woensdag 25 augustus 2021

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Ad Officium lectionis Hebdomada XXI per annum feria IV.Qui sitit, veniat ad me et bibat. Wie dorst heeft, kome tot Mij en drinke.


  Lectio altera

Ex Instructiónibus sancti Columbáni abbátis
(Instr. 13, De Christo fonte vitæ, 1-2: Opera, Dublin 1957, 116-118)
Qui sitit, veniat ad me et bibat
Fratres caríssimi, dictis nostris aures præbéte, quasi áliquid necessárium auditúri; et ánimi vestri sitim divíni fontis undis, de quo nunc dícere cúpimus, refocilláte, sed non exstínguite; bíbite, sed non satiámini, iam enim vocat nos ad se fons vivus, fons vitæ, et dicit: Qui sitit, véniat ad me et bibat.
Quid bibátis, intellégite. Dicat vobis Ieremías, dicat vobis fons ipse: Me autem dereliquérunt, fontem aquæ vivæ, dicit Dóminus. Dóminus ergo ipse, Deus noster Iesus Christus, est fons vitæ, et ídeo invítat nos ad se fontem, ut illum bibámus. Bibit eum qui amat; bibit qui Dei verbo satiátur; qui satis díligit, satis desíderat; bibit qui sapiéntiæ amóre flagrat.
Vidéte unde iste fons manat: inde enim unde et panis descéndit; quia idem est qui panis et fons, Fílius únicus, Deus noster Christus Dóminus, quem semper esuríre debémus. Licet eum edámus amándo, devorémus licet desiderándo, adhuc eum quasi esuriéntes desiderémus. Símili modo ut fontem, eum semper dilectiónis nimietáte bibámus; eum semper desidérii plenitúdine bibámus et suavitáte quadam eius dulcédinis delectémur.
Dulcis enim et suávis Dóminus; licet eum edámus et bibámus, tamen semper esuriámus et sitiámus, quia cibus noster et potus, non totus umquam sumi potest et bibi; qui licet súmitur, non consúmitur, licet bíbitur, non adímitur, quia panis noster ætérnus est et fons noster perénnis est, fons noster dulcis est. Unde dicit Prophéta: Qui sitítis, ite ad fontem; sitiéntium enim, non saturántium iste fons; et ídeo esuriéntes, quos álibi beatificávit, ad se vocat, quibus numquam bíbere satis sit, sed quanto plus háuserint, tanto plus sítient.
Mérito, fratres, fons sapiéntiæ Verbum Dei in excélsis a nobis desiderándus, quæréndus, semper amándus sit, in quo sunt, iuxta Apóstoli dictum, omnes thesáuri sapiéntiæ et sciéntiæ abscónditi, quos hauríre vocat qui sítiunt.
Si sitis, bibe fontem vitæ; si ésuris, ede panem vitæ. Beáti qui esúriunt hunc panem et sítiunt hunc fontem; semper enim edéntes et bibéntes adhuc édere et bíbere desíderant. Dulce enim nimis est, quod semper éditur et bíbitur, et semper esurítur et sitítur, semper gustátur et semper desiderátur; unde rex prophéta dicit: Gustáte et vidéte, quam dulcis est, quam suávis est Dóminus.

Tweede lezing
Uit de instructies van de H. Columbanus, abt
(Instr. 13, De Christo fonte vitæ, 1-2: Opera, Dublin 1957, 116-118)
Wie dorst heeft, kome tot Mij en drinke
Zeer geliefde broeders, luistert naar wat ik u ga zeggen als naar wat noodzakelijk is voor de toehoorders. Verkwik uw dorst aan de stromen van de goddelijke bron, van waaruit wij nu verlangen te spreken maar gij zult er niet geheel door gelest worden. Drinkt, maar gij zult niet geheel voldaan worden, want tenslotte roept ons de levende bron, de bron zelf van het leven die zegt: Wie dorst heeft, kome tot Mij en drinke.
Begrijpt nu goed wat ge moet drinken. Laat Jeremia tot u zeggen, laat de bron zelf tot u zeggen: Maar Mij hebben zij verlaten de bron van levend water, zegt de Heer. De Heer zelf, onze God Jezus Christus is de bron van het leven en nodigt ons dus uit tot Hem, de bron, te komen in Hem te drinken. Hem nu drinkt degene die bemint, die door het woord Gods verzadigd wordt, die voldoende bemint en voldoende verlangt, die brandt van liefde tot de wijsheid.
Ziet waar die bron ontspringt: daar namelijk, waar ook het brood neerdaalt. Want dezelfde is het, die het brood is en de bron, de enige Zoon onze God, Christus de Heer, naar wie wij steeds moeten hongeren. En al eten wij Hem ook door te beminnen en al nemen wij Hem gretig op door naar Hem te verlangen, toch moeten wij als hongerigen naar Hem blijven verlangen. Op gelijke wijze moeten wij hem als de bron altijd in overvloed van liefde blijven drinken, Hem in de volheid van verlangen altijd drinken en Hem door zijn behagelijke heerlijkheid genieten.
Heerlijk en aangenaam toch is de Heer en ofschoon wij Hem eten en drinken, moeten wij toch naar Hem blijven hongeren en dorsten, omdat Hij onze spijs en drank is, en nooit geheel gegeten en gedronken kan worden. Die, hoewel Hij genuttigd wordt, niet wordt verteerd, en hoewel Hij gedronken wordt niet verdwijnt,  omdat ons brood eeuwig is en onze bron blijvend is en ook heerlijk. Vandaar zegt de Profeet: Gij die dorst hebt, gaat naar de bron. Want Hij is een bron voor die dorst hebben, niet voor die verzadigd zijn. Zo roept Hij degenen die dorst hebben en die Hij op een andere plaats zalig noemt, tot zich. Dezen blijven dorsten en hoe meer zij drinken hoe meer zij dorst krijgen.

Moge, mijn broeders, daarom terecht de bron der wijsheid, het Woord Gods in den hoge door ons verlangd, gezocht en altijd bemind zijn, in wie naar het woord van de Apostel alle schatten van wijsheid en wetenschap verborgen zijn. Hen, die dorsten, nodigt Hij uit die schatten te komen putten.
Als gij dorst hebt, drinkt dan uit die bron des levens, als gij honger hebt eet dan het brood des levens. Zalig zij, die hongeren naar dit brood en dorsten naar deze bron. Want hoewel zij steeds eten en drinken, verlangen zij steeds nog meer te eten en te drinken. Heel fijn toch is het wat men altijd eet en drinkt en waarnaar men altijd blijft hongeren en dorsten, waarvan men altijd geniet en waarnaar men altijd verlangt. Vandaar dat de koninklijke profeet zegt: Smaakt en beseft, hoe fijn, hoe aangenaam de Heer is.