zaterdag 7 augustus 2021

Reeks “Oratio super munera - Gebed over de gaven” 19e zondag per annum / door het jaar. Gij maakt deze gaven door Uw kracht tot sacrament van ons heil.

Christus ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie
Gij maakt deze gaven door Uw kracht tot sacrament van ons heil.

I n l e i d i n g
Zoals in zo vele Gebeden over de gaven, bidt ook de Kerk vandaag om de aanvaarding van de gaven van brood en wijn. ‘Assume placatus’ , aanvaard genadig, aanvaard verzoend, zegt de oratie (r. 1), omdat de zonde de voornaamste hinderpaal is, die de gevraagde aanvaarding in de weg staat. De voorafgaande verzoening van de mens met de Vader door Christus’ Kruisdood wordt geactualiseerd door het onbloedige offer van de H. Mis. “Zie welwillend neer op het offer van uw Kerk, en wil er uw Zoon in herkennen, door wiens dood Gij ons met U verzoend hebt” (Eucharistisch gebed III).
In de volgende relatieve zin ( r. 2) erkent de oratie dat de aangeboden gaven de mensen door God zelf zijn geschonken, en wel om deze Hem aan te bieden. In het tweede deel (r. 3) zegt het gebed, dat de Heer op machtige wijze de gaven tot mysterie van ons heil maakt. De mens brengt weliswaar de hem voor dit doel door God geschonken gaven naar het altaar, maar dat zij tot mysterie, tot eigenlijke offergave van het Nieuwe Verbond wordt, dat bewerkt God zelf.
Drie goddelijke hoedanigheden worden in dit verband genoemd: placatus, misericors en potenter. De eigenschappen van God staan tegenover onze hoedanigheden: “In het besef van onze onmacht en schuld vragen wij dat deze offerande voor U aanvaardbaar wordt en wij genade vinden in uw ogen” (Ibid.)

T e k s t
Missale Romanum – 1970
Ecclesiæ tuæ, Domine, munera placatus assume,
quæ et misericors offerenda tribuisti,
et in nostræ salutis potenter efficis transire mysterium.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, aanvaard goedgunstig de gaven van uw Kerk.
In uw barmhartigheid hebt Gij ze ons geschonken om ze U aan te bieden,
en Gij maakt ze door uw kracht tot sacrament van ons heil.

Werkvertaling
Aanvaard, Heer, genadig de offergaven van uw Kerk,die U niet alleen in uw barmhartigheid hebt geschonken om geofferd te worden,
maar die Gij op machtige wijze ook doet overgaan tot/in het sacrament van ons heil.
L i t u r g i s c h e   a n t e c e d e n t e n
De brontekst van deze oratie wordt gevonden in de Secreta van het Sacramentarium Leonianum, 1296, mense decembris (‘tiende’ maand), in ieiunio mensis decima, een vastenperiode die nu Advent wordt genoemd; Verona, Kapittelbibliotheek LXXXV; 2e helft zesde eeuw. In het Gelasianum was dit de Secreta van de 2e zondag van de Vasten.
 (E. Mœller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, IV, E-H, Brepols, Turnhout 1994, nr. 2400, p. 8-9)
De oratie was niet opgenomen in de edities van het Romeins Missaal vóór MR 1970.

S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n
1. Ecclesiæ tuæ, Domine, munera placatus assume,
2a. quæ et misericors offerenda tribuisti,
2b. et in nostræ salutis potenter efficis transire mysterium.

De oratie bestaat uit één enkele hoofdzin, opgebouwd door een openingszin met een directe bede tot God de gaven van zijn Kerk genadig te willen aanvaarden, gevolgd door twee relatieve bijzinnen beginnend met quæ, onderling verbonden in een et…et-constructie (en…en, zowel…als, niet alleen…maar ook, enerzijds...anderzijds) waarbij eerstens wordt gememoreerd dat God die gaven, uit het Zijne afkomstig,  heeft gegeven om Hem aan te bieden, en tweedens dat Hij deze gaven door zijn goddelijke kracht – anticiperend op de Consecratie - doet overgaan in het sacrament van ons heil.

