zaterdag 28 augustus 2021

Collectegebed 22e zondag door het jaar - Zaai in onze harten de liefde voor Uw Naam


Het is de “God van de Machten” en Krachten die in het collectegebed wordt aangeroepen, de oneindig Volmaakte – deze “vergrotende trap” is niet toereikend voor de oratie, zodat deze het nogmaals intensiveert: Die al het goede bezit”. Het is een uitdrukking van de liefde, maar juist zij heeft tot gevolg dat om die liefde wordt gebeden: “Plant in ons hart de liefde tot Uw Naam (d.i. tot U). ”De liefde lijkt op een plant, die bestemd is tot groei en vrucht voortbrengen. Haar groei is “vermeerdering van het geloof” in ons. Het Altaarmissaal vertaalt religionis augmento met “toenemen van het goede” en legt daarmee een link naar het begrip optimum in de openingszin van de oratie. Het begrip optimum (“het beste”), toegepast op God, moet begrepen worden als “perfect” of “volmaakt”.

De vrucht van de liefde is alles, wat goed is. God Zelf is de Liefde en bezit juist daarom, zoals het gebed zegt: “alles, wat het beste, alles wat volmaakt is.” De Liefde voedt in ons alles, wat goed is, en laat uiteindelijk de vrucht rijpen, indien de liefde blijft.  Wij bidden: “Bewaar, wat gevoed is.” We kunnen evengoed bidden: ”Bewaar in ons de liefde en de vrucht van het goede, die zij belooft”. Hij, die de liefde en haar vrucht in ons bewaart,  gelijkt op de waakzame wachter. De oratie ademt dat vertrouwen: “Hij, die u behoedt, slaapt niet. Nee, de Herder van Israel slaapt niet en sluimert niet” (Ps 121, 3.4).
L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n
Met kleine verschillen is het collectegebed van de 22e zondag door het jaar gebaseerd op een oratie in het Sacramentarium Gelasianum (8e eeuw) en vervolgens op de collecta van de 6e zondag na Pinksteren in het Romeins Missaal van 1962.
T e k s t
Missale Romanum – 1962
Deus virtutum, cuius est totum quod est optimum: 
insere pectoribus nostris amorem tui nominis, et præsta in nobis religionis augmentum; 
ut, quæ sunt bona, nutrias, ac pietatis studio, quæ sunt nutrita, custodias.
Missale Romanum – 1970
Deus virtutum, cuius est totum quod est optimum: 
insere pectoribus nostris tui nominis amorem, et præsta,
ut in nobis religionis augmento, quæ sunt bona nutrias, ac vigilanti studio, quæ sunt nutrita, custodias.
Altaarmissaal – 1979
Almachtige God, al het goede komt van U. Vervul ons hart van liefde voor uw Naam. Laat in ons hart het goede toenemen door een grotere ijver voor U en houd het in stand door uw voortdurende zorg.
Letterlijke werkvertaling:
God van de heerscharen, van wie alles is, wat het beste is;
Zaai in onze harten de liefde voor Uw Naam en wek in ons een toename van verbondenheid [met U],
zodat U [dat], wat door de toename van verbondenheid [met U],  goed is, voedt en
[zodat] U [dat], wat door onze onvermoeibare ijver, gevoed is, bewaart.

S t r u c t u u r

1.Deus virtutum, cuius est totum quod est optimum: 
Deus – vocatiefvorm: God wordt aangeroepen als God van de heerscharen, waarmee een van zijn hoedanigheden wordt uitgedrukt. De openingszin is een aaneenschakeling van twee relatieve bijzinnen: cuius est totum en quod est optimum. Parallelle zinsbouw: relativum, verbum,  naamwoord, waarbij de superlativus optimum een bepaling is bij het zelfstandige gebruikte adiectivum totum.
 
2.insere pectoribus nostris tui nominis amorem, et præsta,
Hoofdzin met de verba insere en præsta in de imperatief en met amorem als object en tui nominis als genitivus objectivus bij amorem.
 pectoribus nostris als bijwoordelijke bepaling in de ablativus: de eigenlijke bede.

3. ut in nobis, religionis augmento, quæ sunt bona nutrias, ac, vigilanti studio, quæ sunt nutrita, custodias.
Voor de duidelijkheid kan de zin op de onderstaande wijze gelezen worden;
1. ut in nobis nutrias, augmento religionis, [ea] quae sunt bona.
Het van ut afhankelijk nutrias is naar voren gehaald, gevolgd door de bijwoordelijke bepaling augmento religionis (ablativus+genitivus) die aangeeft waardoor het goede in ons ontstaat. Bij het relativum quæ ontbreekt een antecedent. Men spreekt van een ingesloten antecedent.  Men kan ea (= die dingen) als object bij nutrias aanvullen zodat het antecedent duidelijk wordt.
2. (ut) custodias, vigilanti studio, [ea] quæ sunt nutrita.
Dezelfde opbouw als het eerste deel van de zin. Beide zinsdelen zijn gekoppeld door het nevenschikkende voegwoord ac.
De coniunctivus custodias is eveneens afhankelijk van ut dat hier weggelaten is.
Opnieuw mag ea als verzwegen object aangevuld worden, zodat er bij het relativum quæ een duidelijk antecedent staat. De bijwoordelijke bepaling vigilanti studio (hier een ablativus absolutus constructie met het tegenwoordige deelwoord vigilanti) drukt uit waardoor wij gevoed zijn.

