Christus ontvangt brood en
wijn voor de H. Eucharistie
Schenk ons Uw gaven van eenheid en vrede
I n l e i d i n g
Een Offer en een volk – op deze gedachten is heel het
gebed gebouwd. God heeft het ene volk door het ene Offer verworven. De Kerk is Zijn
volk, het nieuwe Israel, het nieuwe Godsvolk.
Het
Gebed over de gaven noemt echter dit volk een “volk van aangenomen kinderen” (“adoptionis
populus”). God heeft zich dit verworven, maar niet op de manier zoals men
slaven koopt maar zoals men zich bij een adoptie mensen, doorgaans kinderen,
eigen maakt.
Dit
volk heeft Christus zich verworven, bovenal door het voltrekken van het Paasmysterie
van zijn zalig lijden, zijn verrijzenis uit het dodenrijk en zijn glorievolle
hemelvaart, een mysterie waarin Hij “onze dood heeft teniet gedaan door te
sterven en ons leven hersteld door te verrijzen” (Romeins Missaal, prefatie van Pasen). Opgenomen in het Paasmysterie van Christus en daarmee: mede gestorven, mede begraven
en mede verrezen ontvangt dit volk de geest van de aanneming tot kinderen, ‘die
ons doet uitroepen: Abba, Vader’ (Rom 8, 15) en worden zij zo de ware
aanbidders die de Vader zoeken (cf Sacrosanctum
Concilium, Constitutie over de H. Liturgie, nr. 6).
De gave van vrede op aarde
is het beeld en de vrucht van de vrede van Christus, die voortkomt uit God de
Vader. Want de mensgeworden Zoon van God, de Vredevorst, heeft door zijn kruis
alle mensen met God verzoend, de eenheid van allen in één volk en in één
lichaam hersteld en zodoende in zijn eigen vlees de haat vernietigd en door
zijn verrijzenis verheerlijkt, de Geest van liefde in de harten van de mensen
uitgestort. Alle christenen zijn derhalve geroepen om zich ‘in liefde aan de
waarheid houdend’ (Ef 4,15), te verenigen met de werkelijk vredelievende
mensen, teneinde de vrede af te smeken en tot stand te brengen (cf Gaudium et Spes, De Kerk in de wereld
van deze tijd, nr. 78).
Deze
opgave roept de Kerk terug in haar herinnering, toen zij deze oratie koos in
een tijd toen zij door een kerkscheuring in nood verkeerde en zij om eenheid en
vrede smeekte – en dat is voor ons vandaag de dag nog onverminderd actueel
buitenkerkelijk en binnenkerkelijk. Heer, geef ons de vrede die de wereld zelf
niet geven kan. Daarbij las zij Ef 4, 1-7.13-21 en Jo 17, 1.11-23, beide
pericopen die handelen over de eenheid van de Kerk.
T e k s t
Missale Romanum – 1970
Qui una semel hostia, Domine,
adoptionis tibi populum acquisisti,
unitatis et pacis in Ecclesia
tua propitius nobis dona concedas.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, door het ene offer van
het kruis hebt Gij U een volk verworven en ons aangenomen als uw kinderen.
Wees uw Kerk genadig en
schenk haar uw gaven van eenheid en vrede.
Werkvertaling
Moge Gij, Heer, die U door een enkel Offer eens voor altijd een aangenomen volk hebt verworven,
ons genadig in
uw Kerk de gaven van eenheid en vrede schenken.
L i t u r g i s c h e
a n t e c e d e n t e n
Het Gebed over de gaven van
vandaag is opmerkelijk anders van stijl dan de gebeden die we tot nu toe hebben
gezien. Het is een nieuwe compositie voor de Novus Ordo van het Missale Romanum
[MR] 1970. Het tekstelement “unitatis et pacis in Ecclesia tua nobis
dona concedas” wordt echter aangetroffen in de Secreta van de Votiefmis ‘Voor
de eenheid van de Kerk’ in MR 1962. In MR 1970 vinden we dit tekstelement ook terug
in de Oratio super munera van het hoogfeest van Christus Koning.
