zaterdag 28 augustus 2021

Lezingenofficie 22e zondag door het jaar 22e zondag door het jaar Liturgia Horarum

Lezingen van het Lezingenofficie


  
Augustinus leest Paulus, fresco van Benozzo Gozzoli (1420-1497)

Eerste lezing

Uit het Boek van de profeet Jeremia 11,18-20;12,1-13

De profeet stort zijn hart uit

De Heer onthulde mij een plan waar ik geen weet van had; hij liet mij zien wat de mannen uit Anatot in de zin hadden. Daarvoor was ik zo argeloos als een lam dat naar de slachtbank wordt geleid. Ik wist niet dat ze tegen mij dit plan hadden gesmeed: ‘Laten wij die boom met al zijn vruchten vellen, hem uit het land der levenden wegkappen, dan wordt zijn naam nooit meer genoemd.’ ‘Maar, Heer van de hemelse machten, rechtvaardige rechter, u die hart en nieren doorgrondt, laat mij zien dat u zich op hen wreekt. U leg ik mijn zaak voor.’ Heer, u staat altijd in uw recht als ik het tegen u opneem. Toch vraag ik, hoe verantwoordt u dat boosdoeners in voorspoed leven, en trouwelozen rust genieten? U hebt hen geplant, ze schoten wortel, liepen uit en droegen vrucht. Ze hebben de mond vol van u, maar dragen u niet in het hart. Maar mij kent u, Heer, u ziet mij, u weet dat ik u in mijn hart draag. Sleep die boosdoeners weg, voer ze als schapen naar de slachtbank, zonder ze af om ze te laten doden. Hoe lang nog zal de aarde treuren, zullen gras en bloemen verdorren? Het vee en de vogels komen om door de wandaden van haar bewoners, die denken: Hij voorziet niet hoe ons einde zal zijn.’ ‘Als het je al zwaar valt snelle lopers bij te houden, kun je het dan tegen paarden opnemen?
Jij struikelt al op het vlakke land, wat kun je dan beginnen in het struikgewas bij de Jordaan? Ook je broers en zusters, je hele familie, zullen je laten vallen, ook zij zullen je naschreeuwen. Vertrouw hen niet, al zijn ze nog zo vriendelijk. Ik heb mijn volk verlaten, mijn bezit opgegeven, mijn zielsbeminde aan haar vijanden overgeleverd. Mijn eigen volk werd als een leeuw in het bos, het brulde tegen mij.
Daarom ben ik het gaan haten. Mijn volk is een nest hyena’s, en gieren cirkelen eromheen. Breng wilde dieren bijeen, laat ze komen om het te verslinden. Talloze herders hebben mijn wijngaard vernield, mijn akker laten vertrappen. Ze hebben mijn prachtige akker tot een troosteloze woestenij gemaakt. Hij is een wildernis geworden, dor en verlaten ligt hij erbij. Heel het land is verwilderd, want niemand bekommert zich erom. Op de kale heuvels in de woestijn doemen vernietigende legers op, de Heer houdt een verslindend zwaard gereed. Niemand is meer veilig, nergens in het land. Ze hebben tarwe gezaaid, maar distels geoogst. Ze hebben tevergeefs gezwoegd, ze staan verslagen bij hun oogst, door de brandende toorn van de Heer.

Tweede lezing

Uit de Preken van de H. Augustinus, bisschop

De Heer is ons genadig geweest

Gelukkig zijn wij, als wij, wat wij horen en zingen, ook doen. Want ons horen is een zaad, maar ons doen is de vrucht van het zaad. Nu ik dit vooruit gezegd heb, zou ik uw liefde willen aanmanen om niet onvruchtbaar de kerk binnen te gaan door wél zoveel moois te aanhoren maar niet goed te handelen. Want aan zijn genade danken wij ons heil, zoals de Apostel zegt: niet om de werken, opdat niemand zich zou beroemen; want aan zijn genade danken wij ons heil. Er ging immers (van onze kant) geen goed leven aan vooraf, dat Hij vanuit den hoge beminde en waarom Hij sprak: Laten wij die mensen tegemoet treden en helpen, want zij leven zo voorbeeldig. Hem mishaagde ons leven, Hem mishaagde alles in ons wat wij deden, maar Hem mishaagde niet wat Hijzelf in ons bewerkte. Derhalve, wat wij deden, zal ons verwerpen; wat Hij deed, zal ons redden.
Wij waren dus niet Goed. Maar Hij ontfermde zich over ons en zond zijn Zoon om te sterven, niet voor de goeden maar voor de slechten, niet voor rechtvaardigen maar voor goddelozen. Want Christus is voor goddelozen gestorven. En wat volgt er dan? Men zal niet licht iemand winden, die zijn leven geeft voor een rechtvaardige, al zou misschien iemand het wagen voor goede te sterven. Er wordt misschien iemand gevonden, die het waagt voor een goede te sterven. Maar wie wil er sterven voor een slechte, een onrechtvaardige, een misdadiger, tenzij Christus alleen, die zo rechtvaardig was, dat Hij ook onrechtvaardigen rechtvaardig maakt?
Wij bezaten, mijn broeder, hoegenaamd geen goede werken, alleen maar slechte. Hoewel de werken van de mensen dusdanig waren, heeft zijn barmhartigheid de mensen niet in de steek gelaten. En zo zond God zijn Zoon om ons vrij te kopen, niet met goud noch met zilver maar met de prijs van zijn vergoren bloed, toen het onbevlekte lam naar de slachtoffering werd geleid voor zijn besmeurde schapen, die wel besmeurd waren maar niet geheel bedorven. Deze genade hebben wij ontvangen. Laten wij dan zo leven, dat wij die genade waardig zijn en die genade geen onrecht aan doen. Zulk een groot geneesheer kwam tot ons en vergaf ons al onze zonden. Als wij nu opnieuw ziek willen worden, zullen wij niet alleen een verderf voor onszelf worden, maar ook ondankbaar jegens de geneesheer.
Laten wij dus zijn wegen volgen, die Hij ons toont, vooral de weg van de nederigheid, omdat Hij zelf voor ons die Weg is geworden. Want Hij toont ons de weg van de nederigheid door zijn geboden en maakt die voor ons gereed door voor ons te lijden. Om dus voor ons te kunnen sterven, is het Woord, dat niet sterven kon, vlees geworden en heeft onder ons gewoond. De ontsterfelijke nam de sterfelijkheid op Zich om voor ons te sterven en om door zijn dood onze dood te doden.
Dat deed de Heer, dit heeft Hij voor ons gedaan. De grote werd vernederd, de vernederde gedood, maar na gedood te zijn is Hij ook verrezen en verheven om ons, die dood waren, niet in de verwerping te laten, maar in Zich te verheffen door de verrijzenis uit de doden, die Hij nu heeft verheven tot het geloof en de belijdenis van rechtvaardigen. Dat gaf Hij ons als weg: de nederigheid. Als wij die beoefenen, zullen wij de Heer belijden en niet zonder reden zingen: Wij zullen U loven, o God, U loven en uw naam aanroepen.


(Sermo 23A, 1-4: CCL 41, 321-323)