Afbeelding 1, toelichting zie onder bijdrage |
7 mei:
H. Grafkerk van Jeruzalem
en Priorij Thabor van de Orde van het H.Graf:
Feest van Kruisvinding
Nos autem gloriari oportet in Cruce Domini nostri Iesu Christi in quo est salus, vita et resurrectio nostra: per quem salvati et liberati, sumus, alleluia, alleluia. (Gal 6,14)
Nos autem gloriari oportet in Cruce Domini nostri Iesu Christi in quo est salus, vita et resurrectio nostra: per quem salvati et liberati, sumus, alleluia, alleluia. (Gal 6,14)
Wij echter moeten roemen op het kruis van onze Heer
Jezus Christus. In Hem ligt ons heil, ons leven en onze verrijzenis. Door Hem
zijn wij verlost en bevrijd, alleluia, alleluia.
De Palestijnse
geschiedschrijver en bisschop Eusebius van Caesarea (263-339) en de H. Ambrosius,
bisschop van Milaan (339-397) berichten het eerst over de vinding van het
Heilige Kruis door Helena (248-329), moeder van keizer Constantijn de Grote.
Ook in de Legenda Aurea van Jacobus
de Voragine (1228-1298), bisschop van Genua, vindt men een beschrijving van
deze wonderbare gebeurtenis.
Jezus stierf buiten
de muren van de stad Jeruzalem op een plaats die nauwkeurig wordt aangeduid met
de naam “Golgotha” (Jo 1917-18; Lc 23,33; Mc 15,22; Mt 19,20). Deze
plaats lag buiten de stad, maar dicht erbij (Hebr 12.12; Jo 20,15).
Daar bevond zich een tuin waarin een nieuw graf (Jo 19, 41 en 20,15). Dit graf was uitgehouwen in de rots en was het
eigendom van Joseph van Arimathea (Mt
27,56-60).
Op grond van
archeologisch onderzoek (19e-20e eeuw) in de ondergrond
van de basiliek van het H.Graf kon met grote zekerheid binnen de omtrek van de
tuin zowel de uitloper van Golgotha als het nieuw in de rots uitgehouwen graf
worden teruggevonden (1). Ook het bestaan van het Capitool werd door hetzelfde
onderzoek bevestigd.
Na de dood van Jezus
was het Kruis een voorwerp van bijzondere verering voor de Joodse christenen,
zij plachten de plaats te bezoeken waar Jezus geleden had, gestorven en
begraven was totdat deze in het jaar 135 door keizer Hadrianus (76-138) werd
bedolven onder een ten behoeve van de bouw van het Capitool opgeworpen
verhoging met onder meer een Venustempel, waar schandelijke offers werden
gebracht om de christenen te weerhouden deze plaats nog te bezoeken. Iedere
herinnering aan Christus moest immers worden uitgewist.
Lange tijd lag het
Heilige Kruis, dat de goddelijke Heiland naar de Calvarieberg had gesleept,
waaraan Hij zo smartelijk genageld werd en waarop Hij voor het heil van alle
mensen tot verlossing van de zonden en de eeuwige dood zijn Bloed had vergoten,
onder stof en puin begraven, eer het werd gevonden.
Zo bleven het Kruis
en de overige voor de christenen kostbare relikwieën verborgen tot de tijd van
keizer Constantijn. Deze, ofschoon nog heiden maar de christenen niet ongenegen,
werd toen hij dertig was, door de legioenen van zijn vader tot keizer
uitgeroepen. Zijn mededinger Maxentius die in Rome als keizer resideerde
betwistte de keizerskroon en in een grote veldslag zou beslecht worden wie
voortaan heerser over het Romeinse imperium zou zijn. Maxentius had een enorm
sterk leger, Constantijns strijdmacht daarentegen was zwak en hij besefte ook
dat hij zonder buitengewone hulp niet kon overwinnen.
Hij zou in grote nood
gebeden hebben tot de God van de christenen over wiens almacht hij reeds
vernomen had, en zie, voor zijn ogen en die van zijn soldaten verscheen aan de
hemel een groot glanzend kruis met de tekst ”In hoc signo vinces” – in dit teken zul je overwinnen.
Afbeelding 2, toelichting zie onder. |
Volgens de vorm van dit Kruis liet Constantijn
vervolgens een standaard maken en deze zijn leger op het slagveld voorafgaan.
Maxentius werd verslagen en Constantijn begon zich vanaf dit moment (313) tot
de God van de christenen te wenden. Nadat hij in een grote slag nog een andere
rivaal had overwonnen en alleenheerser van het grote Romeinse Rijk was geworden
besloot hij uit dankbaarheid jegens God op de Calvarieberg een prachtige kerk
te bouwen; alleen de plaats waar de Heer was gekruisigd was niet te vinden en
nog minder het Kruis zelf.
De moeder van de keizer, de vrome Helena, schuwde, ofschoon reeds 80 jaar oud, geen moeite de wil van haar zoon uit te voeren. Zij reisde omstreeks 326 zelf naar Jeruzalem en liet de Venustempel neerhalen in de hoop het Graf van de Heer en daarbij ook het Kruis te vinden.
De moeder van de keizer, de vrome Helena, schuwde, ofschoon reeds 80 jaar oud, geen moeite de wil van haar zoon uit te voeren. Zij reisde omstreeks 326 zelf naar Jeruzalem en liet de Venustempel neerhalen in de hoop het Graf van de Heer en daarbij ook het Kruis te vinden.