S
t r u c t u u r a n a l y s e e n s t i j l f i g u r e n
1. Qui una semel hostia,
Domine, adoptionis tibi populum acquisisti,
2. unitatis et pacis in
Ecclesia tua propitius nobis dona concedas.
De
oratie is opgebouwd uit één enkele zin, samengesteld uit een hoofdzin (2) en
een relatieve bijzin (1). Van de hoofdzin met coniunctief karakter, waarin de
bede wordt verwoord, is het prædicaat concedas (coniunctivus optativus) (regel
2). Van de relatieve bijzin (r. 1), waarin de anaklese Domine in de
vocativusvorm is opgenomen, staat het prædicaat acquisisti in de
indicativus omdat een goddelijke heilsdaad wordt vermeld die feitelijk, éénmaal
in de geschiedenis, door één enkel Offer is voltrokken. Deze goddelijke
heilsdaad die de aanneming tot kinderen Gods impliceert, is de titel waarop de
bede zich beroept om verhoring te ontvangen.
Ad 1
Relatieve
bijzin beginnend met het relativum qui/die, dat Domine als antecedent heeft.
Acquisisti,
contractie van acquisivisti, u/jij, gij hebt verworven, prædicaat in de 2e
persoon perfecti activi van het verbum acquiere, -quisivi, quisitum, 3,
verwerven, bijwinnen, bijkrijgen, door moeite en arbeid zich verschaffen,
verdienen.
Tibi,
[voor] U – bijwoordelijke bepaling in de dativusvorm van het pronomen personale
tu (dativus commodi).
Adoptionis
populum, een volk van aanneming, object van het prædicaat acquisisti, op te
splitsen in de accusativusvorm populum en de genitivusvorm adoptionis
(genitivus explicativus of qualitatis).
Una
hostia, door/met één offer – bijwoordelijke bepaling in twee congruerende
ablativusvormen, ablativus causæ of instrumentalis.
Semel,
bijwoordelijke bepaling, semel is een adverbium en derhalve onverbuigbaar.
Het
zinsdeel una semel hostia vormt een hyperbaton door de uiteenplaatsing van
una…hostia en vertoont klank-/eindrijm op –a.
Ad
2
Concedas,
moge gij verlenen, prædicaat in de conciunctivusvorm vanwege het wens-,
gebedskarakter van de tekst.
Unitatis
et pacis …dona, gaven van eeenheid en vrede, - object bij het prædicaat
concedas, bestaande uit de accusativusvorm dona, nader gespecificeerd door de
genitivusvormen unitatis en pacis, wederom genitivus qualitatis of
explicativus. Unitatis en pacis hebben
klank-/eindrijm.
In
Ecclesia tua, in uw Kerk, - voorzetselbepaling in twee congruerende
ablativusvormen, geregeerd door de præpositie in + abl.; hier: ablativus locativus.
Opmerking:
grammaticaal zou tua ook gevoegd kunnen worden bij dona: eenheid en vrede zijn
tenslotte gaven/vruchten van de Heilige Geest. Toch lijkt tua gezien de positie
in de zin eerder bij Ecclesia te horen met het argument: de Italiaans
aandoende woordvolgorde waarbij de voorzetstelbepaling ingeleid door in, meteen wordt afgerond met tua.
Tweede argument: na tua volgt een bijwoord dat als bepaling hoort bij het
praedicaat concedas. Alles wat er tussenin staat hoort bij dit zinsdeel. Het
lijkt dan ook niet logisch om tua bij dona te betrekken. Bovendien lijkt er
gevoelsmatig na tua een korte adempauze te liggen.
Propitius,
goedgunstig, genadig, barmhartig, bijwoordelijke bepaling, adiectivumvorm
adverbiaal gebruikt. Propitius komt viermaal in de orationes super munera voor (zondagen X, XVIII, XXI en XXV door het
jaar). Het vraagt God om ‘goedgunstig’, ‘genadig’, ‘barmhartig’ ons de gaven
van eenheid en vrede te willen schenken. Evenals het concept concede bevat ook propitius de lading van een zich genadig of met welgevallen tot ons
neerbuigende goddelijkheid of barmhartige goedheid.
