Het Laatste Avondmaal.
Mozaïek in de S.
Apollinare Nuovo, Ravenna (vóór 529)
Maak
ons bereid om U in onze naasten te dienen.
I
n l e i d i n g
“Brood
van de hemelse tafel” noemt de Postcommunio van deze zondag de kostbare Spijs
van de H. Eucharistie. “Voedsel van liefde” wordt zij genoemd en dat om goede
redenen. De H. Eucharistie moet ons immers tot wederliefde aanzetten, tot een
liefde tot God die zichtbaar wordt in de liefde tot de naasten. Niet zonder
reden heeft de Heer de liefde tot God en tot de naasten met elkaar in het
belangrijkste gebod verbonden. In een bondige conclusie verklaart de Apostel
Johannes met klem: “Als God ons zozeer heeft liefgehad, moeten ook wij elkaar
liefhebben” (1 Jo 4, 11).
God
bemint ons en heeft ons tot zijn kinderen gemaakt. Wij moeten Hem op onze beurt
onze liefde schenken. Nu is het zeker niet zo, als was er geen direct op God
gerichte wederliefde mogelijk. Maar er kan daarvan geen sprake zijn, als zij de
liefde tot hen voor wie God zijn enige Zoon heeft gegeven niet insluit.
God
vraagt aanbeden te worden, ook in de viering van de H. Eucharistie. Maar Hij
wil ook dat wij onze broeders en zusters dienen. Johannes spreekt nuchtere
waarheid als hij schrijft: “Wie zijn broeder, die hij ziet, niet liefheeft, kan
God niet liefhebben die hij niet heeft gezien” (1 Jo 4, 20b).
Van
het “Voedsel van liefde” verwacht het gebed dat het ons hart versterkt en bereid
maakt God in onze naasten te dienen. Ja, slechts een in de liefde van God
verankerd hart kan deze dienst aan de naasten consequent doorvoeren en moedig
volhouden. Deze liefde moet echter worden gevoed door krachtige deemoed.
Vernederingen en teleurstellingen pogen ons van de rechte weg af te brengen. Het
komt voor dat een aan de naastenliefde gewijd leven uitloopt op berusting en de
neiging om het op te geven. Als remedie hiertegen schenkt de Heer ons evenwel
dit “Voedsel van liefde”.
T e k s t
Missale Romanum [MR] 1970
Pane mensæ cælestis refecti,
te, Domine, deprecamur,
ut hoc nutrimentum caritatis corda nostra confirmet,
quatenus ad tibi ministrandum in fratribus excitemur.
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie
1979
Heer,
met brood van uw tafel zijn wij gesterkt.
Wij
bidden U:
Laat
ons door dit voedsel groeien in liefde en
maak ons bereid om U in onze naasten te dienen.
Werkvertaling
Door het Brood van de hemelse dis gesterkt ,
bidden wij U, Heer,
dat dit Voedsel van liefde onze harten mag versterken,
opdat wij aangezet worden U te dienen in onze
broeders.
L i t u r g i s c h e
a n t e c e d e n t e n
De oratio post Communionem van deze zondag is een
volledig nieuwe compositie voor de Novus Ordo Missae [MR] van 1970.
T e k s t a n a l y s e
1.Pane mensæ cælestis refecti,
te, Domine, deprecamur,
2. ut hoc nutrimentum caritatis corda nostra confirmet,
3. quatenus ad tibi ministrandum in fratribus excitemur.
De oratie is opgebouwd uit één enkele doorlopende
zin die opgesplitst kan worden in de aanhefzin, tevens hoofdzin, met anaklese
Domine en het prædicaat deprecamur in de indicativusmodus (r. 1), voorafgegaan
door de bijstelling “Pane…refecti”, die het subject van deprecamur illustreert,
en een bijzin, ingeleid door het
voegwoord ut, met bijgevolg het prædicaat in de coniunctivusvorm (confirmet) met
nadere specifiëring van het gevraagde (r. 2) en afgesloten door een volgende
bijzin “quatenus … excitemur”, wederom in de coniunctivusvorm die de gerundiumconstructie
“ad tibi ministrandum in fratribus” omsluit en het
verhoopte effect van de ontvangen Communie verwoordt (r. 3).
