Christus ontvangt brood en
wijn voor de H. Eucharistie
Gij maakt deze gaven door Uw kracht tot sacrament van ons
heil.
I n l e i d i n g
Zoals
in zo vele Gebeden over de gaven, bidt ook de Kerk vandaag om de aanvaarding
van de gaven van brood en wijn. ‘Assume placatus’ , aanvaard genadig, aanvaard
verzoend, zegt de oratie (r. 1), omdat de zonde de voornaamste hinderpaal is,
die de gevraagde aanvaarding in de weg staat. De voorafgaande verzoening van de
mens met de Vader door Christus’ Kruisdood wordt geactualiseerd door het
onbloedige offer van de H. Mis. “Zie welwillend neer op het offer van uw Kerk,
en wil er uw Zoon in herkennen, door wiens dood Gij ons met U verzoend hebt”
(Eucharistisch gebed III).
In
de volgende relatieve zin ( r. 2) erkent de oratie dat de aangeboden gaven de
mensen door God zelf zijn geschonken, en wel om deze Hem aan te bieden. In het
tweede deel (r. 3) zegt het gebed, dat de Heer op machtige wijze de gaven tot
mysterie van ons heil maakt. De mens brengt weliswaar de hem voor dit doel door
God geschonken gaven naar het altaar, maar dat zij tot mysterie, tot eigenlijke
offergave van het Nieuwe Verbond wordt, dat bewerkt God zelf.
Drie
goddelijke hoedanigheden worden in dit verband genoemd: placatus, misericors en
potenter. De eigenschappen van God staan tegenover onze hoedanigheden: “In het
besef van onze onmacht en schuld vragen wij dat deze offerande voor U
aanvaardbaar wordt en wij genade vinden in uw ogen” (Ibid.)
T e k s t
Missale Romanum – 1970
Ecclesiæ tuæ,
Domine, munera placatus assume,
quæ et misericors
offerenda tribuisti,
et in nostræ
salutis potenter efficis transire mysterium.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, aanvaard goedgunstig de gaven van uw
Kerk.
In uw barmhartigheid hebt Gij ze ons
geschonken om ze U aan te bieden,
en Gij maakt ze door uw kracht tot
sacrament van ons heil.
Werkvertaling
Aanvaard,
Heer, genadig de offergaven van uw Kerk,die U niet alleen in uw barmhartigheid
hebt geschonken om geofferd te worden,
maar die Gij op
machtige wijze ook
doet overgaan tot/in het sacrament van ons heil.
L i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t e n
De brontekst van deze oratie wordt gevonden
in de Secreta van het Sacramentarium Leonianum, 1296, mense decembris (‘tiende’
maand), in ieiunio mensis decima, een vastenperiode die nu Advent wordt
genoemd; Verona, Kapittelbibliotheek LXXXV; 2e helft zesde eeuw. In het
Gelasianum was dit de Secreta van de 2e zondag van de Vasten.
(E. Mœller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t Wallant,
Corpus Orationum, IV, E-H, Brepols, Turnhout 1994, nr. 2400, p. 8-9)
De oratie was niet opgenomen
in de edities van het Romeins Missaal vóór MR 1970.
S t r u c t u u r a n a l y s e e n s
t i j l f i g u r e n
1. Ecclesiæ tuæ,
Domine, munera placatus assume,
2a. quæ et misericors
offerenda tribuisti,
2b. et in nostræ
salutis potenter efficis transire mysterium.
De
oratie bestaat uit één enkele hoofdzin, opgebouwd door een openingszin met een
directe bede tot God de gaven van zijn Kerk genadig te willen aanvaarden,
gevolgd door twee relatieve bijzinnen beginnend met quæ, onderling verbonden in
een et…et-constructie (en…en, zowel…als, niet alleen…maar ook, enerzijds...anderzijds) waarbij eerstens wordt gememoreerd dat God die gaven,
uit het Zijne afkomstig, heeft gegeven
om Hem aan te bieden, en tweedens dat Hij deze gaven door zijn goddelijke
kracht – anticiperend op de Consecratie - doet overgaan in het sacrament van
ons heil.
