Uit het geschrift ‘Het bewonderenswaardige Hart van Jezus’ van de heilige priester Johannes Eudes († 1680)
Bron van het heil en van het ware leven.
Ik vraag u te bedenken dat onze Heer Jezus Christus waarlijk uw hoofd is en dat u een van zijn ledematen bent. Hij is voor u wat het hoofd is voor de ledematen: alles wat van Hem is, is van u: de geest, het hart, het lichaam, de ziel en alle vermogens. U dient deze allemaal te gebruiken alsof ze van uzelf zijn, opdat u door Hem te dienen, Hem looft, bemint en verheerlijkt. U bent echter ook voor Hem wat het lidmaat voor het hoofd is; daarom verlangt Hij vurig van al uw vermogens gebruik te maken alsof ze van Hem zijn, om de Vader te dienen en te verheerlijken.
Maar Hij is niet slechts voor u, maar wil ook in u zijn, zodat Hij in u leeft en heerst, zoals het hoofd leeft en heerst in zijn ledematen. Hij wil dat alles wat in Hem is, ook in u leeft en heerst: zijn geest in uw geest, zijn hart in uw hart, al zijn geestelijke vermogens in uw geestelijke vermogens, zodat in u de woorden in vervulling gaan: ‘Eert dan God met uw lichaam’ (1 Kor. 6, 20) en ‘het leven van Jezus moet in u openbaar worden’ (2 Kor. 4, 10). En u bent niet slechts voor de Zoon van God, maar u moet in Hem zijn, zoals de ledematen één zijn met het hoofd. Alles wat in u is, moet in Hem ingelijfd worden en u moet uw leven van Hem aanvaarden en door Hem laten beheersen. Echt leven bestaat niet voor u tenzij in Hem die de enige bron van het ware leven is; buiten Hem zult u immers slechts dood en verderf vinden. Hij moet het enige beginsel zijn van uw beweegredenen en handelen en van heel uw levenskracht; uit Hem en om Hem moet u leven, opdat in u de woorden in vervulling gaan: ‘Niemand van ons leeft voor zichzelf alleen, niemand sterft voor zichzelf alleen. Zolang wij leven, leven wij voor de Heer en sterven wij, dan sterven wij voor de Heer: of wij leven of sterven, Hem behoren wij toe. Daarvoor is Christus gestorven en weer levend geworden: om Heer te zijn over doden en levenden’ (Rom. 14, 7-9). Kortom, u bent één met Jezus zelf, zoals de ledematen één zijn met het hoofd. Daarom moet u met Hem één geest hebben, één ziel, één leven, één wil, één beleid, één hart. En Hij moet uw geest zijn, uw hart, uw liefde, uw leven en alles wat u bent.
Al dit grootse vindt bij de gelovige christen zijn oorsprong in het doopsel, het wordt vermeerderd en versterkt door het vormsel en door goed gebruik te maken van de overige genadegaven, die hem door God verleend worden en door de heilige eucharistie tot de hoogste volmaaktheid worden gebracht.