Nobis, aan/voor ons, - bijwoordelijke
bepaling in de dativusvorm van het pronomen nos, wij: dativus commodi, van
voordeel. Het is gemeenschap van de Kerk, een collectief van ‘wij’ die bidden
om deze gaven
Qua
stijlfiguren kan nog gedacht worden aan:
1. de antithese
tibi tegenover nobis en 2. een, wellicht ietwat verder gezochte,
parallelle zinsopbouw: genitivus-dativus-accusativus-verbum in hoofd-en bijzin:
unitatis et pacis-nobis-dona concedas
unitatis et pacis-nobis-dona concedas
adoptionis-tibi-populum acquisisti
V o c a
b u l a r i u m
De
woordkeuze van het Latijn van de oratie van deze zondag is geen echte
uitdaging!
Semel, adverbium, is volgens de woordenboeken: 1. eenmaal,
eens, een enkele maal; bijvoorbeeld semel atque iterum, tweemaal; plus quam
semel, meer dan een keer; 2. de eerste maal, vooreerst; voorbeelden: quod semel
dixi haud mutabo, wat ik eens heb gezegd, daar zal ik geenszins over zwijgen
(Plautus) 3. eens en voor altijd, in eens, op eens.
Unus,
-a, -um, adiectivum, kan betekenen 1. één 2. een enkel, enig 3. een en dezelfde
4. ergens een, een of ander. Als substantivum bijvoorbeeld: ad unum, tot de laatste; in unum, op één plaats, niet te verwarren met het adverbium una met betekenissen 1. tezamen en 2.
tegelijkertijd.
Adoptio. Naar dit concept hebben we in het
verleden al eens gekeken (Collectegebeden van de zondagen XIX en XXIII per
annum en zondag III van Pasen). U herinnert zich dat adoptio “adoptie”in de zin
van ‘iemand als eigen kind aannemen’. Sint Paulus noemt adoptionem filiorum
Dei … “adoptie van de zonen van God” in de Latijnse Vulgaat van Sint
Hieronymus een vertaling van het Griekse begrip (h)uiothesia, ‘zoonschap’. Het substantivum (h)uiothesia, komt vijfmaal voor in
het Nieuwe Testament (Rom 8, 15. 23; 9, 4; Gal 4, 5; Ef 1, 5). Dit samengesteld
begrip betekent ‘de rang/positie van zoon toekennen’. De status van ‘zoon’ of
‘dochter’ van God, middels aanneming, voor ons verworven door Jezus Christus
heeft enorme consequenties voor de manier waarmee we met de wisselvalligheden
van het leven omgaan. Sint Paulus schreef aan de Romeinen: ‘Want gij hebt geen
geest van slavernij ontvangen, om terug te vallen in de vrees, maar de geest
van kindschap, waardoor we roepen: “Abba! Vader!”’. Christenen die in Christus
en in zijn Kerk zijn geïntegreerd, kunnen met vertrouwen in tijden van nood de
Vader aanroepen. God hoort onze gebeden, niet als een vreemde, verre God, maar
als een liefhebbende Vader.
Nog een enkele opmerking over het Latijnse filii of ‘zonen’. Filii kan evengoed de betekenis hebben
van ‘kinderen’, eerder nog dan van zonen, volgens de letterlijke betekenis.
Mannelijke meervoudsvormen in het Latijn kunnen, afhankelijk van de context,
even goed vrouwelijke meervouden includeren, ook al is de vorm van het woord
mannelijk. In het Latijn is het mannelijk een inclusief begrip. Dat geldt ook
voor het Latijn van de liturgie. In het Nederlands kunnen we rustig spreken
over ‘aanneming tot kinderen’ en niet van ‘zonen’. Niet alleen in het Latijn
maar ook bijvoorbeeld in het Frans bepaalt één mannelijk element in een groep
die verder uit vrouwen bestaat, dat het meervoud de mannelijke vorm volgt.
