zaterdag 28 augustus 2021

Oratio post Communionem – Gebed na de Communie (Postcommunio) Dominica XXII per annum Twee en twintigste zondag door het jaar Maak ons bereid om U in onze naasten te dienen.

 


Het Laatste Avondmaal.

Mozaïek in de S. Apollinare Nuovo, Ravenna (vóór 529)

 

Maak ons bereid om U in onze naasten te dienen.

 

I n l e i d i n g

“Brood van de hemelse tafel” noemt de Postcommunio van deze zondag de kostbare Spijs van de H. Eucharistie. “Voedsel van liefde” wordt zij genoemd en dat om goede redenen. De H. Eucharistie moet ons immers tot wederliefde aanzetten, tot een liefde tot God die zichtbaar wordt in de liefde tot de naasten. Niet zonder reden heeft de Heer de liefde tot God en tot de naasten met elkaar in het belangrijkste gebod verbonden. In een bondige conclusie verklaart de Apostel Johannes met klem: “Als God ons zozeer heeft liefgehad, moeten ook wij elkaar liefhebben” (1 Jo 4, 11).

God bemint ons en heeft ons tot zijn kinderen gemaakt. Wij moeten Hem op onze beurt onze liefde schenken. Nu is het zeker niet zo, als was er geen direct op God gerichte wederliefde mogelijk. Maar er kan daarvan geen sprake zijn, als zij de liefde tot hen voor wie God zijn enige Zoon heeft gegeven niet insluit.

God vraagt aanbeden te worden, ook in de viering van de H. Eucharistie. Maar Hij wil ook dat wij onze broeders en zusters dienen. Johannes spreekt nuchtere waarheid als hij schrijft: “Wie zijn broeder, die hij ziet, niet liefheeft, kan God niet liefhebben die hij niet heeft gezien” (1 Jo 4, 20b).

Van het “Voedsel van liefde” verwacht het gebed dat het ons hart versterkt en bereid maakt God in onze naasten te dienen. Ja, slechts een in de liefde van God verankerd hart kan deze dienst aan de naasten consequent doorvoeren en moedig volhouden. Deze liefde moet echter worden gevoed door krachtige deemoed. Vernederingen en teleurstellingen pogen ons van de rechte weg af te brengen. Het komt voor dat een aan de naastenliefde gewijd leven uitloopt op berusting en de neiging om het op te geven. Als remedie hiertegen schenkt de Heer ons evenwel dit “Voedsel van liefde”.


T e k s t

Missale Romanum [MR] 1970

Pane mensæ cælestis refecti,

te, Domine, deprecamur,
ut hoc nutrimentum caritatis corda nostra confirmet,
quatenus ad tibi ministrandum in fratribus excitemur.

 

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie 1979

Heer, met brood van uw tafel zijn wij gesterkt.

Wij bidden U:

Laat ons door dit voedsel groeien in liefde en

maak ons bereid om U in onze naasten te dienen.

 

Werkvertaling

Door het Brood van de hemelse dis gesterkt ,

bidden wij U, Heer,

dat dit Voedsel van liefde onze harten mag versterken,

opdat wij aangezet worden U te dienen in onze broeders.

 

L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n

De oratio post Communionem van deze zondag is een volledig nieuwe compositie voor de Novus Ordo Missae [MR] van 1970.  

 

T e k s t a n a l y s e

1.Pane mensæ cælestis refecti,

te, Domine, deprecamur,
2. ut hoc nutrimentum caritatis corda nostra confirmet,
3. quatenus ad tibi ministrandum in fratribus excitemur.

 

De oratie is opgebouwd uit één enkele doorlopende zin die opgesplitst kan worden in de aanhefzin, tevens hoofdzin, met anaklese Domine en het prædicaat deprecamur in de indicativusmodus (r. 1), voorafgegaan door de bijstelling “Pane…refecti”, die het subject van deprecamur illustreert,  en een bijzin, ingeleid door het voegwoord ut, met bijgevolg het prædicaat in de coniunctivusvorm (confirmet) met nadere specifiëring van het gevraagde (r. 2) en afgesloten door een volgende bijzin “quatenus … excitemur”, wederom in de coniunctivusvorm die de gerundiumconstructie “ad tibi ministrandum in fratribus” omsluit en het verhoopte effect van de ontvangen Communie verwoordt (r. 3).