Ad
1
Assume,
neem aan, aanvaard – prædicaat in de imperativusvorm van het verbum assumere
(zie verder onder vocabularium).
Domine,
[o] Heer, - anaklese in de vocativusvorm.
Munera
Ecclesiæ tuæ, de offergaven van uw Kerk – object bij het prædicaat asssume,
samengesteld uit de acccusativusvorm meerv. onzijdig van munus, - eris
vergezeld van twee congruerende genitivusvormen die naar de herkomst van de
munera verwijzen, genitivus possessivus.
In
de Gebeden over de gaven wordt regelmatig verwezen naar de Kerk als een van de
handelende en nauw betrokken subjecten
bij de super munera. De Kerk biedt gaven
aan uit de door God geschonken overvloed als een act van aanbidding en
communicatie met God in eenheid met Christus en zijn volmaakt Offer van
aanbidding jegens de Vader. In de liturgie van de H. Eucharistie ‘treedt’ de
Kerk zelf ‘op‘ als een Lichaam geschapen en gemachtigd door God en voor God van
het begin tot het einde; aldus doende realiseert en geeft zij uitdrukking aan
haar identiteit en aan haar zending op een bijzondere wijze. De orationes super
munera bevatten verschillende beelden en namen voor de Kerk, zowel impliciet
als expliciet. In het Gebed over de Gaven van vandaag wordt de Kerk expliciet
Gods eigen Kerk genoemd, die de offergaven aanbiedt waardoor zij hoopt dat de
Heer wordt verzoend.
Placatus,
verzoend, goedgunstig, genadig, - participium perfecti passivi van het passivum
placari in de nominativus singularis masculinus en derhalve congruerend met de
aangesproken Dominus. Het voltooid deelwoord placatus is hier adverbiaal
gebruikt ten opzichte van het prædicaat asssume. Men spreekt in het geval van
'placatus' op deze plaats ook wel eens van een dubbelverbonden bepaling;
placatus zegt zowel iets over de wijze waarop de handeling plaatsvindt en
vervult aldus de functie van adverbium, maar hoort tevens als een adiectivum
bij Dominus.
Ad
2a
Relatieve
bijzin verdeeld over twee halfzinnen (2a -2b)waarvan het prædicaat in de indicativusvorm
(perfecti et præsentis) staat vanwege de realiteit van de daar genoemde
goddelijke handelingen. Vermeldingswaardig in deze context is de betekenis van
de verschillende aspecten van het
gebruik van de twee tempora; Het perfectum tribuisti duidt op een eenmalige
voltooide handeling, het praesens efficis benadrukt juist het steeds weer
herhalen van een handeling in de tegenwoordige tijd.
Eerste relatieve half-/bijzin ingeleid door
het reflexivum quæ dat munera (r. 1) als antecedent heeft.
Tribuisti, gij hebt verleend, - prædicaat
in de indicativus perfecti activi.
Misericors, barmhartig, medelijdend,
meedogend, - bijwoordelijke bepaling bij het prædicaat tribuisti.
Quæ, die, welke – object bij het prædicaat
tribuisti in de acccusativusvorm plur. onzijdig van qui, quæ, quod, gekoppeld
aan:
Offerenda, het object in de accusativusvorm
meervoud van de gerundivumvorm offerendum, de dingen die geofferd moeten
worden, het offer. Quæ offerenda is te lezen als [munera] quæ offerenda, de
offergaven welke Gij hebt gegeven als te offeren [offergaven]. De meervoudsvorm
kan wijzen op het collectief van de offers van de aanwezigen, of op de
verschillende aard van de offers: de materiële, brood en wijn, naast de gebeden
en het offer van zichzelf.