Een
vergelijkbare opbouw zagen we het vorig jaar in de Postcommunio van de 27e
zondag door het jaar: hoofdzin (indicativus), ut-bijzin (coniunctivus) en
quatenus-bijzin (coniunctivus).
Ad 1
Deprecamur, wij smeken/bidden – prædicaat in 1e
persoon pluralis van de indicativusvorm præsens van het deponens deprecari,
deprecatus sum.
Te, U – object van deprecamur, accusativusvorm van
het pronomen personale tu.
Domine, [o, Heer] – anaklese in de vocativusvorm
van Dominus
Pane mensæ cælestis refecti, door/met het Brood van
de hemelse tafel verkwikt – bijstelling bij het subject van deprecamur, die de
actuele conditie van de gelovige aanduidt na het ontvangen van de H. Communie.
De bijstelling is opgebouwd door het participium passivum refecti, 1e
persoon pluralis, van reficere, -feci, -fetum en de bijwoordelijke bepaling
pane mensæ cælestis, samengesteld uit de ablativusvorm pane van panis, - is, m.
en de twee congruerende genitivusvormen mensæ cælestis.
Wanneer deze verheven aanhef door de priester wordt
uitgesproken of gezongen, komt bijna vanzelf de associatie “Panis angelicus,
fit panis hominum”, het Brood der Engelen wordt Brood voor de mensen, op.
Ad 2
Bijzin met het voegwoord ut met
finale/doelaanwijzende resp. consecutieve/gevolg aanduidende betekenis en het
prædicaat confirmet in de coniunctivusvorm præsens in de 3e pers.
singularis van het verbum confirmare.
Subject van confirmet is hoc nutrimentum caritatis,
dit voedsel van liefde, in de nominativusvorm singularis van nutrimentum, -i,
n. gevolgd door de bijvoeglijke bepaling
caritatis in de genitivusvorm singularis van caritas (explicativus) waarbij hoc
inhoudelijk verwijst naar het Brood van de hemelse tafel (r. 1).
Corda nostra, onze harten – object van confirmet in
twee congruerende accusativusvormen, pluralis van het neutrum cor nostrum.
Ad 3
Een volgende bijzin beginnend met het adverbium
quatenus met betekenis op-/zodat, ten einde, hier een bijwoordelijke bepaling.
Excitemur, (opdat) wij mogen worden aangezet – prædicaat in de 1e pers.
pluralis coniunctivi passivi van excitare vanwege het wenskarakter (adhortativus).
Ad tibi ministrandum in fratribus, om U te dienen
in [onze] broeders: ad […] ministrandum gerundiumconstructie;
tibi, U – bijwoordelijke bepaling in de dativusvorm
van tu (dativus commodi, van voordeel), vaste naamval bij het verbum ministrari
alicui, iemand dienen.
In fratribus, in de broeders – bijwoordelijke
bepaling in de ablativusvorm meervoud, geregeerd door het voorzetsel in + abl.
S t i j l f i g u r e n
De auteur van de Postcommunio van deze zondag moet wel
gevoel voor stijl hebben gehad, want hij vergast ons zowel op een knappe
alliteratie van de “k”-klanken in “caritatis corda […] confirmet, quatenus" en - als
u let op de lengte van de lettergrepen – op een elegante slotcadens: “in fratribus”.
Ad [tibi] ministrandum:
hyperbaton (uiteenplaatsing van bij elkaar horende tekstelementen
V o c a b u l a r i u m
Zoals gewoonlijk raadplegen we opnieuw de
woordenboeken om de betekenis van de woorden en begrippen te achterhalen. We
komen ‘oude vrienden’ tegen die we in kort bestek even groeten om dan naar
enkele nieuwe woorden over te gaan.
Reficio
Reficio, - fecti, -fectum betekent: opnieuw maken, nog
eens maken, herstellen, in de vorige toestand terugbrengen,weer opbouwen, weer
aanwakkeren, genezen, helen, verfrissen, verkwikken, versterken en vandaar
betekent het als adiectivum gebruikte participium passivi refectus, - a, - um, gesterkt, verkwikt. De kloosterlijke benaming
refter (refectorium) als plaats van verkwikking, eertzaal, is hiervan afgeleid.
