Gehouden in de Universiteitskerk te Dublin, op de 27ste zondag na Pinksteren 1856.
Uitzien naar Christus 2
Als we echter naar de
wereld luisteren, zullen we wel iets anders doen. Dan zullen we die
gemoedsstemming waarvan ik spreek beschouwen als overtollig en dweperig. We
zullen het erop aanleggen alleen te doen wat nodig is, en we zullen trachten te
weten te komen met hoe weinig we kunnen volstaan. We zullen dan uitzien, niet
naar Christus, maar naar de beloningen van dit leven. We zullen ons oordeel
over de dingen vormen naar wat anderen zeggen; we zullen bewonderen wat zij
bewonderen, we zullen instinctmatig eerbied en hoogschatting hebben voor de
publieke mening. We zullen bang zijn aanstoot te geven aan de wereld. We zullen
heimelijk terugschrikken voor de onderrichting van de Kerk. We zullen een
onaangenaam, onprettig gevoel krijgen, als we horen spreken van de stelregels
van heilige mannen en van ascetische schrijvers, daar ze niet naar onze smaak
zijn en we ze toch niet durven afwijzen. We zullen dan karig zijn in
bovennatuurlijke werken, en weinig of niets van de gewoonten van deugd
verwerven die daardoor gevormd worden, en die een ondoordringbare wapenrusting
zijn tegen de verleiding. We zullen onze ziel laten overdekken door dagelijkse
zonden, die uit willen groeien tot doodzonden, als ze niet reeds zover gekomen
zijn. We zullen grote afkeer voelen voor de gedachte aan de dood. Dat alles
zullen we zijn, dat alles zullen we doen; en dientengevolge zal het voor een
toeschouwer zeer moeilijk zijn te zeggen in hoeverre we verschillen van
fatsoenlijke, oppassende mensen die niet katholiek zijn. In dit geval zullen we
zeker geen model tonen van een christelijke geest, en we zullen ook in onze
persoon geen bewijs zijn voor de waarheid van het christendom; maar ik vertrouw
en veronderstel dat onze opvatting van het christendom zo hoog staat dat we
geen vrede kunnen hebben met een gedrag dat zo sterk afwijkt van dat waartoe
onze Zaligmaker en zijn Apostelen ons oproepen. Sprekend dus tot mensen die die
nu reeds die zijde en die plaats willen kiezen die ze wensen zullen gekozen te
hebben als hun Heer werkelijk tot hen komt, zeg ik, dat wij niet slechts geloof
in Hem moeten hebben, maar op Hem moeten wachten; niet slechts op Hem moeten
hopen, maar voor Hem moeten waken; niet slechts Hem beminnen, maar naar Hem
moeten verlangen; niet slechts moeten gehoorzamen, maar met vuur moeten uitzien
en opzien naar onze beloning, die Hijzelf is. We moeten niet slechts Hem maken
tot het voorwerp van ons geloof, onze hoop en onze liefde, maar we moeten het
ons tot plicht maken niet te geloven aan de wereld, niet te hopen op de wereld,
de wereld niet te beminnen. Wij moeten vast besloten zijn niet af te hangen van
de publieke opinie, van de opinie van de wereld, of te zinnen op haar wensen.
Het is louter voorzichtigheid ons zo te onthechten aan alle dingen hier
beneden. “De tijd is kort”, zegt de Apostel; “daaruit volgt, dat zij die wenen
moeten zijn alsof zij niet weenden, en zij die blij zijn als verblijdden ze
zich niet, en zij die kopen als behielden ze het niet, en zij die van de wereld
genieten, als hadden ze er niets mee op; want de gedaante van deze wereld gaat
voorbij” (1 Kor 7,29-31).