Pontianus werd in 231 tot bisschop van Rome gewijd; door keizer Maximinus werd hij in 235 samen met de priester Hippolytus naar Sardinië verbannen. Daar trad hij af als paus en stierf hij. Zijn lichaam werd bijgezet op de begraafplaats van Callistus; dat van Hippolytus bij de Via Tiburtina. Reeds in het begin van de vierde eeuw werden beiden door de kerk van Rome als martelaren vereerd.
Uit de brieven van de heilige martelaar Cyprianus, bisschop van Carthago († 258)
Een onoverwinnelijk geloof.
In welke bewoordingen zal ik u prijzen, broeders die zo dapper geweest zijt? Hoe zal ik uw innerlijke kracht en volharding in het geloof verheerlijken? Gij hebt de zwaarste beproevingen doorstaan tot aan de voltooiing van uw roem er gij zijt niet voor de folteringen geweken, maar de folteringen hebben veeleer voor u moeten wijken. Niet de martelingen maakten een einde aan uw lijden, maar de zegekrans. Het maar al te verschrikkelijke beulswerk duurde zo lang niet om uw standvastig geloof ten val te brengen, maar om u, mannen Gods, des te sneller bij de Heer te brengen.
Vol bewondering aanschouwde de menigte aanwezigen die hemelse, geestelijke wedijver voor God, die strijd voor Christus. De menigte zag hoe zijn dienaren daar stonden, vrijuit sprekend, zuiver van hart en onbedorven van geest, met goddelijke kracht, weliswaar blootgesteld aan de wapens van deze wereld, maar voorzien van de wapenrusting van het geloof.
Zij stonden daar, gemarteld, sterker dan hun beulen. Zij overwonnen de mensen die hen sloegen en de folteringen die hun lichaam verscheurden. De regen van woeste slagen die zo lang op hen neerdaalde, kon over hun onoverwinnelijk geloof niet zegevieren, ook al werden bij deze dienaren van God, nadat hun hele lichaam verscheurd was, geen ledematen meer gemarteld, maar alleen nog wonden. Hun bloed vloeide om de brand van de vervolging te blussen, om de vlammen en het vuur van de hel te doven met hun roemrijk bloed. Wat was het een verheven, wat was het een groots schouwspel voor de Heer, hoe aangenaam in de ogen van God vanwege de trouw en de toewijding van zijn strijders. Zo staat er immers geschreven in de psalmen waarin de heilige Geest ons toespreekt en tevens vermaant: ‘Kostbaar is in het oog van de Heer het sterven van zijn getrouwen’ (Ps. 116 (115), 15). Kostbaar is dit sterven, wanneer daarbij de onsterfelijkheid met de prijs van bloed gekocht wordt en de zegekrans door volharding tot het uiterste toe verworven wordt.
Hoe verheugd was Christus daar, hoe graag streed en overwon Hij in zulke dienaren. Als verdediger van het geloof schenkt Christus aan hen die geloven, zijn kracht naar de mate van hun geloof. Christus was in de strijd van zijn gelovigen aanwezig. Hij richtte de martelaren op die streden en zijn Naam verdedigden. Hij sterkte en bemoedigde hen. Christus die voor ons eenmaal de dood overwonnen heeft, overwint deze altijd in ons.
Hoe gelukzalig is onze kerk die door de goddelijke genade zo geëerd en verlicht wordt en waaraan in onze tijd het roemrijk bloed van de martelaren zijn glans verleent. Voorheen straalde zij in een helderwit licht door de werken van onze broeders, nu is zij purperrood geworden door het bloed van de martelaren. Aan de bloemen die haar sieren, ontbreken noch lelies noch rozen. Laat ieder voor zich nu streven naar de verheven eer van elk van beide. Moge ieder op grond van zijn werken de witte - ofwel door te lijden - de purperen zegekrans ontvangen.