Ad 1
Assume, neem aan, aanvaard – prædicaat in de imperativusvorm van het verbum assumere (zie verder onder vocabularium).
Domine, [o] Heer, - anaklese in de vocativusvorm.
Munera Ecclesiæ tuæ, de offergaven van uw Kerk – object bij het prædicaat asssume, samengesteld uit de acccusativusvorm meerv. onzijdig van munus, - eris vergezeld van twee congruerende genitivusvormen die naar de herkomst van de munera verwijzen, genitivus possessivus.
In de Gebeden over de gaven wordt regelmatig verwezen naar de Kerk als een van de handelende en nauw betrokken  subjecten bij de super munera. De Kerk biedt gaven aan uit de door God geschonken overvloed als een act van aanbidding en communicatie met God in eenheid met Christus en zijn volmaakt Offer van aanbidding jegens de Vader. In de liturgie van de H. Eucharistie ‘treedt’ de Kerk zelf ‘op‘ als een Lichaam geschapen en gemachtigd door God en voor God van het begin tot het einde; aldus doende realiseert en geeft zij uitdrukking aan haar identiteit en aan haar zending op een bijzondere wijze. De orationes super munera bevatten verschillende beelden en namen voor de Kerk, zowel impliciet als expliciet. In het Gebed over de Gaven van vandaag wordt de Kerk expliciet Gods eigen Kerk genoemd, die de offergaven aanbiedt waardoor zij hoopt dat de Heer wordt verzoend.
Placatus, verzoend, goedgunstig, genadig, - participium perfecti passivi van het passivum placari in de nominativus singularis masculinus en derhalve congruerend met de aangesproken Dominus. Het voltooid deelwoord placatus is hier adverbiaal gebruikt ten opzichte van het prædicaat asssume. Men spreekt in het geval van 'placatus' op deze plaats ook wel eens van een dubbelverbonden bepaling; placatus zegt zowel iets over de wijze waarop de handeling plaatsvindt en vervult aldus de functie van adverbium, maar hoort tevens als een adiectivum bij Dominus.

Ad 2a
Relatieve bijzin verdeeld over twee halfzinnen (2a -2b)waarvan het prædicaat in de indicativusvorm (perfecti et præsentis) staat vanwege de realiteit van de daar genoemde goddelijke handelingen. Vermeldingswaardig in deze context is de betekenis van de  verschillende aspecten van het gebruik van de twee tempora; Het perfectum tribuisti duidt op een eenmalige voltooide handeling, het praesens efficis benadrukt juist het steeds weer herhalen van een handeling in de tegenwoordige tijd.
Eerste relatieve half-/bijzin ingeleid door het reflexivum quæ dat munera (r. 1) als antecedent heeft.
Tribuisti, gij hebt verleend, - prædicaat in de indicativus perfecti activi.
Misericors, barmhartig, medelijdend, meedogend, - bijwoordelijke bepaling bij het prædicaat tribuisti.
Quæ, die, welke – object bij het prædicaat tribuisti in de acccusativusvorm plur. onzijdig van qui, quæ, quod, gekoppeld aan:
Offerenda, het object in de accusativusvorm meervoud van de gerundivumvorm offerendum, de dingen die geofferd moeten worden, het offer. Quæ offerenda is te lezen als [munera] quæ offerenda, de offergaven welke Gij hebt gegeven als te offeren [offergaven]. De meervoudsvorm kan wijzen op het collectief van de offers van de aanwezigen, of op de verschillende aard van de offers: de materiële, brood en wijn, naast de gebeden en het offer van zichzelf.

Ad 2b
Efficis transire, Gij doet/laat overgaan, - prædicaat, bestaande uit het koppelwerkwoord efficis, 2e pers. enkelvoud indicativus præsentis activi van het verbum efficere, effeci, effectum, 3, gevolgd door de infinitivus transire.
Potenter, op machtige wijze, krachtdadig, - bijwoordelijke bepaling van hoedanigheid.
In nostræ salutis mysterium, in het mysterie/sacrament van/tot ons heil – voorzetselbepaling bestaande uit de accusativusvorm mysterium, bepaald door het voorzetsel in + acc. en voortvloeiend uit de betekenis van het verbum transire, alsmede twee congruerende genitivusvormen nostræ salutis, genitivus explicativus.