Ad 2b
Efficis transire, Gij doet/laat overgaan, -
prædicaat, bestaande uit het koppelwerkwoord efficis, 2e pers. enkelvoud
indicativus præsentis activi van het verbum efficere,
effeci, effectum, 3, gevolgd door de infinitivus transire.
Potenter, op machtige wijze, krachtdadig, -
bijwoordelijke bepaling van hoedanigheid.
In nostræ salutis mysterium, in het
mysterie/sacrament van/tot ons heil – voorzetselbepaling bestaande uit de
accusativusvorm mysterium, bepaald door het voorzetsel in + acc. en
voortvloeiend uit de betekenis van het verbum transire, alsmede twee
congruerende genitivusvormen nostræ salutis, genitivus explicativus.
V o c a b u l a r i u m
Placatus
kan zowel verwijzen naar de toestand vanb tot rust
gebracht zijn, tevreden of vredig. In de interpretatie van A. BlaiseA. Dumas
o.s.b. in “Le vocabulaire Latin des principaux thèmes liturgique” wordt vanuit
het verzoeningsthema placatus net als propitius teruggevoerd op God die ‘tot
welbehagen’ is gebracht. ‘Goedgunstig’, ‘op aangename wijze’, ‘genadig’ is het
offer van de Kerk te aanvaarden. Anders gezegd: wij vragen God om gunstig
gepredisponeerd te zijn jegens het offer van zijn Kerk.
Assumere,
- sumi, - sumptus, 3., aannemen.
Dit
werkwoord dat niet werd aangetroffen vóór de z.g. Rhetorica ad Herennium (1) waarvan de auteur niet bekend is, en dat
zelden voorkwam bij de dichters en historieschrijvers, was een favoriete term
bij de christelijke auteurs, vooral bij Sint Hilarius (vgl. Thesaurus Linguæ
Latinæ II, p. 926). Het frequente gebruik in de christelijke Latijnse
spreektaal kan van invloed zijn geweest op het schaarse gebruik in de oraties.
De betekenis “aannemen” verwijst naar het aanvaarden door God van de geofferde
gaven in de orationes super munera. In MR 1962 komt assumere in deze zin
vijfmaal voor, viermaal in de vaste uitdrukking: has oblationes…benignus assume en eenmaal in: Hostias placatus assume (Secreta Misformulieren ‘om mooi weer te
vragen’, ‘voor pelgrims en reizigers’, 5e zondag na Pinksteren, 6e zondag na Pinksteren [Gelas. Vet. 13 aug.]). (Vgl. Sr. Mary Pierre
Ellebracht C.Pp.S., Remarks on the
vocabulary of the ancient orations in the Missale Romanum. Reeks Latinitas christianorum primæva. Nijmegen-Utrecht,
1966, p. 87).
De
imperativusvorm assume wordt gebruikt in de Gebeden over de gaven van de
zondagen XIX, XXIV en XXV door het jaar. Op deze plaatsen wordt deze
imperativusvorm verbonden met placatus,
propitius en benignus, adiectivi die het verzoenende effect van de liturgische
handeling benadrukken.