Deprecor
Deprecari, deprecatus sum, dep. 1, (verbum met passieve vormen
maar met actieve betekenis) betekent: afbidden, verzoeken, smeken, om vergiffenis
bidden.
Sint Augustinus zegt (Epist 149, 13) met betrekking tot dit werkwoord:
Precari is het vragen van iets goeds. De-precari is smeken dat iets de
biddende bespaard wordt, bijvoorbeeld bellum deprecatum, een door bidden
afgewende oorlog. Im-precari is
verwensen / vervloeken.
Voorbeeld: “Tueatur … dextera tua populum
deprecantem “- Laat Uw rechterhand het
volk dat tot U smeekt, beschermen (Gebed over het volk, zaterdag na
Passiezondag MR 1962. In de latere christelijke tijd vervlakt de betekenis van
de voorzetsels bij het werkwoord: de-precari gaat hetzelfde betekenen als
precari, cf. pacem deprecari, de vrede afbidden
Tegelijk met de verzwakking
van de voorzetsels bij het werkwoord vindt versterking ter compensatie plaats
door gebruik van woorden als suppliciter of supplices. “Supplices (of
suppliciter) deprecamur” zoals in een van de gebeden van het 2e Eucharistische
Gebed na de Consecratie: “Et supplicies deprecamur, ut Corporis et Sanguinis
Christi participes a Spiritu Sancto congregemur in unum”, vertaald: Smekend
bidden wij dat wij delend in het Lichaaam en Bloed van Christus door de Heilige
Geest worden vergaderd tot één enige kudde. Ook vinden we deze combinatie als
antwoord van de gelovigen bij de voorbeden in H. Mis en Goddelijk Officie
(Getijdengebed).
Nutrimentum, - 1, onz.
Betekent voeding, voedsel, voedingsmiddel en bij
uitbreiding: ondersteuning, hulp. In het meervoud kan het “de eerste
opvoeding”, “het groot brengen”, het “optrekken” betekenen.
Enkele verwante begrippen :
Nutribilis, - e,
voedzaam
Nutricatio, - nis, het zogen, de voeding
Nutricius, - a, - um, zogend, voedend, en ook (als
substantief) opvoeder
Nutricia, - æ, voedster (dat woord herkennen we van de
bekende babyvoeding)
Nutrio, -ivi, - itum, zogen, voeden, voeren,
grootbrengen, opvoeden, opkweken, verzorgen, verplegen
Ministro
Van ministrare, - avi, - atum is de basisbetekenis 1.
Bedienen, oppassen, ten dienste staan, dienst doen 2. Bedienen aan tafel =
opbrengen, vullen, inschenken, uitgieten, bijvoorbeeld servi ministrant, servi
pocula ministrant, de slaven bedienen, de slaven vullen de bekers. In wijdere
betekenis: verzorgen, besturen, regeren en ook geven, verschaffen.
(Denk aan minister, ministerie, administratie).
In Mt 20, 26 lezen we: “Quicumque voluerit inter vos
maior fieri, sit vester minister”, wie onder u groot wil worden, moet dienaar
van u zijn; in Matth 4, 11 “Ecce angeli accesserunt, et ministrabant ei”, er
kwamen Engelen, en zij dienden Hem; en
in Matth 25, 44 “Quando te vidimus esurientem et non ministravimus?” Wanneer
hebben wij U hongerig gezien en hebben wij niet voor U gezorgd? En in Joh 12,
26: “Si quis mihi ministraverit, honorificabit eum Pater meus”, Als iemand mij
dient (gediend zal hebben), zal mijn Vader hem eren.
Het verbum ministrare heeft een accusativus- of
dativusvorm bij zich als object, in de Postcommunio van vandaag een
datiuvusvorm: tibi.
Quatenus
Kan een reeks aan betekenissen hebben. Basaal betekent
dit adverbium (bij indirecte vragen):
tot hoever, hoe ver, tot waar. In overdrachtelijke (figuurlijke) zin is
de vertaling: oe ver, hoelang, in
aanmerking genomen dat, daar, teneinde, opdat.