V o c a b u l a r i u m
Placatus kan zowel verwijzen naar de toestand vanb tot rust gebracht zijn, tevreden of vredig. In de interpretatie van A. BlaiseA. Dumas o.s.b. in “Le vocabulaire Latin des principaux thèmes liturgique” wordt vanuit het verzoeningsthema placatus net als propitius teruggevoerd op God die ‘tot welbehagen’ is gebracht. ‘Goedgunstig’, ‘op aangename wijze’, ‘genadig’ is het offer van de Kerk te aanvaarden. Anders gezegd: wij vragen God om gunstig gepredisponeerd te zijn jegens het offer van zijn Kerk.

Assumere, - sumi, - sumptus, 3., aannemen.
Dit werkwoord dat niet werd aangetroffen vóór de z.g. Rhetorica ad Herennium (1) waarvan de auteur niet bekend is, en dat zelden voorkwam bij de dichters en historieschrijvers, was een favoriete term bij de christelijke auteurs, vooral bij Sint Hilarius (vgl. Thesaurus Linguæ Latinæ II, p. 926). Het frequente gebruik in de christelijke Latijnse spreektaal kan van invloed zijn geweest op het schaarse gebruik in de oraties. De betekenis “aannemen” verwijst naar het aanvaarden door God van de geofferde gaven in de orationes super munera. In MR 1962 komt assumere in deze zin vijfmaal voor, viermaal in de vaste uitdrukking: has oblationes…benignus assume en eenmaal in: Hostias placatus assume (Secreta Misformulieren ‘om mooi weer te vragen’, ‘voor pelgrims en reizigers’, 5e zondag na Pinksteren,  6e zondag na Pinksteren [Gelas. Vet. 13 aug.]). (Vgl. Sr. Mary Pierre Ellebracht C.Pp.S., Remarks on the vocabulary of the ancient orations in the Missale Romanum. Reeks Latinitas christianorum primæva. Nijmegen-Utrecht, 1966, p. 87).
De imperativusvorm assume wordt gebruikt in de Gebeden over de gaven van de zondagen XIX, XXIV en XXV door het jaar. Op deze plaatsen wordt deze imperativusvorm verbonden met placatus, propitius en benignus, adiectivi die het verzoenende effect van de liturgische handeling benadrukken.

Offerenda, met inbegrip van munera, de te offeren gaven. In de vormen -‘nd’ wordt verwezen naar de omstandigheid van noodzaak en doel. Offero kreeg in het christelijk Latijn  de betekenis van ‘offeren aan God, wijden aan, toewijden’ zoals in Exodus 38, 24 of 39, 32 (Vulgaateditie) en de Brief aan de Hebreeën 9, 14. In deze passage van de Hebreeënbrief zien we dat de apostel (of anonieme auteur) jegens de heidenen priesterlijke taal gebruikt en voorbeelden ontleent aan de Joodse tempelriten. De auteur stelt het jaarlijkse Joodse offer tot reiniging (dierenoffer) dat moest worden herhaald, tegenover het eenmalige Offer, tegelijk Hogepriester en geofferd Lam, welk Offer heel de mens zuivert tot de eeuwige verlossing. De liturgie zegt het kernachtig kort: ‘Ecce Agnus Dei, ecce qui tollit peccata mundi’- Zie het Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld; en wanneer de priester communiceert: ‘Corpus Christi custodiat me in vitam æternam’- het Lichaaam van Christus beware mij tot eeuwig leven. Dit is het Offer dat de Kerk vernieuwt en zich doet uitstrekken tot op de dag van vandaag. De gevolgen van een dergelijk Offer nopen ons ons met de grootst mogelijke zorg voor te bereiden op alles wat we doen en wat we zeggen bij iedere Eucharistieviering.