Offerenda,
met inbegrip van munera, de te offeren gaven. In de vormen -‘nd’ wordt verwezen
naar de omstandigheid van noodzaak en doel. Offero kreeg in het christelijk
Latijn de betekenis van ‘offeren aan
God, wijden aan, toewijden’ zoals in Exodus 38, 24 of 39, 32 (Vulgaateditie) en
de Brief aan de Hebreeën 9, 14. In deze passage van de Hebreeënbrief zien we
dat de apostel (of anonieme auteur) jegens de heidenen priesterlijke taal
gebruikt en voorbeelden ontleent aan de Joodse tempelriten. De auteur stelt het
jaarlijkse Joodse offer tot reiniging (dierenoffer) dat moest worden herhaald,
tegenover het eenmalige Offer, tegelijk Hogepriester en geofferd Lam, welk
Offer heel de mens zuivert tot de eeuwige verlossing. De liturgie zegt het
kernachtig kort: ‘Ecce Agnus Dei, ecce qui tollit peccata mundi’- Zie het Lam
Gods, dat wegneemt de zonden der wereld; en wanneer de priester communiceert:
‘Corpus Christi custodiat me in vitam æternam’- het Lichaaam van Christus
beware mij tot eeuwig leven. Dit is het Offer dat de Kerk vernieuwt en zich
doet uitstrekken tot op de dag van vandaag. De gevolgen van een dergelijk Offer
nopen ons ons met de grootst mogelijke zorg voor te bereiden op alles wat we
doen en wat we zeggen bij iedere Eucharistieviering.
Transire,
-vi, -itum, 4. Intransitief,
onovergankelijk betekent het: 1. door…heen gaan 2. overgaan 3. veranderen 4.
voorbij gaan, voorbijtrekken en transitief, overgankelijk: 1. over iets
gaan, overschrijden 2. klaar komen met 3. overtreffen.
De
doorgang van het volk van Israel door de Rode Zee wordt door de christelijke
schrijvers aangeduid als ‘transitus’, doorgang, overgang. Zoals Christus door
zijn dood en zijn graf heenging, zo gaan wij door het waterbad van het Doopsel
van dood naar leven.
Dit
brengt mij vanzelf naar onze processie vóór de hoogmis op Paaszondag waar de
aanhef van de respons als opgang naar de statio luidt: ‘Cum transisset
sabbatum, Maria Magdalene en Maria Iacobi, et Salome emerunt aromata, ut
venientes ungerent Iesus (Mc 16,1) – Toen de sabbath voorbij was [gegaan],
kochten Maria Magdalena, Maria Jacobi en Salome geurige kruiden om Jezus te
gaan balsemen. En ook de wonderbaar mooie respons met melancholie geladen op de
3e zondag van Pasen: “Transiturus de mundo ad Patrem, Iesus in mortis suæ
memoriam, instituit sui corporis et sanguinis sacramentum. Corpus in cibum,
sanguinem in potum tribuens; hoc ait, facite in meam commemorationem”- Toen
Jezus op het punt stond vanuit de wereld naar de Vader te gaan, stelde Hij, tot
gedachtenis aan zijn dood, het Sacrament in van zijn Lichaam en Bloed. Terwijl
Hij zijn Lichaam tot voedsel, zijn Bloed tot drank gaf, zei Hij: Doet dit tot
gedachtenis aan Mij. Dat is het ‘Mysterium fidei’, het mysterie van ons geloof,
het mysterie van ons heil. Voor wie daaraan deelneemt geldt het woord van de
apostel Paulus: “Si quis in Christo nova creatura; vetera transierunt, ecce,
facta sunt nova” ( 2 Cor 5, 17) – Zo is dus wie in Christus is, een nieuwe
schepping; het oude is voorbij [gegaaan],
het nieuwe is daar.
Mysterium
nostræ salutis, - [het] mysterie/sacrament van ons heil.
Ongetwijfeld
herinnert u zich het Gebed over de gaven van de 7e zondag door het jaar waarvan
de Latijnse tekst luidde: ‘Mysteria tua, Domine, debitis servitiis
exsequentes,
supplices te rogamus, ut, quod ad honorem tuae maiestatis offerimus, nobis proficiat ad salutem’. De inhoud ligt dicht naast de oratie van deze zondag. Er wordt immers gevraagd dat wij ‘Uw mysteries/sacramenten die wij met gepaste eerbied vieren ter ere van uw majesteit offeren zodat zij ons tot heil strekken.
supplices te rogamus, ut, quod ad honorem tuae maiestatis offerimus, nobis proficiat ad salutem’. De inhoud ligt dicht naast de oratie van deze zondag. Er wordt immers gevraagd dat wij ‘Uw mysteries/sacramenten die wij met gepaste eerbied vieren ter ere van uw majesteit offeren zodat zij ons tot heil strekken.
