de plaatsvervanger van Christus kunnen
wij steunen op de versterking die Christus ons schenkt door middel van hen.
Onmiddellijk vóór en na de meest heilige handeling van
de Eucharistieviering, de Consecratie,
legt de celebrant de hemelse Vader de gebeden voor levenden en doden
voor. Vóór de Consecratie van de Gaven de voorbeden voor de levenden en in de
juiste volgorde: allereerst voor de gehele Katholieke Kerk, vervolgens voor hen
die haar besturen en leiden, paus en bisschoppen “en voor allen, die
rechtzinnig en trouw, de behoeders zijn van het katholieke en apostolische
geloof” (Eucharistisch Gebed I).
Voor de plaatselijke Kerk is de bisschop het zichtbare
beginsel en de basis van eenheid, voor de universele Kerk is dat de opvolger
van Petrus. De H. Ignatius van Antiochië schreef: “ Van de Eucharistie gevierd
onder leiding van de bisschop of vanb iemand die door de bisschop is
aangesteld, kunnen we zeker zijn” (Ad Smyrnæos 8: PG 5,713).
Zo is ook “de paus van Rome, als opvolger van Petrus,
het blijvend en zichtbaar beginsel en fundament van de eenheid zowel van de bisschoppen
als van de menigte van de gelovigen” (Congreg. van de Geloofsleer, Communionis Notio (28 mei 1992) 11,: AAS
85 [1993]844) en is het in gemeenschap staan met hem wezenlijk vereist voor het
vieren van het Eucharistisch Offer. Deze grote waarheid wordt in de liturgie op
een aantal wijzen tot uiting gebracht: “Iedere viering van de Eucharistie vindt
plaats in eenheid niet alleeen met de eigen bisschop, maar ook met de paus, met
alle bisschoppen, met alle priesters en met het gehele volk. Ieder geldige
viering van de Eucharistie brengt deze universele gemeenschap met Petrus en met
de hele Kerk tot uitdrukking”
(Communionis
Notio als boven, 847 in: Ecclesia de Eucharistia, nr. 39).
In de
Postcommunio bidden wij in eenheid met de opvolger van de H. Petrus, de paus,
dat God ons zal sterken (confirmet)
in de Waarheid die God is (de ene Waarheid en niet meerdere waarheden), en
daartoe in onze eenheid als leden van de ene Kerk (niet meerdere kerken) die
Christus ons gaf, en bijgevolg in eenheid met ieder ander die deel uitmaakt van
deze gemeenschap, opgebouwd en gesymboliseeerd door het ontvangen van het
Lichaam en Bloed van de Verlosser. Daarom bidden we op voorspraak van de H.
Petrus en zijn heilige opvolgers.