Mooi is het gebruik van het verbum nutrias (= voeden) in het eerste zinsdeel, dat in het tweede deel van de zin als voltooid (nutrita = gevoed) wordt bewaakt en bewaard door de Heer.
De halfzinnen 3.1 en 3.2 bevatten parallellen in klank: augmento…studio; nutrias..custodias, quæ sunt bona…quæ sunt nutrita : klankrijm aan het einde van het woord (eindrijm).
C o m m e n t a a r

Het collectegebed nodigt uit tot overweging: God moet mijn alles zijn; begin, vervolg en einde. Hij is de goede Tuinman van de tuin van mijn ziel ; Hij “zaait” de liefde tot God in het hart. Hij geeft “wasdom” aan het zieleleven. “Hij kweekt en verzorgt” de plantjes van de deugden, verwijdert het onkruid en begiet; Hij “behoedt” het tegen de vijanden. God is de Zaaier, de Zon, de Tuinman en de Behoeder van het leven der genade. God is sterk in ons. Hij stort ons zijn liefde in en vermeerdert onze ijver voor zijn dienst [=godsdienst]. Hij doet het goede in ons gedijen een bewaart het door ons telkens tot de Eucharistie te roepen, de Vrucht van de Verrijzenis.

De Katechismus van de Katholieke Kerk definieert "godsdienst" (religio)  als een set van overtuigingen en praktijken van hen die zich engageren voor de dienst en de aanbidding van God. Het Eerste Gebod vraagt ons om in God te geloven, Hem te aanbidden en te dienen, als eerste plicht van de deugd van godsdienstigheid (cf ook CCC 2084, 2135).
De H.  Thomas van Aquino († 1274) zegt dat godsdienst de deugd is waarmee de mens  de verschuldigde eredienst en eerbied aan God als de Schepper en opperste heerser van alle dingen (STh II-II, 81, 1 is) toont. We moeten onze afhankelijkheid van God erkennen door Hem een verschuldigde en passende eredienst te geven zowel innerlijk (bijvoorbeeld door daden van toewijding, eerbied, dankzegging, enz.) als uiterlijk (bijvoorbeeld uitwendige eerbied, liturgische handelingen, etc.). Tegen de deugd van godsdienst kan worden gezondigd door afgoderij, bijgeloof, heiligschennis en godslastering. Als schepsel moeten wij erkennen wie God is en dienovereenkomstig handelen, zowel innerlijk als uiterlijk. Wanneer dit tenslotte gewoon voor ons wordt, dan hebben we de deugd van godsdienst. Een deugd is een gewoonte. Een goede daad is nog geen deugd en maakt ons niet deugdzaam.  Als het moeilijk voor ons is om voorzichtig of gematigd of eenvoudig, enz. te zijn, dan hebben we nog niet de deugden. Onze vraag om godsdienstigheid of “verbondenheid” volgt onmiddellijk uit onze wens dat God de liefde voor zijn Heilige Naam in ons hart "zaait" (insere).  Dan smeken we om door God met alle goede dingen te worden gevoed als Hij in ons de godsdienstigheid of verbondenheid met Hem verhoogt. Dit leidt tot de juiste innerlijke en uiterlijke handelingen die noodza-kelijkerwijs voortvloeien uit het erkennen wie God echt is en wie we zijn.
We vinden in oude vertalingen van het Boek van de Psalmen in de Latijnse Vulgaat dat Deus virtutum wordt weergegeven als: "God der heerscharen".  Het document van de Heilige Stoel dat voorziet in de normen voor de liturgische vertalingen, Liturgiam authenticam (2001) zegt in nr. 51 dat “een gebrek aan afwisseling in de vertaling van de aanspreekvormen voor God zoals Domine, Deus, Omnipotens aeterne Deus, Pater enzovoorts, of van woorden die iets van smeken uitdrukken, een vertaling moeilijk kan maken en de rijkdom en schoonheid kan verduisteren waarmee in de Latijnse tekst de verhouding tussen de gelovigen en God wordt aangegeven". Deze moeilijkere bewoordingen verdienen te worden uitgediept.
Deus virtutum - virtutum is genitief meervoud van virtus, "mannelijkheid; sterkte, kracht; dapperheid, moed; oprechtheid, bekwaamheid; macht", enzovoort.  Virtutum is de vertaling van het Hebreeuwse tsaba', dat “leger, oorlog, strijd, legermacht” betekent. Tsaba' wordt toegepast op de heerscharen van engelen, op de legers van soldaten, en de hemelse machten van zon, maan en sterren. In het Sanctus van de Heilige Mis en in de grote hymne Te Deum zingen wij in navolging van de ontelbare menigte van heiligen en engelen, die gebogen staan voor Gods troon en nooit moe worden te herhalen in de hemelse liturgie: “Heilig, Heilig, Heilig, de HEER. GOD SABAOTH... God van de "hemelse heerscharen".