De begrippen mysterium en sacramentum liggen
dicht naast elkaar in het liturgisch Latijn en zijn dus inwisselbaar. De
kerkvader Tertullianus [160-220] kwam met het
gebruik van het Latijnse begrip “sacramentum” als vertaling voor het
Griekse “mysterion”. Mogelijk kende hij deze vertaling reeds door de bestaande
vertalingen van het Nieuwe Testament in het Latijn. Mogelijk is het een novum
van hemzelf.
In het dagelijks leven betekende “sacramentum” een ‘heilige eed’, namelijk de eed van trouw
die Romeinse soldaten moesten afleggen. Tertullanus gebruikte deze parallel om het belang van de
sacramenten theologisch te onderstrepen: ook christenen dienden trouw te zijn
aan hun Kerk. De kerkvader Augustinus werkte in zijn strijd tegen de Donatisten
de theologie van de sacramenten verder uit en formuleerde helder de verhouding
tussen uitwendig waarneembaar teken en hetgeen ermee wordt aangeduid. Zoals er in de wereld veel tekenen zijn die
ergens op duiden, zijn er ook ‘heilige tekenen’ die de kloof tussen God en de
mensen overbruggen, omdat het een soort fysieke poorten zijn die toegang geven
tot geestelijke realiteiten. Een bekende omschrijving van Augustinus is dat een sacrament ‘de zichtbare vorm is
van een onzichtbare genade’ met de aanvulling dat sacramenten “ex opere operato” (uit het werk zelf volgt de werking) oproepen
of mogelijk maken wat ze betekenen.
In het liturgisch kader van de Gebeden over de
gaven verwijst het begrip mysterium, bijna altijd synoniem met sacramentum,
derhalve meestal naar het eucahristisch Gebed, en dus naar de sacramentele
viering van het paasmysterie zelf. Het begrip ‘mysterium’ laat zich begrijpen
als ‘sacramenteel mysterie’ of kortweg ‘mysterie’. In de orationes super munera komt het begrip
voor op de zondagen II, VII, IX, XIX, XXII, XXIII, XXVII, XXIX en XXXII.
Ofschoon het begrip meestal in de meervoudsvorm voorkomt is er volgens
Ellebracht, Remarks on Vocabulary, 71, geen essentieel verschil in het
meervoudig of enkelvoudig gebruik.
G e t u i g e n i s
v a n d e V a d e r s
H.
Irenæus van Lyon
(Adv. Hæreses IV, 18, 5)
“Wij
offeren Hem van het zijne, en daarmee verkondigen wij tegelijk de onderlinge
gemeenschap en eenheid van vlees en geest en belijden tegelijk der verrijzenis
van beide. Want zoals het brood, dat van de aarde is, de aanroeping van God
ontvangend, niet langer gewoon brood is, maar de Eucharistie, uit twee
elementen bestaande, een aards en een hemels: zó zijn ook onze lichamen die de
Eucharistie ontvangen, niet langer meer bederfelijk, maar bezitten de hoop op
de verrijzenis”.
H. Thomas van Aquino
(Opusculum 57,
In festo Corporis Christi, lect. 1-3)
“Toen
de Eniggeboren Zoon Gods ons deelachtig wilde maken aan zijn Godheid, nam Hij
onze natuur aan, opdat Hij, Mens geworden, ons mensen tot goden zou maken.
En
bovendien heeft Hij datgene, wat Hij van onze natuur aannam, geheel tot ons
heil doen dienen. Want zijn Lichaam droeg Hij op het altaar van het kruis op
aan God, zijn Vader, als slachtoffer tot onze verzoening. Zijn Bloed vergoot
Hij als losprijs en tegelijk als reinigingsbad, opdat wij, vrijgekocht van een
ellendige slavernij, van al onze zonden zouden gereinigd worden.
