Lezing
uit Liturgia Horarum – Getijdengebed
14
augustus H. Maximiliaan Maria Kolbe, priester en
martelaar
Inleiding
Maximiliaan
Maria Kolbe werd op 8 januari 1894 in Polen geboren. Hij trad op jeugdige
leeftijd in bij de minderbroeders-conventuelen en werd in 1918 te Rome priester
gewijd. In zijn vurige liefde tot de Moeder Gods stichtte hij een vereniging
onder de naam van ‘Ridderschap van de Onbevlekte’. Voor de opbouw van zijn orde
vervulde hij verschillende bedieningen
en was een bezield en begaafd novicenmeester. Als missionaris in Japan zette
hij zich in voor de uitbreiding van het christelijk geloof. Na zijn terugkeer
in Polen heeft hij tijdens de tweede wereldoorlog veel leed en ellende
doorstaan in het concentratiekamp Auschwitz. Daar kwam op 14 augustus 1941 een
einde aan zijn werkzaam leven, dat hij opofferde om het leven van een
medegevangene te redden.
Uit
de brieven van de H. Maximiliaan Maria Kolbe, priester en martelaar.
Apostolische ijver voor de
redding en de heiliging der zielen
Ik
ben vol vreugde, geliefde broeder, over uw brandende ijver voor Gods eer. In
onze tijd zien wij met verdriet een epidemische ziekte, die men indifferentisme
heeft genoemd, zich onder verschillende gedaanten voortplanten, niet alleen
onder de mensen in de wereld maar ook onder de leden van religieuze
gemeenschappen. Daar nu God oneindige eer waardig is, is het onze dringendste
taak, Hem de hoogste eer te brengen waartoe onze zwakke kracht in staat is,
want wij zullen immers nooit in staat zijn God passend te eren zolang wij
schepselen in ballingschap zijn.
Daar
Gods eer het heerlijkst straalt in het heil der zielen, die Christus met Zijn Bloed
heeft verlost, moet dit verhevenste en voornaamste streven van het apostolische
leven zijn: voor zoveel mogelijk zielen het heil en een voortgaande heiliging
te bevorderen. Welke de beste weg is naar dit doel, de heiliging van een
menigte van zielen, zal ik nu kort uiteenzetten. God, die oneindig is in kennis
en wijsheid, weet volkomen hoe wij kunnen bijdragen tot de vermeerdering van
Zijn eer; Hij maakte ons Zijn wil bekend en wel door middel van degenen die ons
namens Hem op aarde besturen.
Derhalve
leren wij de wil van God alleen in en door gehoorzaamheid kennen, maar wanneer
een superieur dwaalt kan het natuurlijk niet zo zijn dat ook wij in dwaling
vallen. Dan alleen behoeven wij niet te gehoorzamen, wanneer een superieur iets
leert, dat tegen de Wet van God ingaat; in zo’n geval is hij geen trouwe
verklaarder van Gods wil.
Deze
God, die alleen is, een oneindige, wijze, heilige en barmhartige Heer, is
Schepper en Vader, begin en einde, macht en liefde; dit alles is deze God. En
wat buiten God bestaat is alleen van waarde voor zover het op Hem betrokken
wordt, die de Schepper aller dingen en de Verlosser der mensen is; Hij is de
laatste bestemming der gehele schepping. Hij is het die ons Zijn aanbiddelijke
wil bekend maakt door Zijn plaatsvervangers en ons tot Zich trekt en door ons
andere zielen tot Zich wil trekken en in een volmaaktere liefde met Zich wil
verenigen.
Zie toch, broeder, hoe groot door Gods
barmhartigheid de waardigheid van ons mensen is. Door gehoorzaam te zijn reiken
wij tot buiten onze beperkingen en kunnen wij werkelijk de wil volbrengen van
God, die in Zijn oneindige wijsheid en voorzienigheid ons zó bestuurt dat wij
het goede doen. Door trouw te zijn aan de wil van God - welke geen schepsel kan
weerstaan – worden wij sterker dan alles om ons heen.
Dit is het pad der wijsheid, dit is de
enige weg om God de hoogste eer te bewijzen. Indien er een andere en betere weg
was, zou Jezus Christus die zeker in woord en voorbeeld aan ons hebben gewezen.
Maar de H. Schrift heeft ons de wijze waarop Hij in Nazareth leefde, met deze
woorden op het hart gebonden: “Hij was hun onderdanig” en beschrijft daarmee
tevens hoe Hij de rest van Zijn leven in gehoorzaamheid zou volbrengen, door op
allerlei plaatsen te tonen dat Hij op aarde was gekomen om de wil van Zijn
Vader te doen.
Laten wij daarom die
allerbeminnelijkste Vader liefhebben; moge onze gehoorzaamheid het teken zijn
van de volmaakte liefde, die van ons wordt gevergd als offerande van onze eigen
wil. Wij hebben immers geen heerlijker (leer)boek, dat ons in de liefde van God
kan doen vorderen, dan de gekruisigde Christus.
Dit alles kunnen wij verkrijgen door de
bemiddeling van de Onbevlekte Maagd, aan wie God in Zijn grote welwillendheid
de beschikking over Zijn barmhartigheid heeft toevertrouwd. Er is geen enkele
twijfel, dat de wil van Maria voor ons de wil van God Zelf is. Wanneer wij ons
aan Haar opdragen worden we in haar handen werktuigen van Gods liefde, zoals
Zij dat ook in Zijn handen is. Laten wij ons door Haar besturen, door Haar
leiden; onder Haar geleide zijn wij gerust en veilig; Zij beschermt ons immers
altijd, zorgt voor alles, Zij staat ons zonder dralen bij met alles wat wij
naar lichaam en ziel behoeven, zij zal alle moeilijkheden en benauwenissen van
ons wegnemen.
(O. Joachim Roman
Bar, O.F.M. Conv., ed. Wybór Pism, Warszawa 1973, 41-42; 226)