Lezingen van het Lezingenofficie
Augustinus leest Paulus, fresco van Benozzo Gozzoli
(1420-1497)
Eerste lezing
Uit het Boek van de profeet
Jeremia 11,18-20;12,1-13
De profeet stort zijn hart uit
De Heer
onthulde mij een plan waar ik geen weet van had; hij liet mij zien wat de
mannen uit Anatot
in de zin hadden. Daarvoor was ik zo
argeloos als een lam dat naar de slachtbank wordt geleid. Ik wist niet dat ze
tegen mij dit plan hadden gesmeed: ‘Laten wij die boom met al zijn vruchten
vellen, hem uit het land der levenden wegkappen, dan wordt zijn naam nooit meer
genoemd.’ ‘Maar, Heer
van de hemelse machten, rechtvaardige rechter, u die hart en nieren doorgrondt,
laat mij zien dat u zich op hen wreekt. U leg ik mijn zaak voor.’ Heer, u
staat altijd in uw recht als ik het tegen u opneem. Toch vraag ik, hoe
verantwoordt u dat boosdoeners in voorspoed leven, en trouwelozen rust
genieten? U hebt hen geplant, ze schoten wortel, liepen uit en droegen vrucht.
Ze hebben de mond vol van u, maar dragen u niet in het hart. Maar mij kent u,
Heer, u ziet mij, u weet dat ik u in mijn hart draag. Sleep die boosdoeners
weg, voer ze als schapen naar de slachtbank, zonder ze af om ze te laten doden.
Hoe lang nog zal de aarde treuren, zullen gras en bloemen verdorren? Het vee en
de vogels komen om door de wandaden van haar bewoners, die denken: Hij voorziet
niet hoe ons einde zal zijn.’ ‘Als het je al zwaar valt snelle lopers bij te
houden, kun je het dan tegen paarden opnemen?
Jij struikelt
al op het vlakke land, wat kun je dan beginnen in het struikgewas bij de
Jordaan? Ook je broers en zusters, je hele familie, zullen je laten vallen, ook
zij zullen je naschreeuwen. Vertrouw hen niet, al zijn ze nog zo vriendelijk.
Ik heb mijn volk verlaten, mijn bezit opgegeven, mijn zielsbeminde aan haar
vijanden overgeleverd. Mijn eigen volk werd als een leeuw in het bos, het
brulde tegen mij.
Daarom ben ik
het gaan haten. Mijn volk is een nest hyena’s, en gieren cirkelen eromheen.
Breng wilde dieren bijeen, laat ze komen om het te verslinden. Talloze herders
hebben mijn wijngaard vernield, mijn akker laten vertrappen. Ze hebben mijn
prachtige akker tot een troosteloze woestenij gemaakt. Hij is een wildernis
geworden, dor en verlaten ligt hij erbij. Heel het land is verwilderd, want
niemand bekommert zich erom. Op de kale heuvels in de woestijn doemen
vernietigende legers op, de Heer houdt een verslindend zwaard gereed. Niemand
is meer veilig, nergens in het land. Ze hebben tarwe gezaaid, maar distels
geoogst. Ze hebben tevergeefs gezwoegd, ze staan verslagen bij hun oogst, door
de brandende toorn van de Heer.
Tweede lezing
Uit de
Preken van de H. Augustinus, bisschop
De Heer is ons genadig geweest
Gelukkig zijn wij, als wij,
wat wij horen en zingen, ook doen. Want ons horen is een zaad, maar ons doen is
de vrucht van het zaad. Nu ik dit vooruit gezegd heb, zou ik uw liefde willen
aanmanen om niet onvruchtbaar de kerk binnen te gaan door wél zoveel moois te
aanhoren maar niet goed te handelen. Want aan
zijn genade danken wij ons heil, zoals de Apostel zegt: niet om de werken, opdat niemand zich zou
beroemen; want aan zijn genade danken wij ons heil. Er ging immers (van
onze kant) geen goed leven aan vooraf, dat Hij vanuit den hoge beminde en
waarom Hij sprak: Laten wij die mensen tegemoet treden en helpen, want zij
leven zo voorbeeldig. Hem mishaagde ons leven, Hem mishaagde alles in ons wat
wij deden, maar Hem mishaagde niet wat Hijzelf in ons bewerkte. Derhalve, wat
wij deden, zal ons verwerpen; wat Hij deed, zal ons redden.
Wij waren dus niet Goed.
Maar Hij ontfermde zich over ons en zond zijn Zoon om te sterven, niet voor de
goeden maar voor de slechten, niet voor rechtvaardigen maar voor goddelozen.
Want Christus is voor goddelozen
gestorven. En wat volgt er dan? Men
zal niet licht iemand winden, die zijn leven geeft voor een rechtvaardige, al
zou misschien iemand het wagen voor goede te sterven. Er wordt misschien
iemand gevonden, die het waagt voor een goede te sterven. Maar wie wil er
sterven voor een slechte, een onrechtvaardige, een misdadiger, tenzij Christus
alleen, die zo rechtvaardig was, dat Hij ook onrechtvaardigen rechtvaardig
maakt?
Wij bezaten, mijn broeder, hoegenaamd
geen goede werken, alleen maar slechte. Hoewel de werken van de mensen dusdanig
waren, heeft zijn barmhartigheid de mensen niet in de steek gelaten. En zo zond
God zijn Zoon om ons vrij te kopen, niet met goud noch met zilver maar met de
prijs van zijn vergoren bloed, toen het onbevlekte lam naar de slachtoffering
werd geleid voor zijn besmeurde schapen, die wel besmeurd waren maar niet
geheel bedorven. Deze genade hebben wij ontvangen. Laten wij dan zo leven, dat
wij die genade waardig zijn en die genade geen onrecht aan doen. Zulk een groot
geneesheer kwam tot ons en vergaf ons al onze zonden. Als wij nu opnieuw ziek
willen worden, zullen wij niet alleen een verderf voor onszelf worden, maar ook
ondankbaar jegens de geneesheer.
Laten wij dus zijn wegen
volgen, die Hij ons toont, vooral de weg van de nederigheid, omdat Hij zelf
voor ons die Weg is geworden. Want Hij toont ons de weg van de nederigheid door
zijn geboden en maakt die voor ons gereed door voor ons te lijden. Om dus voor
ons te kunnen sterven, is het Woord,
dat niet sterven kon, vlees geworden en
heeft onder ons gewoond. De ontsterfelijke nam de sterfelijkheid op Zich om
voor ons te sterven en om door zijn dood onze dood te doden.
Dat deed de Heer, dit heeft
Hij voor ons gedaan. De grote werd vernederd, de vernederde gedood, maar na
gedood te zijn is Hij ook verrezen en verheven om ons, die dood waren, niet in
de verwerping te laten, maar in Zich te verheffen door de verrijzenis uit de
doden, die Hij nu heeft verheven tot het geloof en de belijdenis van
rechtvaardigen. Dat gaf Hij ons als weg: de nederigheid. Als wij die beoefenen,
zullen wij de Heer belijden en niet zonder reden zingen: Wij zullen U loven, o God, U loven en uw naam aanroepen.
(Sermo 23A, 1-4: CCL 41, 321-323)