Maar
om te bewerken, dat er van zulk een grote weldaad bij ons altijd een
herinnering zou achterblijven, liet Hij de gelovigen zijn Lichaam achter als
spijs, onder de gedaante van brood, en zijn Bloed als drank onder de gedaante
van wijn.
O
kostbare en verrukkelijke maaltijd, heilbrengend en vol heerlijkheid! Want wat
kan er kostbaarder zijn dan deze maaltijd; waarin ons niet, als onder de oude
Wet, het vlees van kalveren en bokken te eten wordt voorgezet, maar Christus
zelf, waarachtig God? Wat is er meer te bewonderen dan dit sacrament?
Geen
sacrament ook is heilzamer dat dit, waarin wij gezuiverd worden van onze
zonden, waar de deugden worden vermeerderd en de geest wordt gevoed met een
overvloed van allerlei geestelijke gaven.
Geen
sacrament ook is heilzamer dat dit, waarin wij gezuiverd worden van onze
zonden, waar de deugden worden vermeerderd en de geest wordt gevoed met een
overvloed van allerlei geestelijke gaven”.
C o m m e n t a a
r
Wanneer wij de H. Eucharistie vieren,
vieren we niet een gedachtenis maar een mysterie. De H. Augustinus verklaart
het verschil tussen deze twee dingen. Wanneer een viering ‘slechts een
gedenkdag is’ dan hoeft niet méér verwacht te worden dan dat ‘men zich de
religieuze viering en de dag herinnert waarop een bepaalde gebeurtenis heeft
plaatsgevonden.” Wanneer echter een mysterie wordt gevierd (een ‘sacrament’),
dan ‘herinnert men zich niet alleen die gebeurtenis, maar doet dit zo, dat men
de betekenis ervan begrijpt en het op een wijze die heiligt ontvangt’ (Brief 55, 1, 2 (CSEL 34, 1, S. 170).
Dat is een groot verschil. Men
ziet niet slechts naar een actualisering, maar ‘ontvangt’ de zin ervan; men is
niet toeschouwer, maar acteur. Sluit men zich aan bij Johannes, bij Maria,
Maria Magdalena, de Goede Moordenaar? Niemand kan zich echter afzijdig houden,
en doet hij dit desondanks, dan heeft hij hoe dan ook toch een rol gekozen:
Pilatus, die zijn handen in onschuld wast, of het volk, dat op afstand stond
toe te kijken (vgl. Lc 23,35). En als men ons zou vragen na afloop waar wij zijn
geweest, zou men minstens in zijn hart moeten kunnen antwoorden: ‘Op de
Calvarieberg’…
Maar dit komt niet
automatisch tot stand, alleen al omdat we aan de H. Mis hebben deelgenomen. Sint Augustinus zegt dat we de betekenis van
het mysterie moeten ‘ontvangen’. Dat gebeurt door het geloof. Zonder een
luisterend oor is er geen muziek, om het even hoe luid het orkest speelt; zo is
er ook geen genade zonder een geloof die haar ontvangt.
Jezus heeft zich voor ons tot
voedsel van de waarheid en de liefde en Hij verzekert ons dan ook als Hij
spreekt over de gave van zijn leven: ‘Als iemand van dit brood eet, zal hij
leven in eeuwigheid’ (Jo 6, 51). Maar dit ‘eeuwig leven’ begint in ons al hier
en nu, door de verandering die de Eucharistische gave in ons bewerkt: ‘Hij die
Mij eet, zal leven door Mij’ (Jo 6, 57). Deze woorden laten ons inzien hoe het
geloof en het ontvangen van dit mysterie een bron van nieuw leven in ons doet
opwellen en ons christelijk leven vormt. Als wij ons verenigen met het Lichaam
en Bloed van Jezus Christus, worden wij namelijk op een steeds meer volwassen
en bewuste manier deelachtig aan het goddelijk leven. Hier is ook van
toepassing wat de H. Augustinus in zijn Belijdenissen
zegt over de eeuwige Logos, het voedsel van de ziel. De H.
