Ex
Constitutióne pastoráli Gáudium et spes Concílii Vaticáni secúndi de
Ecclésia in mundo huius témporis
(N. 39)
Terræ ac humanitátis consummándæ tempus ignorámus, nec univérsi transformándi modum nóvimus. Transit quidem figúra huius mundi per peccátum deformáta, sed docémur Deum novam habitatiónem novámque terram paráre in qua iustítia hábitat, et cuius beatitúdo ómnia pacis desidéria, quæ in córdibus hóminum ascéndunt, implébit ac superábit. Tunc, morte devícta, fílii Dei in Christo resuscitabúntur, et id quod seminátum fuit in infirmitáte ac corruptióne, incorruptiónem índuet; et, manénte caritáte eiúsque ópere, a servitúte vanitátis liberábitur tota creatúra illa, quam Deus propter hóminem creávit.
Monémur sane nihil prodésse hómini, si univérsum mundum lucrétur, seípsum autem perdat. Exspectátio tamen novæ terræ extenuáre non debet, sed pótius excitáre, sollicitúdinem hanc terram excoléndi, ubi corpus illud novæ famíliæ humánæ crescit quod aliquálem novi sæculi adumbratiónem iam præbére valet. Ideo, licet progréssus terrénus a regni Christi augménto sédulo distinguéndus sit, in quantum tamen ad societátem humánam mélius ordinándam conférre potest, regni Dei magnópere ínterest.
Bona enim humánæ dignitátis, communiónis fratérnæ et libertátis, hos omnes scílicet bonos natúræ ac indústriæ nostræ fructus, postquam in Spíritu Dómini et iuxta eius mandátum in terris propagavérimus, póstea dénuo inveniémus, mundáta tamen ab omni sorde, illumináta ac transfiguráta, cum Christus Patri reddet regnum ætérnum et universále: «regnum veritátis et vitæ, regnum sanctitátis et grátiæ, regnum iustítiæ, amóris et pacis». His in terris regnum iam in mystério adest; adveniénte autem Dómino consummábitur.
Tweede lezing
Uit de pastorale Constitutie
‘Gaudium het Spes’ van het 2e Vaticaans Concilie.
Over de Kerk in de wereld
van deze tijd
(Nr. 39)
Een afschaduwing van de nieuwe wereld
Verborgen voor ons is de
tijd van de voleinding van aarde en mensheid, en wij weten niet hoe het heelal
zal worden omgevormd. De gestalte van deze wereld, die door de zonde is
misvormd, gaat wel voorbij, maar wij weten, dat God ons een nieuwe woning en
een nieuwe aarde bereidt, waar gerechtigheid woont, en waar de gelukzaligheid
alle verlangens naar vrede, die in het menselijk hart kunnen opkomen, zal
vervullen en te boven gaan. Dan zal de dood zijn overwonnen en zullen de
kinderen Gods in Christus verrijzen, en wat gezaaid was in zwakheid en
verderfelijkheid zal bekleed worden met onbederfelijkheid. Terwijl de liefde
met haar werken zal blijven, zal heel die schepping die God om de mens schiep,
bevrijd worden van de slavernij der ijdelheid.
Wij worden weliswaar vermaand, dat het de mens
niets baat heel de wereld te winnen, als hij zelf verloren gaat. Toch moet onze
verwachting aangaande de nieuwe aarde onze zorg om deze aarde te cultiveren
niet verzwakken maar juist opwekken, omdat hier dat lichaam van de nieuwe
mensenfamilie begint te groeien, dat reeds een zekere afschaduwing kan geven
van de nieuwe wereld. Hoewel er dus zorgvuldig een groot onderscheid moet
gemaakt worden tussen de aardse vooruitgang en de groei van het rijk van
Christus, kan die aardse vooruitgang toch van groot belang zijn voor het rijk
Gods, in zoverre hij kan bijdragen tot een betere ordening van de menselijke
maatschappij.
Want als wij het goede – dat
gelegen is in de menselijke waardigheid, in de broederlijke saamhorigheid en
vrijheid, die namelijk alle de goede vruchten zijn van onze natuur en onze
inspanning – in de Geest des Heren en volgens zijn gebod op aarde hebben
verspreid, zullen wij dat alles daarna terugvinden, maar dan gezuiverd van
iedere smet, verlicht en omgevormd, wanneer Christus zijn Vader een eeuwig en
universeel rijk zal teruggeven: ‘een rijk van waarheid en leven, een rijk van
heiligheid en genade, een rijk van gerechtigheid, liefde en vrede’. Op
geheimvolle wijze is dit rijk nu reeds op aarde aanwezig, maar het zal worden
voltooid bij de komst van de Heer.