Discriminatie?
De gedoopten
zijn niet langer aan Satan onderworpen, maar vallen nu onder het nieuwe
meesterschap van God. In Rome was er ook een vorm van “adoptie” door benoeming
tot erfgenaam met het recht de naam aan te nemen van degene die het erfgoed
vermaakte. Dit was echter geen complete adoptie in de volste zin: men werd erfgenaam
van de naam en van het bezit van de vader zonder de andere volmachten van een
pater familias totdat deze door de magistratuur waren bevestigd enz. (De
Romeinse keizers plachten ook meerderjarigen te adopteren om die tot wettige
troonsopvolger te kunnen maken. Voorbeeld: Tiberius was de aangenomen zoon van
Augustus die op zijn beurt een aangenomen zoon van Julius Caesar was). Zelfs na
het Doopsel kan onze status verdiept worden in het Vormsel. Vroegere slaven
konden worden bevrijd, doch dat maakte hen nog niet tot Romeinse burgers met de
grotere rechten in volle omvang. Door het Doopsel worden wij burgers van de
hemel, leden van de (familie)-gemeenschap van de Kerk. Wij zijn niet enkel
vrij, maar krijgen eveneens de kans op de eeuwige zaligheid. In het oude Rome
kon een slaaf burger worden door bepaalde vormen van vrijlating (manumissio)
uit de slavernij: door adoptie, door militaire dienst of op grond van een
speciale concessie aan een gemeenschap of territorium. In zekere zin hebben wij
dit alles ondergaan: door zijn hand (manus) op ons te leggen zijn wij bevrijd.
We zijn tot zonen en dochters van een hemelse Vader gemaakt. Nu zijn we
soldaten in de strijdende Kerk. Door het lidmaatschap van de gemeenschap van de
Kerk, een heilig en priesterlijk Volk, krijgen we privileges en verplichtingen.
God heeft ons als zijn eigen kinderen erkend met een volmaakte adoptie. Dit is
ware vrijheid en waarachtig erfschap, dat niets uitsluit en in zeker zin ons
nog vrijgeviger en overvloediger geeft dan wij gehad zouden hebben voordat wij
door zonde onder de heerschappij van de duivel vielen.
Het is een moeilijk te
begrijpen mysterie: wij zijn reeds zonen en dochters in een volmaakt kindschap
door adoptie, maar dat kindschap is nog niet compleet: het laatste essentiële
onderdeel ontbreekt nog, en dat is volharding in geloof en gehoorzaamheid gedurende
ons hele leven en hun bekrachtiging in de dood en het bijzonder oordeel. Door
veel vallen en opstaan komen wij tot de volmaaktheid van de adoptie, waaraan
wij nu nog op een onvolmaakte volmaakte wijze deelhebben. Het
vormsel wordt slechts eenmaal toegediend, evenals het doopsel, waarvan het de
voltooiing is. Het vormsel drukt een onuitwisbaar geestelijk teken in de ziel,
het merkteken; het duidt aan dat Jezus Christus deze christen met het zegel van
zijn Geest gemerkt heeft door hem te bekleden met kracht uit den hoge om zijn
getuige te zijn (Catechismus van de Katholieke Kerk nr. 1304).
E x c u r s i
e n a a r d e H.
S c h r i f t e n c o m m e n t a a r
In de Latijnse oraties van de
misformulieren vallen ons soms onmiddellijk referenties naar teksten uit de H. Schrift
op. Ook al kan het bijbelse steunpunt van tekstgedeelten niet onmiddellijk
worden geïdentificeerd, bijna intuïtief herkennen we bijbelse grondslagen die
we kunnen opsporen. Bijvoorbeeld het tekstfragment adoptionis populum
acquisisti roept bijna direct twee vertrouwde begrippen uit de H. Schrift
op: de een afkomstig van Paulus en de ander van Petrus: adoptio filiorum Dei
en populus acquisitionis.