Augustinus benadrukt het paradoxale karakter van dit voedsel, als hij een stem
meent te horen die tot hem zegt: ‘Ik ben de spijs van de groten: groei en gij
zult Mij eten. En gij zult Mij niet doen veranderen in u, gelijk het voedsel
van uw vlees, maar gij zult in Mij veranderen’.
Het eucharistisch voedsel wordt derhalve niet in ons veranderd, maar wij
zijn het die – door Christus gevoed en door Hem met Hem verenigd – op
mysterieuze wijze worden veranderd en naar zijn Hart worden getrokken.
Zo is de Eucharistieviering
krachtige bron en hoogtepunt van het liturgisch en kerkelijk leven en drukt zij
zowel de oorsprong en de voltooiing van de nieuwe en definitieve eredienst uit.
Hoe de H. Eucharistie ons hele
leven verandert in een geestelijke en God welgevallige eredienst, vat de H.
Paulus bondig samen: ‘Ik smeek u, broeders, bij Gods erbarming: wijdt u zelf
[letterlijk: lichaam] aan Hem toe als
een levende, heilige offergave, die Hij kan aanvaarden. Dat is de geestelijke
eredienst die u past” (Rom 12,1). De nieuwe eredienst is daarom de volledige
zelfgave van de eigen persoon in gemeenschap met de Kerk. De woorden van de
Apostel roepen op tot overgave van heel ons wezen, geestelijk en lichamelijk.
Deze eredienst is volgens de H.
Augustinus ‘het offer van de christenen: zij zijn met velen één lichaam. Dat
viert de Kerk steeds weer opnieuw in het aan de gelovigen welbekende
Altaarsacrament: daar wordt haar getoond dat zijzelf wordt geofferd in wat zij
offert’ (De civitate Dei,, X, 6 in PL
41, 284). En ook de katholieke leer bevestigt dat de Eucharistie als offer van
Christus eveneens het offer van de Kerk is – zo zegt de oratie van vandaag het
ook – en dus van de gelovigen (vgl. KKK 1368).
Het is tekenend dat de H.
Paulus als hij in de Brief aan de
Romeinen oproept tot de nieuwe geestelijke eredienst, tegelijk herinnert
aan de noodzaak de eigen levenswijze en manier van denken te veranderen: ‘Stemt
uw gedrag niet af op deze wereld. Wordt andere mensen, met een nieuwe visie.
Dan zijt gij in staat om uit te maken wat God van u wil, en wat goed is, wat
zeer goed is en volmaakt’ (Rom 12,2).
(Vgl. Postsynodale Exhortatie van paus
Benedictus XVI ‘Sacramentum caritatis’, 22 febr. 2007, nr. 70, 78).
(x) De Rhetorica ad Herennium is het oudste bewaard
gebleven in het latijn gestelde leerboekje der
welsprekendheid. Opgedragen aan een verder onbekende Gaius Herenniuswerd het
ten onrechte overgeleverd onder de werken van Cicero. Het
geschrift geeft in vier boeken een korte, maar afgeronde theorie
van de rhetorica en behandelt achtereenvolgens het bedenken van de stof en van
de middelen om te overtuigen (inventio), de opbouw van de
rede, het houden van de rede, het geheugen en de stijl. Hoewel het werkje
afhankelijk is van Griekse modellen, zijn de geest, de
terminologie en de voorbeelden geheel Romeins. Uit de voorbeelden blijkt dat
het ca. 85 vóór Chr. geschreven is. De Rhetorica ad Herennium heeft in de middeleeuwen diepgaande invloed
gehad op de literaire theorieën.