Een vergelijkbare opbouw zagen we het vorig jaar in de Postcommunio van de 27e zondag door het jaar: hoofdzin (indicativus), ut-bijzin (coniunctivus) en quatenus-bijzin (coniunctivus).

 

Ad 1                

Deprecamur, wij smeken/bidden – prædicaat in 1e persoon pluralis van de indicativusvorm præsens van het deponens deprecari, deprecatus sum.

Te, U – object van deprecamur, accusativusvorm van het pronomen personale tu.

Domine, [o, Heer] – anaklese in de vocativusvorm van Dominus

Pane mensæ cælestis refecti, door/met het Brood van de hemelse tafel verkwikt – bijstelling bij het subject van deprecamur, die de actuele conditie van de gelovige aanduidt na het ontvangen van de H. Communie. De bijstelling is opgebouwd door het participium passivum refecti, 1e persoon pluralis, van reficere, -feci, -fetum en de bijwoordelijke bepaling pane mensæ cælestis, samengesteld uit de ablativusvorm pane van panis, - is, m. en de twee congruerende genitivusvormen mensæ cælestis.

Wanneer deze verheven aanhef door de priester wordt uitgesproken of gezongen, komt bijna vanzelf de associatie “Panis angelicus, fit panis hominum”, het Brood der Engelen wordt Brood voor de mensen, op.

 

Ad 2

Bijzin met het voegwoord ut met finale/doelaanwijzende resp. consecutieve/gevolg aanduidende betekenis en het prædicaat confirmet in de coniunctivusvorm præsens in de 3e pers. singularis van het verbum confirmare. 

Subject van confirmet is hoc nutrimentum caritatis, dit voedsel van liefde, in de nominativusvorm singularis van nutrimentum, -i, n.  gevolgd door de bijvoeglijke bepaling caritatis in de genitivusvorm singularis van caritas (explicativus) waarbij hoc inhoudelijk verwijst naar het Brood van de hemelse tafel (r. 1).

Corda nostra, onze harten – object van confirmet in twee congruerende accusativusvormen, pluralis van het neutrum cor nostrum.

Ad 3

Een volgende bijzin beginnend met het adverbium quatenus met betekenis op-/zodat, ten einde, hier een bijwoordelijke bepaling.

Excitemur, (opdat) wij mogen worden aangezet – prædicaat in de 1e pers. pluralis coniunctivi passivi van excitare vanwege het wenskarakter (adhortativus).

Ad tibi ministrandum in fratribus, om U te dienen in [onze] broeders: ad […] ministrandum gerundiumconstructie;

tibi, U – bijwoordelijke bepaling in de dativusvorm van tu (dativus commodi, van voordeel), vaste naamval bij het verbum ministrari alicui, iemand dienen.

In fratribus, in de broeders – bijwoordelijke bepaling in de ablativusvorm meervoud, geregeerd door het voorzetsel in + abl.

 

S t i j l f i g u r e n

De auteur van de Postcommunio van deze zondag moet wel gevoel voor stijl hebben gehad, want hij vergast ons zowel op een knappe alliteratie van de “k”-klanken in “caritatis corda […]  confirmet, quatenus" en - als u let op de lengte van de lettergrepen – op een elegante slotcadens: “in fratribus”.

Ad [tibi] ministrandum: hyperbaton (uiteenplaatsing van bij elkaar horende tekstelementen

 

V o c a b u l a r i u m

 

Zoals gewoonlijk raadplegen we opnieuw de woordenboeken om de betekenis van de woorden en begrippen te achterhalen. We komen ‘oude vrienden’ tegen die we in kort bestek even groeten om dan naar enkele nieuwe woorden over te gaan.

