Liturgia Horarum – Getijdengebed
11 augustus H. Clara, maagd Gedachtenis
Simone
Martini 1317:
H.
Clara en H. Elizabeth van Hongarije
Uit een brief van
de H. Clara, maagd, aan de zalige Agnes van Praag
Beoefen
de armoede, de nederigheid en de liefde tot Christus
Gelukkig voorzeker degene, aan wie het
gegeven wordt deel te hebben aan het heilig Gastmaal om zich vanuit het diepste
van het hart over te geven aan datgene, waarvan alle zalige koren van
hemelingen zonder ophouden de heerlijkheid bewonderen. Het verlangen ernaar
grijpt de mens aan, de beschouwing ervan verkwikt, de mildheid ervan verzadigt,
de heerlijkheid ervan vervult het hart, de herinnering eraan verheldert
weldadig, door de geur ervan herleven de doden, het glorievolle zien ervan zal
alle bewoners van het hemels Jeruzalem gelukzalig maken. Want omdat het de
glans is van de eeuwige glorie, de
weerglans van het eeuwig licht en een vlekkeloze spiegel, moet men in die Spiegel
dagelijks schouwen, o koningin, bruid van Christus, en daarin voortdurend uw
gelaat bezien, om u zo in- en uitwendig op te sieren, met bonte tooi ommanteld,
namelijk met de bloemen van alle
deugden, en zo ook met klederen gesierd als
passend voor een dochter en allerzuiverste bruid van de hoogste Koning. In deze
Spiegel dan glanst de zalige armoede, de heilige nederigheid en de
onuitsprekelijke liefde, zoals ge met Gods genade in heel de Spiegel kunt zien.
Beschouw, zeg ik, het begin van deze
Spiegel, de armoede namelijk van Hem, die in de kribbe is neergelegd en in
doeken gewikkeld. O wonderbare nederigheid, o verbazingwekkende armoede. De
Koning der engelen, de Heer van de hemel en de aarde wordt in een kribbe
neergelegd. Beschouw in het midden van de Spiegel de nederigheid, namelijk de
zalige armoede, de ontelbare werken en het lijden, dat Hij op Zich nam voor de
verlossing van het menselijke geslacht. Beschouw aan het eind van dezelfde
Spiegel de onuitsprekelijke liefde, waarmee Hij op het kruishout heeft willen
lijden en daaraan op de meest schandelijke wijze heeft willen sterven. Vandaar
dat die Spiegel, aan het kruis gehecht, de voorbijgangers dit ter overweging
meegaf: O gij allen, die Mij voorbijgaat;
schouwt rond en ziet toe , of er een smart is gelijk aan de mijne; laten
wij Hem, die roept en weeklaagt, eenstemmig en één van geest antwoorden: Peinzend peins ik daarop, en mijn ziel
kwijnt in mij weg. Daardoor zult u steeds sterker door de liefde worden
ontvlamd, o koningin van de hemelse Koning.
En als u dan daarenboven zijn
onuitsprekelijke geneugten beschouwt, zijn eeuwige rijkdommen en
bekoorlijkheden, zult u door uw hevig verlangen en uw liefde verzuchtend
uitroepen: Trek mij tot U, dan lopen wij
achter U aan in de geur van uw balsems, o hemelse Bruidegom. Ik zal lopen
en niet verflauwen tot Gij mij binnenleidt in uw wijnkelder, tot uw linkerarm
onder mijn hoofd rust en uw rechterarm mij met vreugde omvat, en Gij mij kust
met de heerlijkste kus van uw mond. Bij deze beschouwing mag u uw arme moeder [Clara
zelf] gedenken, in de wetenschap dat ik de blijde gedachtenis aan u altijd
gegrift houd op de schrijftafel van mijn hart, en u mij boven allen dierbaar
zijt.
Edit. I. Omaechevarria, Escritos de Santa Clara, Madrid 1970, pp. 339-341
Vertaling
uit : Liturgia Horarum Tweede lezingen + Hymne Deel IV week 18-34, pp.
186-187