vrijdag 20 augustus 2021

Pius X Liturgia Horarum : "Psalmen: de aangenaam klinkende stem van de Kerk"

Liturgia Horarum – Getijdengebed
21 augustus
Gedachtenis van de H. Pius X, paus

Lezing uit de Apostolische Constitutie “Divino afflatu” van de H.Pius X, paus

Over de psalmen : de aangenaam klinkende stem van de Kerk

Het staat wel vast dat de psalmen, die onder goddelijke ingeving zijn samengesteld en in heilige boeken werden bewaard, vanaf het begin van de Kerk niet alleen van wonderbare invloed zijn geweest om de godsvrucht te voeden van de gelovigen, die voortdurend aan God een offer van lof brachten, dit is, de vrucht van lippen, die zijn  Naam beleden. Maar ze hebben ook een opvallend deel uitgemaakt van de heilige Liturgie zelf en het Goddelijk Officie, naar een gewoonte die reeds in de Oude Wet bestond.  Vandaar zegt de H. Basilius dat zij zijn uitgegroeid tot de stem van de Kerk, en dat de psalmodie door onze voorganger Urbanus de dochter van het hymnegezang wordt genoemd, dat onafgebroken voor de troon van God en het Lam wordt gezongen. Deze psalmodie onderricht naar het woord van de H. Athanasius die mensen vooral, die zich wijden aan de goddelijke eredienst, in de wijze hoe men God moet loven en in welke bewoordingen dat op passende wijze moet worden geuit.
Zeer schoon merkt de H. Augustinus hier op: “Opdat God door de mens op de juiste manier geprezen zou worden, heeft God Zichzelf geprezen. En omdat Hij zich verwaardigde Zichzelf te prijzen, heeft ook de mens de manier gevonden hoe hij God moet prijzen”.

Daar komt nog bij, dat in de psalmen meen wonderbare kracht ligt, om in de zielen het verlangen op te wekken naar alle deugden. Want hoewel geheel onze heilige Schrift, zowel het Oude als het Nieuwe Testament door God is geïnspireerd en nuttig is tot onderricht om zo het geschreven woord Gods te hebben, zal toch het Boek van de Psalmen, dat als een paradijs de vruchten bevat van alle andere Boeken, ons de gezangen geven en eigen speciale vruchten met die (van de andere Boeken) bij het psalmodiëren verschaffen. Dit is opnieuw de H. Athanasius die hier terecht aan toevoegt: “Mij dunkt dat de psalmen voor wie ze bidt als een spiegel zijn om daarin zichzelf en zijn gemoedsbewegingen te beschouwen en zo die gevoelens uit te spreken”. Zo zegt de H. Augustinus in zijn Belijdenissen: ”Wat heb ik geweend bij uw hymnen en gezangen, toen ik hevig bewogen was bij de fijn-klinkende stemmen van uw Kerk! Die stemmen drongen in mijn oren door; de waarheid vloeide mijn hart binnen, ontbrandde mijn gemoed tot godsvrucht; mijn tranen vloeiden en ik voelde mij daarbij gelukkig”.

Immers, wie zouden die veelvuldige plaatsen in de psalmen niet ontroeren, waarin zo luid gesproken wordt over de onmetelijke Majesteit Gods, over zijn almacht, zijn onuitsprekelijke rechtvaardigheid, of goedheid of barmhartigheid, en over zijn overige eindeloze heerlijkheden! Bij wie zouden die dankzeggingen voor de van God ontvangen weldaden niet dezelfde gevoelens opwekken. Of bij wie zouden de nederige en trouwvolle gebeden omtrent verhoopte gunsten, of verzuchtingen van een boetvaardige ziel over haar bedreven zonden niet dezelfde gevoelens opwekken? Wie zou niet van liefde ontvlamd worden door het met liefde voorafgeschaduwde beeld van de Verlosser Christus? Van Hem hoorde Augustinus de stem in alle psalmen ofwel bidden of zuchten, , ofwel in werkelijkheid klagen, ofwel zich verheugen in de hoop.