Reficio

Reficio, - fecti, -fectum betekent: opnieuw maken, nog eens maken, herstellen, in de vorige toestand terugbrengen,weer opbouwen, weer aanwakkeren, genezen, helen, verfrissen, verkwikken, versterken en vandaar betekent het als adiectivum gebruikte participium passivi refectus, - a, - um, gesterkt, verkwikt. De kloosterlijke benaming refter (refectorium) als plaats van verkwikking, eertzaal, is hiervan afgeleid.

 

Deprecor

Deprecari, deprecatus sum, dep. 1, (verbum met passieve vormen maar met actieve betekenis) betekent: afbidden, verzoeken, smeken, om vergiffenis bidden.

Sint Augustinus zegt (Epist 149, 13) met betrekking tot dit werkwoord:

Precari is het vragen van iets goeds. De-precari is smeken dat iets de biddende bespaard wordt, bijvoorbeeld bellum deprecatum, een door bidden afgewende oorlog. Im-precari is verwensen / vervloeken.

Voorbeeld: “Tueatur … dextera tua populum deprecantem  “- Laat Uw rechterhand het volk dat tot U smeekt, beschermen (Gebed over het volk, zaterdag na Passiezondag MR 1962. In de latere christelijke tijd vervlakt de betekenis van de voorzetsels bij het werkwoord: de-precari gaat hetzelfde betekenen als precari, cf. pacem deprecari, de vrede afbidden

Tegelijk met de verzwakking van de voorzetsels bij het werkwoord vindt versterking ter compensatie plaats door gebruik van woorden als suppliciter of supplices. “Supplices (of suppliciter) deprecamur” zoals in een van de gebeden van het 2e Eucharistische Gebed na de Consecratie: “Et supplicies deprecamur, ut Corporis et Sanguinis Christi participes a Spiritu Sancto congregemur in unum”, vertaald: Smekend bidden wij dat wij delend in het Lichaaam en Bloed van Christus door de Heilige Geest worden vergaderd tot één enige kudde. Ook vinden we deze combinatie als antwoord van de gelovigen bij de voorbeden in H. Mis en Goddelijk Officie (Getijdengebed).

Nutrimentum, - 1, onz.

Betekent voeding, voedsel, voedingsmiddel en bij uitbreiding: ondersteuning, hulp. In het meervoud kan het “de eerste opvoeding”, “het groot brengen”, het “optrekken” betekenen.

Enkele verwante begrippen :

Nutribilis, - e,  voedzaam

Nutricatio, - nis, het zogen, de voeding

Nutricius, - a, - um, zogend, voedend, en ook (als substantief) opvoeder

Nutricia, - æ, voedster (dat woord herkennen we van de bekende babyvoeding)

Nutrio, -ivi, - itum, zogen, voeden, voeren, grootbrengen, opvoeden, opkweken, verzorgen, verplegen

 

Ministro

Van ministrare, - avi, - atum is de basisbetekenis 1. Bedienen, oppassen, ten dienste staan, dienst doen 2. Bedienen aan tafel = opbrengen, vullen, inschenken, uitgieten, bijvoorbeeld servi ministrant, servi pocula ministrant, de slaven bedienen, de slaven vullen de bekers. In wijdere betekenis: verzorgen, besturen, regeren en ook geven, verschaffen.

(Denk aan minister, ministerie, administratie).

In Mt 20, 26 lezen we: “Quicumque voluerit inter vos maior fieri, sit vester minister”, wie onder u groot wil worden, moet dienaar van u zijn; in Matth 4, 11 “Ecce angeli accesserunt, et ministrabant ei”, er kwamen Engelen, en zij dienden Hem;  en in Matth 25, 44 “Quando te vidimus esurientem et non ministravimus?” Wanneer hebben wij U hongerig gezien en hebben wij niet voor U gezorgd? En in Joh 12, 26: “Si quis mihi ministraverit, honorificabit eum Pater meus”, Als iemand mij dient (gediend zal hebben), zal mijn Vader hem eren.

Het verbum ministrare heeft een accusativus- of dativusvorm bij zich als object, in de Postcommunio van vandaag een datiuvusvorm: tibi.   

 

Quatenus

Kan een reeks aan betekenissen hebben. Basaal betekent dit adverbium (bij indirecte vragen):  tot hoever, hoe ver, tot waar. In overdrachtelijke (figuurlijke) zin is de vertaling:  oe ver, hoelang, in aanmerking genomen dat, daar, teneinde, opdat.