Dit quatenus
geeft aan de Postcommuniuo van vandaag een ietwat exotische klank, want het
begrip komt niet echt frequent voor in de oratietaal.
Excito
Betekent: opjagen, aandrijven, aanzetten, oproepen,
uitreoepen, voor de dag halen, voortbengen, oprichten, opwekken.
Gerundium en gerundivum
In de laatste regel van de oraties zien we een verbale
vorm die eindigt op – nd, sleutel voor het herkennen van gerundia en gerundiva.
Het Latijnse gerundium is een actieve vorm van het werkwoord die functioneert
als een substantivum en is verbuigbaar. Dus het gerundium van bijvoorbeeld
amare (beminnen) heeft het typisch nd-element en een uitgang volgens naamval en
getal (enkel- of meervoud). De enkelvoudsvormen van het gerundium zijn de
genitivusvorm amandi (van het beminnen), de dativusvorm amando (voor, door etc.
het beminnen) en de acccusativusvorm amandum (zoiets als “de act van
beminnen”). Dus, “ars scribendi” is “de kunst van het schrijven”
Een gerundivum is een passieve vorm van het werkwoord
, die wordt behandeld als een adiectivum. Dus “vir laudandus” is een man, die
geprezen moet worden / prijzenswaardig is.. En een vrouw kan bijvoorbeeld
Amanda heten (beminnenswaardig).
Het gerundivum geeft dus aan dat iets gedaan moet
worden of behoort gedaan te worden.
Toen in de herfst van het jaar 30 vóór Christus de
nederlaag van Antonius en Cleopatra in Rome werd aangekondigd begon de dichter Q.
Horatius Flaccus (“Horatius”) zijn Ode I.37 met deze regel: “Nunc est
bibendum…Nu moet er gedronken worden, nu is het tijd om te drinken!” Bijna
iedereen kent de uitspraak “Ceterum censeo Carthaginem esse delendam” die
toegeschreven wordt aan de Romeinse senator Cato
Maior (234-149 voor Chr.). De spreuk betekent
letterlijk: Overigens ben ik van mening dat Carthago vernietigd moet
worden. Carthago was
in de tijd van Cato de tegenspeler van Rome tijdens de Punische oorlogen.
Cato had de gewoonte elke redevoering, waar deze ook maar over ging, met deze
spreuk, steeds hamerend op hetzelfde aambeeld, te beëindigen. Carthago is ten
slotte in 146 voor Christus door Rome verwoest.
De zin is voor scholieren, die lessen Latijn op
middelbare scholen volgen, interessant als voorbeeld van het gerundivum (delendam),
de alliteratie (ceterum
censeo Cartaginem) en de accusativus
cum infinitivo (Carthaginem delendam
esse bij censeo).
O v e r w e g i n g
De kern van de Postcommunio van deze zondag bevat een
dringende vraag verwoord door de celebrant, dat hij als celebrant en wij als gewone
gelovigen, die zojuist de H. Communie hebben ontvangen, door de genade van dit
Sacrament zó mogen worden getransformeerd dat wij worden aangezet tot het
dienen van de Heer in onze broeders en zusters. Hoe? Door het verrichten van
concrete werken van liefde omwille van de anderen. Caritas is het centrale begrip van deze Postcommunio. In de H.
Communie word ik met de Heer verenigd maar ook met alle anderen: “Omdat het
Brood één is, vormen wij allen tezamen één Lichaam, want allen hebben wij deel
aan het ene Brood” (1 Kor 10, 17). De vereniging met Christus is tegelijk een
vereniging met alle anderen, aan wie Hij zich geeft. Ik kan Christus niet
alleen voor mij hebben, ik kan Hem slechts in gemeenschap met alle anderen die
de Zijnen zijn geworden, toebehoren. De Communie verheft mij tot Hem en tegelijk de eenheid van alle Christenen
binnen deze goddelijke relatie. Eén Lichaam betekent een in elkaar versmolten
existentie: een vereniging van liefde tot God en tot de naaste.
De H. Eucharistie wordt Voedsel van liefde, Voedsel van
zichzelf opofferende liefde, genoemd, namelijk die liefde die altijd bezorgd is
voor het welzijn van anderen maar ook ons en anderen oproept tot heldhaftige
daden van zelfverloochening.