Om het begrip populus acquisitionis beter te begrijpen kan de pericope helpen:
‘Gij echter zijt een uitverkoren geslacht (populus a[d]cquisitionis),
een koninklijk priesterdom, een heilige natie, een aangeworven volk: om te
verkondigen de roemruchte daden van Hem, die u riep uit de duisternis tot zijn wonderbaar
licht’ (1 Petrus 2, 9).
In de liturgie van de Kerk vinden we deze tekst ook in
de Gregoriaanse melodie van de Communio-antifoon van donderdag onder het
paasoctaaf, (Graduale Romanum, Solesmes 1974, p. 210 ofschoon we in de nieuwe
Vulgaat populum in acquisitionem
aantreffen; het begrip wordt eveneens geciteerd in de Algemene Inleiding op het
Romeins Missaal, 1975, Voorwoord nr 5: ‘…het koninklijk priesterschap van de
gelovigen,van wie het geestelijk offer door het dienstwerk van de priesters in
vereniging met het Offer van Christus, de enige Middelaar, wordt
voltrokken….Dit volk is immers het volk van Gd, door Christus’ Bloed zijn
eigendom geworden, door de Heer bijeengebracht, met zijn woord gevoed, een volk
geroepen om de gebeden van heel het mensdom voor God te brengen, een volk dat
zijn dank in Christus betuigt voor het heilsmysterie door zijn Offer aan te
bieden, een volk tenslotte dat door de gemeenschap met het Lichaam en Bloed van
Christus tot één geheel wordt’.
Als
we terugkijken naar het origineel vinden we laòs eis peripoièsin (het
substantivum peripoièsis van het verbum peripoieoo), dat bij bestudering van de overeenkomstige
teksten van Ef 1, 14; 1 Thess 5, 9 en 2 Thess 2, 14 ons bij de betekenis brengt
van een verworven of verlost volk, net zoals iemand een slaaf zou kopen om hem
in vrijheid te stellen. Wij, christenen, worden op een nieuwe wijze ‘bezit’ van
God. Wij zijn niet verlost om langer slaven te zijn, maar zonen en dochter,
kinderen van God.
De
context van de passage uit de Eerste Petrusbrief wordt gevormd door een aantal
aansporingen en aanbevelingen, inderdaad imperativi, die de christenen onder
ogen worden gebracht omwille van hun nieuwe leven en identiteit. Het
tekstfragment populus acquisitionis heeft als context de vijfde aansporing (1 Pe 2,
1-10): namelijk dat wij verlangen naar geestelijk voedsel opdat wij als
christenen kunnen groeien. Wij groeien van kind naar volwassene en worden
opgebouwd tot een tempel en vervolgens tot een koninklijk priesterschap. Het
beeld dat Sint Paulus gebruikt verwijst naar de manier waarop ouders hun kleine
kinderen met melk voeden om hen te laten gedijen. God geeft bovendien rijkere
en vastere voeding opdat wij tot rijping
komen en deze kunnen verwerken. En wij kunnen deze verwerken als we groeien en
deze nodig hebben voor ons leven.
In
de oratie van vandaag zien we een ontwikkeling van ideeën: we worden van slaven
zonen, kinderen. We starten als kinderen en groeien vervolgens uit tot een volk
van priesters, dat God geheel toebehoort. Bekijk in dit verband de begrippen unitatis et pacis en realiseer wat deze
ons schenken. Tussen het algemeen priesterschap van de gelovigen en het
ambtelijk of hiërarchisch priesterschap bestaat een wezenlijk verschil en niet
slechts een graadverschil; maar toch staan ze in betrekking tot elkaar, want ze
delen beide, elk op zijn eigen wijze, in het ene priesterschap van Christus (Lumen gentium, Dogmatische Constitutie
over de Kerk, hfdst. 2).
Bijbelse
concordantie leidt ons ook naar een andere tekst van Sint Paulus, namelijk Ef
4, 1-6.