Transire, -vi, -itum, 4. Intransitief, onovergankelijk betekent het: 1. door…heen gaan 2. overgaan 3. veranderen 4. voorbij gaan,  voorbijtrekken en transitief, overgankelijk: 1. over iets gaan, overschrijden 2. klaar komen met 3. overtreffen.
De doorgang van het volk van Israel door de Rode Zee wordt door de christelijke schrijvers aangeduid als ‘transitus’, doorgang, overgang. Zoals Christus door zijn dood en zijn graf heenging, zo gaan wij door het waterbad van het Doopsel van dood naar leven.
Dit brengt mij vanzelf naar onze processie vóór de hoogmis op Paaszondag waar de aanhef van de respons als opgang naar de statio luidt: ‘Cum transisset sabbatum, Maria Magdalene en Maria Iacobi, et Salome emerunt aromata, ut venientes ungerent Iesus (Mc 16,1) – Toen de sabbath voorbij was [gegaan], kochten Maria Magdalena, Maria Jacobi en Salome geurige kruiden om Jezus te gaan balsemen. En ook de wonderbaar mooie respons met melancholie geladen op de 3e zondag van Pasen: “Transiturus de mundo ad Patrem, Iesus in mortis suæ memoriam, instituit sui corporis et sanguinis sacramentum. Corpus in cibum, sanguinem in potum tribuens; hoc ait, facite in meam commemorationem”- Toen Jezus op het punt stond vanuit de wereld naar de Vader te gaan, stelde Hij, tot gedachtenis aan zijn dood, het Sacrament in van zijn Lichaam en Bloed. Terwijl Hij zijn Lichaam tot voedsel, zijn Bloed tot drank gaf, zei Hij: Doet dit tot gedachtenis aan Mij. Dat is het ‘Mysterium fidei’, het mysterie van ons geloof, het mysterie van ons heil. Voor wie daaraan deelneemt geldt het woord van de apostel Paulus: “Si quis in Christo nova creatura; vetera transierunt, ecce, facta sunt nova” ( 2 Cor 5, 17) – Zo is dus wie in Christus is, een nieuwe schepping; het oude is voorbij [gegaaan],  het nieuwe is daar.

Mysterium nostræ salutis, - [het] mysterie/sacrament van ons heil.
Ongetwijfeld herinnert u zich het Gebed over de gaven van de 7e zondag door het jaar waarvan de Latijnse tekst luidde:  ‘Mysteria tua, Domine, debitis servitiis exsequentes,
supplices te rogamus, ut, quod ad honorem tuae maiestatis offerimus, nobis proficiat ad salutem’. De inhoud ligt dicht naast de oratie van deze zondag. Er wordt immers gevraagd dat wij ‘Uw mysteries/sacramenten die wij met gepaste eerbied vieren ter ere van uw majesteit offeren zodat zij ons tot heil strekken.
De begrippen mysterium en sacramentum liggen dicht naast elkaar in het liturgisch Latijn en zijn dus inwisselbaar. De kerkvader Tertullianus [160-220] kwam met het  gebruik van het Latijnse begrip “sacramentum” als vertaling voor het Griekse “mysterion”. Mogelijk kende hij deze vertaling reeds door de bestaande vertalingen van het Nieuwe Testament in het Latijn. Mogelijk is het een novum van hemzelf.
In het dagelijks leven betekende “sacramentum”  een ‘heilige eed’, namelijk de eed van trouw die Romeinse soldaten moesten afleggen. Tertullanus  gebruikte deze parallel om het belang van de sacramenten theologisch te onderstrepen: ook christenen dienden trouw te zijn aan hun Kerk. De kerkvader Augustinus werkte in zijn strijd tegen de Donatisten de theologie van de sacramenten verder uit en formuleerde helder de verhouding tussen uitwendig waarneembaar teken en hetgeen ermee wordt aangeduid.  Zoals er in de wereld veel tekenen zijn die ergens op duiden, zijn er ook ‘heilige tekenen’ die de kloof tussen God en de mensen overbruggen, omdat het een soort fysieke poorten zijn die toegang geven tot geestelijke realiteiten. Een bekende omschrijving van Augustinus  is dat een sacrament ‘de zichtbare vorm is van een onzichtbare genade’ met de aanvulling dat sacramenten  “ex opere operato”  (uit het werk zelf volgt de werking) oproepen of mogelijk maken wat ze betekenen.
In het liturgisch kader van de Gebeden over de gaven verwijst het begrip mysterium, bijna altijd synoniem met sacramentum, derhalve meestal naar het eucahristisch Gebed, en dus naar de sacramentele viering van het paasmysterie zelf. Het begrip ‘mysterium’ laat zich begrijpen als ‘sacramenteel mysterie’ of kortweg ‘mysterie’.  In de orationes super munera komt het begrip voor op de zondagen II, VII, IX, XIX, XXII, XXIII, XXVII, XXIX en XXXII. Ofschoon het begrip meestal in de meervoudsvorm voorkomt is er volgens Ellebracht, Remarks on Vocabulary, 71, geen essentieel verschil in het meervoudig of enkelvoudig gebruik. 