Het volmaakte model van deze liefde tot het uiterste
is Onze Heer Jezus wiens Hart na zijn Offerdood aan het kruis nog werd
doorboord. De vernieuwing van dat Offer is in de H. Eucharistie, op onbloedige
wijze bij de Consecratie voltrokken, kort
voordat de postcommunio werd uitgesproken. Dit gebed is ingekaderd in termen
van voedsel en maaltijd: panis (brood), mensa (tafel), reficio (verkwikken,
versterken), nutrimentum (voedsel) en tenslotte ministro (het bedienen aan tafel, ‘serveren’ van
voedsel en drank).
Dat wat ons in de H. Communie wordt gegeven als
voedsel, versterking en verkwikking, moeten wij op onze beurt bewust en actief
omzetten door anderen te voorzien van hetgeen zij nodig hebben.
De heilszending van de Kerk in de wereld wordt niet
alleen vervuld door de bedienaren (ministri) uit kracht van het
wijdingssacrament maar ook door alle lekengelovigen: krachtens hun staat van
gedoopten en hun specifieke roeping nemen zij inderdaad, ieder in eigen mate,
deel aan het priesterlijke, profetische en koninklijke ambt van Christus. Daarom
moeten de herders de bedieningen, ambten en functies van de lekengelovigen
erkennen en bevorderen, welke hun sacramentele grondslag hebben in het doopsel
en in het vormsel en voor velen ook in het huwelijk.Uitgangspunt is dat alle
authentieke bedieningen in de Kerk gaven zijn van de H. Geest, met een bepaalde
bestemming en om elkaar te completeren. Deze bedieningen hebben alle hun eigen waardigheid
maar zij zijn niet hetzelfde.
In zijn in 1988 uitgevaardigde encycliek Christifideles laici leert
paus Johannes-Paulus II dat de bedieningen en charisma’s gaven
zijn van de Heilige Geest voor de opbouw van het Lichaam van Christus en voor
zijn heilszending in de wereld. De Kerk wordt
immers ingericht en geleid door de Geest die verschillende hiërarchische en
charismatische gaven schenkt aan alle gedoopten die Hij roept om ieder op eigen
wijze actief en medeverantwoordelijk te zijn (CL 21) en dat “in
de Kerk op de eerste plaats de gewijde bedieningen” komen met het doel “het
priesterlijke volk te vormen en te besturen” (CL 22). Het dienstwerk van de gewijde
bedienaar is … dienen.
Daarom moet de priester in eerste instantie dienaar zijn
en zich voortdurend er op toeleggen een teken te zijn dat als volgzaam
instrument in de handen van Christus naar Hèm verwijst. Speciaal komt dit tot
uitdrukking in de deemoed en bescheidenheid waarmee hij de liturgische
handeling trouw en overeenkomstig in hart en geest volgt en alles vermijdt wat
de indruk van misplaatste geldingsdrang kan wekken. “Daarom druk ik de
geestelijkheid op het hart zich steeds dieper bewust te zijn dat de geëigende
Eucharistische dienst een nederige dienst aan Christus en Zijn Kerk is” (Paus
Benedictus XVI, “Sacramentum Caritatis”, 22 febr. 2007).
Daarom richt ik tot allen en ieder, herders en
gelovigen, de meest levendige aansporing nooit moe te worden om het kerkelijke
bewustzijn wakker te houden en zelf steeds meer door te laten dringen in de
geest, het hart en het leven; het bewustzijn dus leden te zijn van de Kerk van
Jezus Christus, die deelhebben aan haar mysterie van gemeenschap en haar
apostolische en missionaire kracht. Luisteren wij weer ontroerd en dankbaar
naar de woorden van de evangelist Johannes: “Hoe groot is de liefde die de
Vader ons betoond heeft! Wij worden kinderen van God genoemd, en we zijn het
ook” (1 Joh. 3, 1) cf. CL nr.64.
“Zie,
ik sta aan de deur en klop. Als iemand Mijn stem hoort en de deur opent, zal Ik
bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij (Apoc 3, 20).