‘Ik, gevangene in de Heer, ik vermaan u en leven te leiden, waardig de roeping waarmee gij geroepen zijt: in alle deemoed en zachtheid, in lankmoedigheid, liefdevol elkaar verdragend. Beijvert u de eenheid des Geestes te behouden door de band van de vrede (servare unitatem spiritus in vinculo pacis): één Lichaam en één Geest, zoals gij ook geroepen zijt tot een en dezelfde hoop, waarvoor uw roeping borg staat. Eén Heer, één geloof, één doop. Eén God en Vader van allen, die is boven allen en met allen en in u allen’.
‘Ik, gevangene in de Heer, ik vermaan u en leven te leiden, waardig de roeping waarmee gij geroepen zijt: in alle deemoed en zachtheid, in lankmoedigheid, liefdevol elkaar verdragend. Beijvert u de eenheid des Geestes te behouden door de band van de vrede (servare unitatem spiritus in vinculo pacis): één Lichaam en één Geest, zoals gij ook geroepen zijt tot een en dezelfde hoop, waarvoor uw roeping borg staat. Eén Heer, één geloof, één doop. Eén God en Vader van allen, die is boven allen en met allen en in u allen’.
Paulus,
die op de manier van een gevangene of slaaf spreekt, gebruikt het begrip vinculum om de ‘band van vrede’ uit te
drukken, de ‘schakel van een ketting’. Omdat wij integraal en feitelijk door
ons Doopsel tot de Kerk behoren, geldt Paulus’ aansporing ook ons.
De H. Eucharistie is ‘de oorsprong en het hoogtepunt
van heel het christelijk leven’ (Lumen
gentium, 11): in dit sacrament ligt heel het geestelijke goed van de Kerk
vervat, namelijk Christus Zelf, ons Paaslam’ (Presb. Ordinis, Decreet over ambt en leven van de priesters, 5). In de H. Eucharistie wordt het
paasmysterie van Chrstus gevierd, niet herhaald, maar geactualiseerd. In de epiclese (‘aanroeping over’) smeekt de priester de Vader de heiligmakende
Geest te zenden, opdat de offergaven het Lichaam en Bloed van Christus worden
en de gelovigen, door ze te ontvangen maar ook door zichzelf te offeren, een
levende offerande aan God.
In
iedere H. Mis bereidt de H. Geest ons voor op de ontmoeting met Christus en
verdiept in de H. Communie de vereniging met Hem. Deze existentiële ontmoeting,
die ons nauwer met Christus verbindt, brengt ons als lidmaten van het Mystieke
Lichaam van Christus ook tot grotere
eenheid met alle medegelovigen. De Heilige Geest schenkt ons daartoe
zijn vruchten en gaven : als eerstelingen van de komende heerlijkheid brengt Hij
deze in ons tot ontwikkeling en bloei, zij het meestal verborgen.
Volgens
de kerkelijke traditie worden als vruchten van de H. Geest beschouwd: caritas, gaudium,
pax, patientia, benignitas, bonitas, longanimitas, mansuetudo, fides, modestia,
continentia en castitas (Gal 5,22 [vulg.]): liefde, vreugde, vrede,
geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtheid, ingetogenheid, bescheidenheid,
matigheid en kuisheid.
De zeven gaven van de Heilige Geest zijn
volgens Jesaja 11,2-3: sapientia,
intellectus, consilium, fortitudo, scientia, pietas, timor Dei: wijsheid,
inzicht, raad, sterkte, kennis, vroomheid en ontzag voor God.
Géén sacrament
bewerkt de eenheid met Christus en van de christenen onderling zo diep als de
H. Eucharistie. Dit besef doet de H. Augustinus uitroepen: ‘O sacrament van
goedheid! O teken van eenheid! O band van liefde!’ (Ev. Johan. 26, 6.13). Die verbondenheid smeken we af in deze oratie
en wensen we alle lezers toe, wanneer zij morgen ter kerke gaan en deze woorden
horen.