14 augustus H. Maximiliaan Maria Kolbe, priester en
martelaar
Pater Maximiliaan offert zijn leven
“Wij hebben immers geen
heerlijker (leer)boek, dat ons in de liefde van God kan doen vorderen, dan de
gekruisigde Christus” (Pater Kolbe)
De
tien veroordeelden staan daar, afgescheiden van de anderen, ze kunnen geen
woord meer zeggen. Plotseling verstoort een ongewone beweging en een onderdrukt
gefluister de dodelijke stilte, die als een nachtmerrie drukt op de gevangenen
van blok 14. Een man, of beter een nummer, stapt kordaat uit de rijen van de
andere nummers en gaat regelrecht op de kommandant van het kamp af. Het is
pater Maximiliaan Maria Kolbe. Waardig, rechtop, met op zijn gelaat een diepe
rust, gaat hij recht tegenover de kommandant staan.
Dr. N. Wlodarski, die op
korte afstand van pater Maximiliaan stond, heeft de woorden neergelegd in zijn
getuigenverklaring: “Na de keuze van de tien gevangenen verliet pater
Maximiliaan de rij en na zijn muts te hebben afgenomen, ging hij in de houding
staan voor de kommandant. Deze, verbaasd, richtte zich tot pater Maximiliaan en
zei: “Wat wil dit Poolse zwijn?”
Pater Maximiliaan wees
naar Frans Gajowniczek, die al uitgekozen was om te sterven, en antwoordde: “Ik
ben een Poolse katholiek priester. Ik ben al oud. Ik wil zijn plaats innemen,
want hij heeft vrouw en kinderen”. De kommandant was zó verwonderd, dat het
leek alsof hij de kracht niet meer kon opbrengen nog een woord te zeggen. Even
later sprak hij dit ene woord: “Raus” en met een wenk van zijn hand gaf hij
Gajowniczek opdracht zijn plaats in de rij weer in te nemen”.
De algemene indruk die
deze daad van heldenmoed bij de aanwezigen wekte wordt in een verklaring
weergegeven door dr. Stemler: “Zijn
invloed voelde ik nog veel krachtiger na deze gebeurtenis die het kamp
in hevige beroering had gebracht. Pater Kolbe offerde toen zijn leven voor een
ander. Dezelfde avond was het nieuws in heel het kamp bekend. Het offer van
pater Kolbe maakte diepe indruk op de gevangenen, want in het kamp kende men
praktisch geen naastenliefde”.
De autoriteiten van het
kamp waren verbijsterd. In de geschiedenis van het kamp is dit het enige geval
geweest dat een gevangene vrijwillig zijn leven gaf voor een ander.
Na
het appèl werden de veroordeelden onder geleide naar de bunker gebracht om er
van honger om te komen. Hier kwam geen mens levend uit. Er was geen enkele
verbinding met de buitenwereld; alleen de bewakers kwamen er binnen voor de
dagelijkse controle, nooit om te helpen, wel om te vernederen en met vulgaire,
godslasterlijke woorden te ontmoedigen en zelfs, om geweld te plegen en te
vermoorden.
Een Poolse veroordeelde,
die in de kelder de laagste maar dringende werkzaamheden had te doen zou nog
berichten door kunnen geven. De bunker werd echter zo streng bewaakt dat men er
zelfs niet in de buurt kon komen. De Voorzienigheid beschikte het echter zó dat
die Pool er was in de persoon van Bruno Borgowiec, die tolk en secretaris was
in de hongerbunker. Hier volgt de beknopte weergave van zijn verklaring in het
canonieke proces te Warschau: (…) “Nadenkend over het heldhaftige gedrag van
deze man, die zelfs de bewakers van de Gestapo in bewondering bracht, herinner
ik mij heel nauwkeurig de laatste dagen van zijn leven.
Blok
13, gelegen in het rechtergedeelte van het kamp, was omgeven door een muur van
zes meter hoogte. In de kelders waren cellen. Gelijkvloers was het verblijf van
het tuchtcommando. Enkele cellen hadden britsen en venstertjes, anderen hadden
het een noch het ander en waren donker.
In
juli 1941, na het avondappèl werden de tien gevangenen van blok 14 naar een van
deze cellen gebracht. Na het commando zich vóór het blok helemaal uit te
kleden, werden zij in de kelder geduwd, waarin zich reeds ongeveer twintig
anderen slachtoffers van het laatste proces bevonden. De nieuwelingen werden in
een aparte cel gebracht onder hoongelach van de bewakers en de opmerking: “Ihr
werdet eingehen wie die Tülpen!” (Jullie zullen verwelken als de tulpen). Vanaf
die dag kregen de ongelukkigen niet meer het minste voedsel.
Iedere
dag, wanneer de bewakers de ronde deden en opdracht gaven de lijken te
verwijderen was ik bij de controle aanwezig om de dodenlijst bij te houden en
de gesprekken met de gevangenen uit het Pools te vertalen.
Uit
de cel waar de ongelukkigen zaten, hoorde men iedere dag de gebeden, die hardop
werden gebeden, de rozenkrans en godsdienstige liederen, terwijl de gevangenen
van de andere cellen meededen. Na het vertrek van de bewakers ging ik de kelder
in om met mijn makkers te praten en hen te troosten. De vurige gebeden en
gezangen ter ere van de allerheiligste Maagd waren in heel de kelder te horen.
Het was voor mij alsof ik in een kerk was. Pater Maximiliaan begon en alle
anderen antwoordden. De bewakers brulden.
