maandag 23 augustus 2021

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Ad Officium lectionis Hebdomada XXI per annum feria II Reliquiæ Israel pascentur et accubabunt. De rest van Israël zal worden geweid en gevoed.



Lectio altera

Ex Expositióne sancti Thomæ de Aquíno presbýteri in Ioánnem
(Cap. 10, lect. 3)
Ego sum pastor bonus. Quod autem Christus sit pastor, maniféste ei cómpetit: nam sicut per pastórem grex gubernátur et páscitur, ita fidéles per Christum spiritáli cibo et étiam córpore et sánguine suo reficiúntur. Erátis aliquándo, dicit Apóstolus, sicut oves non habéntes pastórem; sed convérsi estis nunc ad pastórem et epíscopum animárum vestrárum. Et Prophéta: Sicut pastor gregem suum pascet.
Sed cum Christus díxerit pastórem intráre per óstium et íterum se esse óstium, hic autem dicat se esse pastórem, opórtet quod ipse per semetípsum intret. Et quidem per seípsum intrat, quia seípsum maniféstat, et per seípsum novit Patrem. Nos autem per illum intrámus, quia per ipsum beatificámur.
Sed atténde quod nullus álius est óstium nisi ipse, quia nullus álius est lux vera, sed per participatiónem: Non erat ille lux, scílicet Ioánnes Baptísta, sed ut testimónium perhibéret de lúmine. Sed de Christo dícitur: Erat lux vera quæ illúminat omnem hóminem. Et ídeo esse óstium nemo se dicit: hoc sibi ipse Christus próprie retínuit; esse autem pastórem áliis communicávit et membris suis dedit: nam et Petrus pastor et céteri Apóstoli pastóres fuérunt et omnes boni epíscopi. Dabo vobis, dicit Scriptúra, pastóres secúndum cor meum. Licet autem præpósiti Ecclésiæ, qui fílii sunt, omnes pastóres sint, ídeo tamen singuláriter dicit: Ego sum pastor bonus, ut insínuet virtútem caritátis. Nullus enim est pastor bonus, nisi per caritátem efficiátur unum cum Christo et fiat membrum veri pastóris.
Offícium boni pastóris est cáritas; unde dicit: Bonus pastor ánimam suam dat pro óvibus suis. Sciéndum est enim quod differéntia est inter bonum pastórem et malum: nam bonus pastor inténdit cómmodum gregis; malus autem cómmodum próprium.
In corporálibus autem pastóribus non exígitur a bono pastóre ut expónat se morti propter salútem gregis. Sed quia spiritális gregis salus præpónderat corporáli vitæ pastóris, ídeo cum perículum ímminet de gregis salúte, debet quisque spiritális pastor corporális vitæ sustinére dispéndium pro gregis salúte. Et hoc est quod Dóminus dicit: Bonus pastor ánimam suam, idest vitam corporálem, ponit pro óvibus suis, idest auctoritáte et caritáte. Utrúmque enim exígitur, et quod ad eum pertíneant, et quod eas amet: nam primum sine secúndo non súfficit.
Huius autem doctrínæ Christus nobis exémplum præbuit: Si Christus pósuit ánimam suam pro nobis, et nos debémus pro frátribus ánimas pónere.

Tweede lezing
Uit de Commentaar op Johannes, door de H. Thomas van Aquino
(Cap. 10, lect. 3)

De rest van Israël zal worden geweid en gevoed

Ik ben de goede Herder. Dat Christus een Herder is, dat is duidelijk op Hem van toepassing, want zoals door een herder de kudde wordt geleid en geweid; zo worden de gelovigen door Christus met een geestelijk voedsel en zelfs met zijn eigen vlees en bloed verkwikt. Eens, zegt de Apostel, waart gij als schapen zonder herder, maar nu zijt gij bekeerd tot de herder en behoeder van uw zielen. En de Profeet zegt: Als een herder zal Hij zijn kudde weiden.
Maar als Christus zegt, dat de herder door de deur binnenkomt en ook, dat Hijzelf de deur is, en hier zegt, dat Hij ook de herder is, moet Hij wel door Zichzelf binnengaan. En dat doet Hij ook, omdat Hij Zichzelf openbaart en door Zichzelf de Vader kent. Wij echter gaan door Hem binnen, omdat wij door Hem zalig worden.

Bemerk hier evenwel, dat niemand anders de deur is dan Hij, omdat niemand anders het ware licht is, maar slechts licht door deelname. Hij namelijk Johannes de Doper, was niet dat licht, maar on getuigenis te geven van het licht. Over Christus echter wordt gezegd: Hij was het ware licht, dat iedere mens verlicht. En laat dus niemand van zichzelf zeggen dat hij de deur is. Dat heeft Christus Zichzelf voorbehouden. Maar wel heeft Hij zijn herder zijn aan anderen meegedeeld en aan zijn ledematen gegeven, want ook Petrus was herder en ook de andere apostelen waren het en ook alle goede bisschoppen. Ik zal u, zegt de Schrift, herders geven naar mijn hart. Hoewel nu van de Kerk als bestuurders, die haar zonen zijn, ook allen herders zijn, toch zegt Hij in het enkelvoud:  Ik ben de goede herder, om daardoor de kracht van de liefde te doen uitkomen. Want niemand is een goede herder als hij niet door de liefde één wordt met Christus en lidmaat van de ware Herder.

De bediening van de goede herder is de liefde. Van daar zegt Christus: De goeder herder geeft zijn leven voor zijn schapen. Want men moet weten dat er een verschil bestaat tussen een goede en een slechte herder; de goede herder zoekt het welzijn van de kudde, maar de slechte zijn eigen welzijn.
Bij herders op het lichamelijke vlak wordt niet geëist dat een goede herder zijn leven in gevaar brengt voor het heil van zijn kudde. Maar omdat het heil van de geestelijke kudde uitgaat boven het lichamelijk leven van de herder, zo moet, wanneer er gevaar dreigt voor het heil van zijn kudde iedere geestelijke herder zijn lichamelijk leven achterstellen bij het heil van zijn kudde. Dat bedoelt de Heer, als Hij zegt: De goede herder geeft zijn leven, d.i. zijn lichamelijk leven, voor zijn schapen, namelijk door zijn verdediging en zijn liefde. Beide zijn vereist, zowel omdat zij hem toebehoren als omdat hij ze bemint, want het eerste is niet voldoende zonder het tweede. Van deze leer nu gaf Christus ons een voorbeeld. Als Christus voor ons zijn leven heeft gegeven, moeten ook wij ons leven geven voor onze broeders.