Preek van de pastoor op het feest
van de H. Augustinus 28 augustus 2017
Regelvader Kanunnikessen van het
H. Graf
Het is toch wel frappant, dat ik
de heilige Augustinus de laatste tijd al vaker ben tegenkomen. In de kerk van
Posterholt staat een beeld van hem, in de kerk van Herkenbosch staat hij in een
raam afgebeeld. Dat hij in Herkenbosch staat afgebeeld vindt zijn reden in de
schenker van dit raam: pastoor Rohs onder wiens pastoraat na de oorlog herbouwd
werd en die de H. Augustinus als patroonheilige had. Het beeld in de kerk van
Posterholt komt uit het voormalige Ursulinenklooster. Vrijdagavond was ik in de
Caroluskapel in Roermond en ook daar staat aan de zijwand een 19e
eeuws beeld van de H. Augustinus, waarschijnlijk als een van de vier westerse
kerkvaders. Het 18e eeuw schilderij van St. Augustinus in kapel van
de abdij Mariënlof in Kolen-Kerniel die ik vorige week woensdag bezocht, brengt
ons echter meer ‘to the point”, namelijk de reden waarom wij vandaag hier het
feest van St. Augustinus met een hoogmis vieren. Abdij Mariënlof behoort
tegenwoordig tot de Orde van de Cisterziënzerinnen,
maar herbergde vóór de Franse tijd een Kruisherenconvent. Het schilderij van
St. Augustinus herinnert eraan dat de Kruisheren volgens de Regel van St.
Augustinus leven. En dat is ook wat de zusters hier in Berg doen: leven volgens
de Regel van St. Augustinus.
Eigenlijk vreemd als we daar wat
langer over nadenken. Augustinus die leefde rond het jaar 400 kennen we immers
niet zozeer als een monnik, maar eerder als een onrustig zoeker naar waarheid,
als bekeerling, als bisschop en als geleerde. Toch kan men zijn persoonlijkheid
slechts ten volle begrijpen wanneer men voor ogen houdt dat hij na zijn
bekering niets anders wilde zijn dan dienaar Gods, wat voor hem
"monnik" betekende. Als monnik heeft hij geleefd, ook toen hij
priester was en later zelfs als bisschop. Maar er is meer. Hij heeft ook een
meer dan gewone invloed uitgeoefend op het christelijke ideaal van het
religieuze leven door het schrijven van de oudste, bewaarde kloosterregel van
het westen. Daardoor heeft hij een zeer grote betekenis gehad voor de ontwikkeling
van het latere westerse religieuze leven.
De grondideeën van Augustinus’ Regel
zijn opgebouwd rond het ideaal van de eerste christengemeenschap in Jeruzalem
die wij kennen uit de Handelingen (4, 31-35). Daarmee plaatst hij de liefde en
gemeenschap centraal: een goed gemeenschapsleven is niets anders dan het in
praktijk brengen van Jezus’ gebod van de liefde. Het valt onmiddellijk op hoe
weinig concrete voorschriften of detailwetten in zijn Regel gegeven worden. Het
gaat nergens om details, maar om de kern van de dingen en het hart van de mens.
Vandaar de weg van de verinnerlijking die in de Regel herhaaldelijk toegepast wordt:
het uiterlijke alleen is niet genoeg, het uiterlijke moet het symbool worden
van het innerlijke. Daarheen verwijzen
ook de andere, beroemde woorden van St. Augustinus uit zijn belijdenissen: “Laat heb ik U lief gekregen, schoonheid zo
oud en zo nieuw, laat heb ik U lief gekregen. Zie, U was in mij, maar ik zocht U buiten mij. En in al mijn ongevormdheid wierp ik mij op
de welgevormde dingen die u hebt gemaakt. U was in mij, maar
ik was niet met U. En
wat mij lang van u weghield waren juist die dingen die niet zouden zijn als ze
niet in u waren” (X 38). M.a.w.: het uiterlijke mag niet leeg
blijven, maar moet bezield zijn, het leven in gemeenschap dient te allen tijde
bezield te zijn door de liefde. Daarom begint hij zijn Regel ook met de
volgende veelzeggende zinnetje: “Allereerst moet U eensgezind tezamen wonen
(Ps 68, 7), één van ziel en één van hart (Hand 4, 32) op weg naar God. Want is
dat juist niet de reden waarom u samen ben gaan leven?”. Dat is trouwens
ook wat Jezus zojuist nog hoorden zeggen: dat niemand zichzelf boven de ander
zou verheffen, want we zijn allen broeders (Mt 23,8). En als we daar verder op voortborduren,
dan zullen we zelfs mogen, ja moeten zeggen dat dat Jezus nog niet genoeg was (dat
we elkaars broeders en zusters zouden zijn), maar dat we ons in onze liefde tot
de naaste zelfs zouden moeten durven vernederen. “Wie onder u groot wil worden,
moet dienaar van u zijn”, zo zei Hij, “en wie onder u de eerste wil zijn, moet
slaaf van u wezen, zoals ook de Mensenzoon niet gekomen is om gediend te worden
,maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen” (Mt 20, 26-28).
En die Jezus die zichzelf aldus in zijn lijden en sterven vernederde werd door
God zelf in zijn verrijzenis en hemelvaart verheven, en is zo ook voor ons de weg,
de waarheid en het leven geworden (Joh 14, 6); dat we ons leven zouden durven
leven als een dienst aan de naaste, tot lof en eer van Gods Naam en tot welzijn
van onszelf en van heel de heilige Kerk.