Rosa werd in 1586 te Lima in Peru geboren. Reeds als kind leidde zij thuis een ascetisch leven. Later onderscheidde zij zich als lid van de derde orde van de heilige Dominicus door haar boetvaardig leven en door haar contemplatie. Zij stierf op 24 augustus 1617.
Uit de geschriften van de heilige maagd Rosa van Lima († 1617)Mogen wij de liefde van Christus kennen die alle kennis te boven gaat.
Onze Heer en Verlosser verhief zijn stem en sprak met onvergelijkelijke majesteit: ‘Laten allen weten dat op de beproeving de genade volgt. Laten zij inzien dat men zonder de drukkende last van smarten niet tot het hoogtepunt van genade kan komen. Laten allen begrijpen dat naarmate het lijden toeneemt, de genadegaven vermeerderd worden. Laten de mensen zich ervoor hoeden dat zij niet dwalen en bedrogen worden. Dit is de enige ware ladder naar het paradijs. Zonder kruis wordt er geen enkele weg gevonden waarlangs de mensen naar de hemel kunnen opgaan.’
Na het horen van die woorden kwam er als het ware een hevig verlangen in mij op midden op straat te gaan staan om zo met luide stem alle mensen van iedere leeftijd, van ieder geslacht en van elke rang en stand te zeggen: ‘Luistert, volkeren, luistert mensen. Op bevel van Christus vermaan ik u met de woorden die uit zijn mond gekomen zijn. Wij kunnen geen genade verkrijgen, als wij geen smarten te verduren hebben. Lijden moet immers op lijden gestapeld worden om deel te krijgen aan Gods eigen wezen, om de heerlijkheid van de kinderen Gods te bereiken en het volmaakte geluk van de ziel.’
Diezelfde prikkel dreef mij in alle hevigheid ertoe de schoonheid van de goddelijke genade te verkondigen. Hierbij voelde ik een beklemming op mijn borst, brak het klamme zweet mij uit en viel het ademen mij zwaar. Het scheen mij toe dat mijn ziel niet meer in de kerker van mijn lichaam vastgehouden kon worden, maar na het verbreken van haar boeien vrij, alleen en met grotere beweeglijkheid over heel de aarde rondging en zei: ‘Zagen de stervelingen toch maar in, hoe groot de goddelijke genade is, hoe mooi, hoe edel en hoe kostbaar. Zagen zij maar in wat voor een rijkdom zij in zich bergt, wat voor een schatten, wat voor vreugde en genot. Ongetwijfeld zouden zij zich er dan met alle inspanning en zorg op toeleggen boete te doen en smarten te lijden. Allen over heel de aarde zouden dan in plaats van geluk smart zoeken, ziekte en kwellingen, om de onvergelijkelijke schat van de genade te verwerven. Dat is het loon en de uiteindelijke winst van het lijden. Niemand zou nog klagen over zijn kruis en over het leed dat hem toevallig overkomt, als hij de weegschaal zou leren kennen, waarop dat alles ter verdeling onder de mensen gewogen wordt.’