Bij het openen van de
cellen, huilden de arme ongelukkigen en smeekten om een stuk brood en een
beetje water. Dit werd steevast geweigerd. Iemand die zich bij de deur waagde
kreeg onmiddellijk trappen in zijn buik, zodat hij achterover viel op het
cement en dood bleef liggen of hij werd doodgeschoten.
Welke
marteling deze gevangenen moesten ondergaan getuigen de emmers… zij waren
altijd leeg en droog…
Pater
Maximiliaan, zaliger gedachtenis, gedroeg zich heldhaftig. Hij vroeg niets en
beklaagde zich nergens over. Hij bemoedigde de anderen, bleef de gevangenen hoop
geven dat de vluchteling alsnog gevonden zou kunnen worden en zij bevrijd.
Steeds
zwakker wordend, begonnen zij zwakker te bidden. Bij ieder bezoek, toen ze
bijna allemaal op de grond lagen uitgestrekt, zag men pater Maximiliaan Kolbe
rechtop staan of midden tussen zijn lotgenoten knielen, terwijl hij rustig en
kalm naar de bezoekers keek. De bewakers kenden zijn offer en wisten ook dat
allen die met hem waren, onschuldig stierven. Daarom hadden ze respect voor
pater Kolbe en zeiden onder elkaar: “Der Pfarrer dort is doch ein ganz
anständiger Mensch. So einen haben wir hier noch nicht gehabt” (Die priester
daar is toch wel een heel nette man. Zo iemand hebben we hier nog niet gehad).
Dr.
N. Wlodarski, die het hoofd van de bunker, een Duitser, moest verzorgen,
getuigt van deze te hebben gehoord dat pater Kolbe in de bunker langer leefde
dan de anderen, dat hij de gevangenen opbeurde en met hen bad. Het hoofd noemde
pater Kolbe een uitzonderlijk moedig man, een bovenmenselijke held, zonder
meer. Hij benadrukte ook dat de persoon van pater Kolbe en zijn rust grote
indruk maakten op de SSers, die een vluchtige blik in de bunker wierpen. Hij
zei dat het voor de SSers gewoonweg een psychische schok betekende.
De Poolse Bruno Borgowiec
vervolgt: “Zo gingen er twee weken voorbij. Intussen stierven de gevangenen de
een na de ander, zodat er op het einde van de derde week slechts vier
gevangenen overbleven, onder wie pater Kolbe. De autoriteiten vonden dit te
lang duren: de cel was nodig voor andere slachtoffers.
Op zekere dag (14
augustus) brachten zij daarom het hoofd van de ziekenzaal, de misdadige Duitser
Boch, mee, die aan ieder een injectie phenolzuur gaf in de linkerarm. Terwijl
hij bleef bidden bood pater Kolbe uit eigen beweging zijn arm aan aan de beul.
Omdat ik het niet meer kon aanzien, ging ik onder voorwendsel op het kantoor te
moeten werken, naar buiten.
Toen
de bewakers met de beul waren vertrokken, keerde ik weer terug naar de cel en
zag ik pater Kolbe tegen de muur zitten, de ogen open en het hoofd naar links
gebogen (zijn gewone houding). Zijn helder en mooi gelaat straalde.
Met de barbier van het
blok, de heer Chlebik uit Karwina, droeg ik het lichaam van de held naar het
bad. Hier werd hij in een kist gelegd en naar de dodencel gebracht van de
gevangenis.
Zo stierf de priester, de
held van het kamp van Auschwitz, die spontaan zijn leven gaf voor een
huisvader, kalm en rustig, biddend tot het laatste ogenblik.
In het kamp werd nog
maandenlang gesproken over de heldhaftige daad van de priester. Bij iedere
terechtstelling dacht men aan de naam van pater Maximiliaan Kolbe.
De
indruk die dit alles op mij maakte, zal diep in mijn geheugen gebeiteld
blijven”.
In
een korte verklaring vulde de heer Bruno Borgowiec nog aan:
“Zijn
lichaam was smetteloos schoon en glanzend wit. Door zijn houding zou iedereen
getroffen zijn en zich gewaand hebben voor een heilige te staan. Zijn gelaat
straalde rust uit, in tegenstelling tot de anderen die bevuild op de grond
lagen met de tekenen van het lijden op hun gelaat”. (Proces Warschau, fol. 179)
De
eerwaarde heer Szweda, die als ziekenverpleger dienst deed, getuigde:
“Toen
ik de ijzeren deur opende, leefde hij niet meer; maar het leek mij alsof hij
levend was. Het gelaat straalde op een buitengewone wijze. Zijn ogen stonden
wijd open en geconcentreerd naar één punt. Heel zijn figuur was als in extase.
Dit schouwspel zal ik nooit vergeten”.
Pater
Maximiliaan Maria Kolbe stierf op 14 augustus 1941, de vigiliedag van het
Hoogfeest van Maria Ten Hemelopneming. In zijn leven en lijden was hij op een
bijzondere wijze met de Onbevlekte Maagd en Moeder Gods verbonden. Op de dag
zelf van Maria Ten Hemelopneming (vrijdag 15 augustus) werd het stoffelijk
overschot naar het crematorium gebracht en verbrand.
Dit verslag en een uitvoerig
overzicht van het leven van pater Kolbe zijn te vinden in: Willibrord M.
Lendemeijer O.F.M. Conv., Maximiliaan
Kolbe stierf uit liefde. Uitg. Ridderschap der Onbevlekte, Neeritter (L), 2e
druk, 1974.