G e t u i g e n i s  v a n  d e  V a d e r s
H. Irenæus van Lyon
(Adv. Hæreses IV, 18, 5)

“Wij offeren Hem van het zijne, en daarmee verkondigen wij tegelijk de onderlinge gemeenschap en eenheid van vlees en geest en belijden tegelijk der verrijzenis van beide. Want zoals het brood, dat van de aarde is, de aanroeping van God ontvangend, niet langer gewoon brood is, maar de Eucharistie, uit twee elementen bestaande, een aards en een hemels: zó zijn ook onze lichamen die de Eucharistie ontvangen, niet langer meer bederfelijk, maar bezitten de hoop op de verrijzenis”.

H. Thomas van Aquino
(Opusculum 57, In festo Corporis Christi, lect. 1-3)

“Toen de Eniggeboren Zoon Gods ons deelachtig wilde maken aan zijn Godheid, nam Hij onze natuur aan, opdat Hij, Mens geworden, ons mensen tot goden zou maken.
En bovendien heeft Hij datgene, wat Hij van onze natuur aannam, geheel tot ons heil doen dienen. Want zijn Lichaam droeg Hij op het altaar van het kruis op aan God, zijn Vader, als slachtoffer tot onze verzoening. Zijn Bloed vergoot Hij als losprijs en tegelijk als reinigingsbad, opdat wij, vrijgekocht van een ellendige slavernij, van al onze zonden zouden gereinigd worden.
Maar om te bewerken, dat er van zulk een grote weldaad bij ons altijd een herinnering zou achterblijven, liet Hij de gelovigen zijn Lichaam achter als spijs, onder de gedaante van brood, en zijn Bloed als drank onder de gedaante van wijn.
O kostbare en verrukkelijke maaltijd, heilbrengend en vol heerlijkheid! Want wat kan er kostbaarder zijn dan deze maaltijd; waarin ons niet, als onder de oude Wet, het vlees van kalveren en bokken te eten wordt voorgezet, maar Christus zelf, waarachtig God? Wat is er meer te bewonderen dan dit sacrament?
Geen sacrament ook is heilzamer dat dit, waarin wij gezuiverd worden van onze zonden, waar de deugden worden vermeerderd en de geest wordt gevoed met een overvloed van allerlei geestelijke gaven.
Geen sacrament ook is heilzamer dat dit, waarin wij gezuiverd worden van onze zonden, waar de deugden worden vermeerderd en de geest wordt gevoed met een overvloed van allerlei geestelijke gaven”.
C o m m e n t a a r
Wanneer wij de H. Eucharistie vieren, vieren we niet een gedachtenis maar een mysterie. De H. Augustinus verklaart het verschil tussen deze twee dingen. Wanneer een viering ‘slechts een gedenkdag is’ dan hoeft niet méér verwacht te worden dan dat ‘men zich de religieuze viering en de dag herinnert waarop een bepaalde gebeurtenis heeft plaatsgevonden.” Wanneer echter een mysterie wordt gevierd (een ‘sacrament’), dan ‘herinnert men zich niet alleen die gebeurtenis, maar doet dit zo, dat men de betekenis ervan begrijpt en het op een wijze die heiligt ontvangt’ (Brief 55, 1, 2 (CSEL 34, 1, S. 170).
Dat is een groot verschil. Men ziet niet slechts naar een actualisering, maar ‘ontvangt’ de zin ervan; men is niet toeschouwer, maar acteur. Sluit men zich aan bij Johannes, bij Maria, Maria Magdalena, de Goede Moordenaar? Niemand kan zich echter afzijdig houden, en doet hij dit desondanks, dan heeft hij hoe dan ook toch een rol gekozen: Pilatus, die zijn handen in onschuld wast, of het volk, dat op afstand stond toe te kijken (vgl. Lc 23,35). En als men ons zou vragen na afloop waar wij zijn geweest, zou men minstens in zijn hart moeten kunnen antwoorden: ‘Op de Calvarieberg’…
Maar dit komt niet automatisch tot stand, alleen al omdat we aan de H. Mis hebben deelgenomen.  Sint Augustinus zegt dat we de betekenis van het mysterie moeten ‘ontvangen’. Dat gebeurt door het geloof. Zonder een luisterend oor is er geen muziek, om het even hoe luid het orkest speelt; zo is er ook geen genade zonder een geloof die haar ontvangt.
Jezus heeft zich voor ons tot voedsel van de waarheid en de liefde en Hij verzekert ons dan ook als Hij spreekt over de gave van zijn leven: ‘Als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid’ (Jo 6, 51). Maar dit ‘eeuwig leven’ begint in ons al hier en nu, door de verandering die de Eucharistische gave in ons bewerkt: ‘Hij die Mij eet, zal leven door Mij’ (Jo 6, 57). Deze woorden laten ons inzien hoe het geloof en het ontvangen van dit mysterie een bron van nieuw leven in ons doet opwellen en ons christelijk leven vormt. Als wij ons verenigen met het Lichaam en Bloed van Jezus Christus, worden wij namelijk op een steeds meer volwassen en bewuste manier deelachtig aan het goddelijk leven. Hier is ook van toepassing wat de H. Augustinus in zijn Belijdenissen  zegt over de eeuwige Logos, het voedsel van de ziel. De H. Augustinus benadrukt het paradoxale karakter van dit voedsel, als hij een stem meent te horen die tot hem zegt: ‘Ik ben de spijs van de groten: groei en gij zult Mij eten. En gij zult Mij niet doen veranderen in u, gelijk het voedsel van uw vlees, maar gij zult in Mij veranderen’.  Het eucharistisch voedsel wordt derhalve niet in ons veranderd, maar wij zijn het die – door Christus gevoed en door Hem met Hem verenigd – op mysterieuze wijze worden veranderd en naar zijn Hart worden getrokken.
Zo is de Eucharistieviering krachtige bron en hoogtepunt van het liturgisch en kerkelijk leven en drukt zij zowel de oorsprong en de voltooiing van de nieuwe en definitieve eredienst uit.
Hoe de H. Eucharistie ons hele leven verandert in een geestelijke en God welgevallige eredienst, vat de H. Paulus bondig samen: ‘Ik smeek u, broeders, bij Gods erbarming: wijdt u zelf [letterlijk: lichaam]  aan Hem toe als een levende, heilige offergave, die Hij kan aanvaarden. Dat is de geestelijke eredienst die u past” (Rom 12,1). De nieuwe eredienst is daarom de volledige zelfgave van de eigen persoon in gemeenschap met de Kerk. De woorden van de Apostel roepen op tot overgave van heel ons wezen, geestelijk en lichamelijk. Deze eredienst  is volgens de H. Augustinus ‘het offer van de christenen: zij zijn met velen één lichaam. Dat viert de Kerk steeds weer opnieuw in het aan de gelovigen welbekende Altaarsacrament: daar wordt haar getoond dat zijzelf wordt geofferd in wat zij offert’ (De civitate Dei,, X, 6 in PL 41, 284). En ook de katholieke leer bevestigt dat de Eucharistie als offer van Christus eveneens het offer van de Kerk is – zo zegt de oratie van vandaag het ook – en dus van de gelovigen (vgl. KKK 1368).