Nadat het puin was verwijderd en de aarde was afgegraven vond men werkelijk
het Heilige Graf en in de onmiddellijke nabijheid drie kruisen van gelijke vorm
en grootte, en ook drie nagels en het houten titelbord met het opschrift:
“Jezus van Nazareth, Koning van de Joden”.
Nu kon men echter niet met zekerheid vaststellen welke het ware Kruis was,
aangezien het titelbord los bij de kruisen lag. De vrome keizerin raadpleegde
vervolgens de H. Macarius (312-334), de bisschop van Jeruzalem. Na intens gebed
liet bisschop Macarius de drie kruisen achtereenvolgens een zwaar zieke vrouw
opleggen. De beide eerste brachten haar geen verbetering, het derde echter
maakte haar onmiddellijk gezond.
Vanaf deze tijd bewees men het kruishout de diepste
verering en vierde men ter gedachtenis aan deze gebeurtenis het Feest van de
Kruisvinding, in sommige kerkprovincies, bisdommen en religieuze orden tot nu
toe. Door toedoen van de H.Helena begon men aan de bouw van de Verrijzeniskerk,
de Anastasis, boven het Graf van de Heer, met, ingesloten, de rots van Golgotha
waar Jezus werd gekruisigd. In deze
basiliek werd de helft van het kruishout, in goud en edelstenen vervat, bewaard
ter verering door de pelgrims.
De andere helft schonk Helena aan haar zoon Constantijn, die een deel daarvan in Constantinopel liet en een ander deel naar Rome zond om daar in de Basiliek van het H.Kruis die hij op zijn domein liet bouwen te worden bewaard. Reeds vroeg werden, zoals de H. Cyrillus, bisschop van Jeruzalem schrijft, kleine delen of partikels van dit H.Hout afgenomen en naar alle delen van de wereld gezonden terwijl deze heilige als ooggetuige verzekert, dat het Kruishout, ofschoon men er vele partikels van afsneed, toch niet kleiner werd.
Ook van het deel van het H. Kruishout dat zich in Rome bevindt, werden
partikels in kleine zilveren theca’s
verzonden. Als bewijs van hun echtheid werden deze met rode zijdedraad
omwonden, met het wapen van een kardinaal verzegeld en voorzien van een
schriftelijk attest.
(Uit: Legende von den lieben Heiligen Gottes. Nach den besten Quellen bearbeitet und herausgegeben. Stadtpfr. Georg Ott, mit oberhirtlicher Gutheißung, Verlag F. Pustet, 1858 en andere bronnen)
(Uit: Legende von den lieben Heiligen Gottes. Nach den besten Quellen bearbeitet und herausgegeben. Stadtpfr. Georg Ott, mit oberhirtlicher Gutheißung, Verlag F. Pustet, 1858 en andere bronnen)
Bij de afbeeldingen:
1. Detail van de Kruisvinding op retabel hoofdaltaar van de parochiekerk van de
H.Drievuldigheid en van Alle Heiligen te Leżajsk.
Deze parochie is in 1400 door koning Wladyslaw Jagiello gesticht met de
intentie om van God de eeuwige rust voor zijn gestorven gemalin Jadwiga te
verkrijgen. De geschiedenis van deze parochie – zoals vele andere in Polen - is
sindsdien onafscheidelijk verbonden met de Orde van de Reguliere Kanunniken van
het H.Graf, in het Pools Bożogrobcy,
genoemd, die deze kerk praktisch van meet af aan hebben bediend, 1400-1836.
De voorstelling op het retabel van het hoofdaltaar wijst onmiskenbaar op de
aanwezigheid van de H.Graforde, maar meer nog op de verering van het H.Kruis
die naast de Verrijzenis van Jezus centraal staat in de spiritualiteit van deze
orde.
In het midden de H.Helena met rechts een pelgrim, herkenbaar aan
pelgrimsstaf, - hoed en – schelp, links naast de H. Helena een kanunnik van het
H. Graf, even anachronistisch als de H. Helena in het habijt, de superpli en de
koormantel van de kanunnikessen van het H.Graf, uiterst links met mijter en
bisschopsstaf mogelijk bisschop Macarius van Jeruzalem.
Tot 2001 – toen de foto werd gemaakt – werden schilder, datering en
beschrijving van dit schilderij nog niet getraceerd.
2. Glas-in-loodraam H.Helena, keizerin (Sa Helena Imperatrix) in de basiliek
van de HH. Wiro, Plechelmus en Otgerus te Sint Odiliënberg door Joep Nicolas.
Tussen 1954 en 1960.
Rechts de H.Grafkerk van Jeruzalem, links de H.Kruisbasiliek te Rome.
De H.Helena draagt de ordeskleding van de Kanunnikessen van het H.Graf,
verwijzing naar de communiteit van priorij Thabor op de Kerkberg.
(1) V.
Corbo ofm en Fr.Manns ofm, “Il Santo
Sepolcro di Gerusalemme. Aspetti archeologici dalle origini al periodo crociati”,
3 dln. Jeruzalem, 1981-1982. Vertaald in het Nederlands en van aantekeningen
voorzien door dr. J. Heringa. Uitgave Kanunnikessen van het H.Graf, Sint
Odiliënberg, 1988.