Dit quatenus geeft aan de Postcommuniuo van vandaag een ietwat exotische klank, want het begrip komt niet echt frequent voor in de oratietaal.

Excito 

Betekent: opjagen, aandrijven, aanzetten, oproepen, uitreoepen, voor de dag halen, voortbengen, oprichten, opwekken.

 

Gerundium en gerundivum

In de laatste regel van de oraties zien we een verbale vorm die eindigt op – nd, sleutel voor het herkennen van gerundia en gerundiva. Het Latijnse gerundium is een actieve vorm van het werkwoord die functioneert als een substantivum en is verbuigbaar. Dus het gerundium van bijvoorbeeld amare (beminnen) heeft het typisch nd-element en een uitgang volgens naamval en getal (enkel- of meervoud). De enkelvoudsvormen van het gerundium zijn de genitivusvorm amandi (van het beminnen), de dativusvorm amando (voor, door etc. het beminnen) en de acccusativusvorm amandum (zoiets als “de act van beminnen”). Dus, “ars scribendi” is “de kunst van het schrijven”

Een gerundivum is een passieve vorm van het werkwoord , die wordt behandeld als een adiectivum. Dus “vir laudandus” is een man, die geprezen moet worden / prijzenswaardig is.. En een vrouw kan bijvoorbeeld Amanda heten (beminnenswaardig).

Het gerundivum geeft dus aan dat iets gedaan moet worden of behoort gedaan te worden. 

Toen in de herfst van het jaar 30 vóór Christus de nederlaag van Antonius en Cleopatra in Rome werd aangekondigd begon de dichter Q. Horatius Flaccus (“Horatius”) zijn Ode I.37 met deze regel: “Nunc est bibendum…Nu moet er gedronken worden, nu is het tijd om te drinken!” Bijna iedereen kent de uitspraak “Ceterum censeo Carthaginem esse delendam” die toegeschreven wordt aan de Romeinse senator Cato Maior (234-149 voor Chr.). De spreuk betekent letterlijk: Overigens ben ik van mening dat Carthago vernietigd moet worden. Carthago was in de tijd van Cato de tegenspeler van Rome tijdens de Punische oorlogen. Cato had de gewoonte elke redevoering, waar deze ook maar over ging, met deze spreuk, steeds hamerend op hetzelfde aambeeld, te beëindigen. Carthago is ten slotte in 146 voor Christus door Rome verwoest.

De zin is voor scholieren, die lessen Latijn op middelbare scholen volgen, interessant als voorbeeld van het gerundivum (delendam), de alliteratie (ceterum censeo Cartaginem) en de accusativus cum infinitivo (Carthaginem delendam esse bij censeo).

 

O v e r w e g i n g

De kern van de Postcommunio van deze zondag bevat een dringende vraag verwoord door de celebrant, dat hij als celebrant en wij als gewone gelovigen, die zojuist de H. Communie hebben ontvangen, door de genade van dit Sacrament zó mogen worden getransformeerd dat wij worden aangezet tot het dienen van de Heer in onze broeders en zusters. Hoe? Door het verrichten van concrete werken van liefde omwille van de anderen. Caritas is het centrale begrip van deze Postcommunio. In de H. Communie word ik met de Heer verenigd maar ook met alle anderen: “Omdat het Brood één is, vormen wij allen tezamen één Lichaam, want allen hebben wij deel aan het ene Brood” (1 Kor 10, 17). De vereniging met Christus is tegelijk een vereniging met alle anderen, aan wie Hij zich geeft. Ik kan Christus niet alleen voor mij hebben, ik kan Hem slechts in gemeenschap met alle anderen die de Zijnen zijn geworden, toebehoren. De Communie verheft mij  tot Hem en tegelijk de eenheid van alle Christenen binnen deze goddelijke relatie. Eén Lichaam betekent een in elkaar versmolten existentie: een vereniging van liefde tot God en tot de naaste.