Het is tekenend dat de H. Paulus als hij in de Brief aan de Romeinen oproept tot de nieuwe geestelijke eredienst, tegelijk herinnert aan de noodzaak de eigen levenswijze en manier van denken te veranderen: ‘Stemt uw gedrag niet af op deze wereld. Wordt andere mensen, met een nieuwe visie. Dan zijt gij in staat om uit te maken wat God van u wil, en wat goed is, wat zeer goed is en volmaakt’ (Rom 12,2).

(Vgl. Postsynodale Exhortatie van paus Benedictus XVI ‘Sacramentum caritatis’, 22 febr. 2007, nr. 70, 78).

(x) De Rhetorica ad Herennium is het oudste bewaard gebleven in het latijn gestelde leerboekje der welsprekendheid. Opgedragen aan een verder onbekende Gaius Herenniuswerd het ten onrechte overgeleverd onder de werken van Cicero. Het geschrift geeft in vier boeken een korte, maar afgeronde theorie van de rhetorica en behandelt achtereenvolgens het bedenken van de stof en van de middelen om te overtuigen (inventio), de opbouw van de rede, het houden van de rede, het geheugen en de stijl. Hoewel het werkje afhankelijk is van Griekse modellen, zijn de geest, de terminologie en de voorbeelden geheel Romeins. Uit de voorbeelden blijkt dat het ca. 85 vóór Chr. geschreven is. De Rhetorica ad Herennium heeft in de middeleeuwen diepgaande invloed gehad op de literaire theorieën.