De H. Eucharistie wordt Voedsel van liefde, Voedsel van zichzelf opofferende liefde, genoemd, namelijk die liefde die altijd bezorgd is voor het welzijn van anderen maar ook ons en anderen oproept tot heldhaftige daden van zelfverloochening.

Het volmaakte model van deze liefde tot het uiterste is Onze Heer Jezus wiens Hart na zijn Offerdood aan het kruis nog werd doorboord. De vernieuwing van dat Offer is in de H. Eucharistie, op onbloedige wijze bij de Consecratie voltrokken,  kort voordat de postcommunio werd uitgesproken. Dit gebed is ingekaderd in termen van voedsel en maaltijd: panis (brood), mensa (tafel), reficio (verkwikken, versterken), nutrimentum (voedsel) en tenslotte ministro (het bedienen aan tafel, ‘serveren’ van voedsel en drank).   

Dat wat ons in de H. Communie wordt gegeven als voedsel, versterking en verkwikking, moeten wij op onze beurt bewust en actief omzetten door anderen te voorzien van hetgeen zij nodig hebben.

De heilszending van de Kerk in de wereld wordt niet alleen vervuld door de bedienaren (ministri) uit kracht van het wijdingssacrament maar ook door alle lekengelovigen: krachtens hun staat van gedoopten en hun specifieke roeping nemen zij inderdaad, ieder in eigen mate, deel aan het priesterlijke, profetische en koninklijke ambt van Christus. Daarom moeten de herders de bedieningen, ambten en functies van de lekengelovigen erkennen en bevorderen, welke hun sacramentele grondslag hebben in het doopsel en in het vormsel en voor velen ook in het huwelijk.Uitgangspunt is dat alle authentieke bedieningen in de Kerk gaven zijn van de H. Geest, met een bepaalde bestemming en om elkaar te completeren. Deze bedieningen hebben alle hun eigen waardigheid maar zij zijn niet hetzelfde.

In zijn in 1988 uitgevaardigde encycliek Christifideles laici leert paus Johannes-Paulus II dat de bedieningen en charisma’s gaven zijn van de Heilige Geest voor de opbouw van het Lichaam van Christus en voor zijn heilszending in de wereld.   De Kerk wordt immers ingericht en geleid door de Geest die verschillende hiërarchische en charismatische gaven schenkt aan alle gedoopten die Hij roept om ieder op eigen wijze actief en medeverantwoordelijk te zijn (CL 21) en dat “in de Kerk op de eerste plaats de gewijde bedieningen” komen met het doel “het priesterlijke volk te vormen en te besturen” (CL 22).  Het dienstwerk van de gewijde bedienaar is … dienen.

Daarom moet de priester in eerste instantie dienaar zijn en zich voortdurend er op toeleggen een teken te zijn dat als volgzaam instrument in de handen van Christus naar Hèm verwijst. Speciaal komt dit tot uitdrukking in de deemoed en bescheidenheid waarmee hij de liturgische handeling trouw en overeenkomstig in hart en geest volgt en alles vermijdt wat de indruk van misplaatste geldingsdrang kan wekken. “Daarom druk ik de geestelijkheid op het hart zich steeds dieper bewust te zijn dat de geëigende Eucharistische dienst een nederige dienst aan Christus en Zijn Kerk is” (Paus Benedictus XVI, “Sacramentum Caritatis”, 22 febr. 2007).

Daarom richt ik tot allen en ieder, herders en gelovigen, de meest levendige aansporing nooit moe te worden om het kerkelijke bewustzijn wakker te houden en zelf steeds meer door te laten dringen in de geest, het hart en het leven; het bewustzijn dus leden te zijn van de Kerk van Jezus Christus, die deelhebben aan haar mysterie van gemeenschap en haar apostolische en missionaire kracht. Luisteren wij weer ontroerd en dankbaar naar de woorden van de evangelist Johannes: “Hoe groot is de liefde die de Vader ons betoond heeft! Wij worden kinderen van God genoemd, en we zijn het ook” (1 Joh. 3, 1) cf. CL nr.64.

“Zie, ik sta aan de deur en klop. Als iemand Mijn stem hoort en de deur opent, zal Ik bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij (Apoc 3, 20).