Onze lofzang op Allerheiligen geldt de barmhartigheid en
onuitputtelijke goedheid van God. Hij heeft de Heiligen zijn wegen tot het Leven
bekend gemaakt en hen vervuld met de heerlijke aanschouwing van zijn Gelaat, zo
luidt een van de antifonen van het Lezingenofficie
op deze dag. In de Brief aan de Romeinen zegt de H. Paulus: “Want die Hij
tevoren heeft gekend, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid met
het Beeld van zijn Zoon (…), die Hij heeft voorbestemd , heeft Hij ook
geroepen. Die Hij riep, heeft Hij gerechtvaardigd, en die Hij rechtvaardigde heeft
Hij verheerlijkt” (cf Rom 8, 29-30).
Met deze bondige woorden spreekt
de apostel Paulus over die wonderbare stroom van leven, die volheid van geluk, die God uitstort in de harten
van hen die zich daartoe bereid houden. God alleen is de laatste waarborg voor
onze voltooiing als mens. Slechts door zijn goedheid en door de verdiensten van
zijn enige Zoon heeft Hij de christenen gekozen om heilig en smetteloos te zijn
voor Hem; in liefde heeft Hij hen voorbestemd zijn kinderen te worden en om de
heerlijkheid van zijn genade (cf Ef
1, 4-5) aan hen te tonen. In Jezus Christus, die wezenlijk het Beeld van God
is, hebben de christenen de mogelijkheid ontvangen hun waardigheid en
heerlijkheid, die door de zonde verloren gingen, terug te winnen. Christus is
immers de Eerstgeborene onder vele broeders (1 Kor 15, 20). Degenen die door God zijn uitverkoren, zijn alle gedoopten
die omwille van hun geloof zijn gerechtvaardigd en met de genade van God hebben
meegewerkt. “Deus tentavit illos en invenit eos dignos se”, God heeft hen
beproefd en hen Hem waardig bevonden” zingen we in de 2e antifoon
van de Vespers van deze dag.
In trouw hebben de Heiligen de
roepstem van God beantwoord en ernst gemaakt met het woord van Christus: “Als
iemand Mij wil volgen, verloochene hij zichzelf, neme hij zijn kruis op zich en
kome mij achterna” (Mt 16, 24). Alle Heiligen
legden zich toe op zelfverloochening, versterving van hun eigen wil en
eigenliefde, maar ook waren zij onverzoenlijk tegenover de zonde. De trouw aan
het Kruis hebben zij dagelijks bewezen door taai geduld, door standvastigheid
in de bekoring en door hun onwrikbare moed waarmee zij duivels en wereldse
begeerlijkheden weerstonden.
Maar hoe hoog steeg hun lied van
liefde wanneer zij met dezelfde trouw hun leven overgaven tot in de bloedige
dood. Als mens gelijkvormig met de gekruisigde Christus waren zij in het mysterie van het Offer van
Christus de gekruisigde ledematen. In hen
stond Christus opnieuw voor zijn rechters, in hen onderging Christus opnieuw het over Hem gevelde vonnis, in hen werd Christus geslagen, door wilde
dieren verscheurd, in zee geworpen, door vlammen verteerd; in hún ketenen stierf de Verlosser van de
wereld, verhongerde en kromp Hij ineen onder de zweepslagen van de dwangarbeid
in de uithoeken van het Romeinse Rijk, stierf Hij verlaten in het rotsgraf van
de Mamertijnse kerker. Zo geldt voor al
deze getuigen voor Christus het woord uit de Romeinenbrief: “Die Hij tevoren
heeft gekend, heeft Hij ook tevoren bestemd het evenbeeld van zijn Zoon te
zijn” (cf Rom 8, 29).
Hebben wij ook niet hetzelfde doel, aan Christus gelijkvormig te
worden? Heeft Hij ons ook niet allen in
het H. Doopsel met onze naam geroepen het kruis op onze schouders te nemen en
Hem na te volgen? Laten we onszelf onderzoeken hoe het staat met onze
dienstbaarheid jegens Christus, gekruisigd en verrezen. Versterven we de lust
van onze ogen, de zinnelijkheid van het vlees en de hoogmoed?
Gaan we werkelijk de strijd aan met onze zondige begeerten
en neigingen? Welke kruisen hebben we tot nu toe gedragen? Op welk principe van
het Evangelie hebben we ons leven georiënteerd? Kunnen we met de apostel Paulus
zeggen: “Ik leef, maar niet ik, Christus leeft in mij?”
Het loon dat God zijn Heiligen te
genieten geeft is groot. Zij zijn in de hemel en delen in de heerlijkheid van
Jezus Christus. “Wie Mij eert, die zal ook Ik eren!” (1 Kon 2,30). De teksten van het Mis- en Officieformulier van
vandaag jubelen het uit en Prefatie I van de Heiligen zegt kernachtig: ”Gij
wordt geprezen in uw Heiligen: als Gij hun verdiensten bekroont, bekroont Gij
uw eigen gaven. In hun leven schenkt Gij ons een voorbeeld, in hun gemeenschap
een band en in hun voorspraak een steun”.
Geëerd heeft de Heer zijn Heiligen reeds tijdens hun leven: door een
glimp van hun innerlijke grootheid te laten oplichten door hun bescheiden
voorkomen heen, door hun handen de kracht van het wonder te geven, middels hun
woorden de mensen tot God te trekken.
En na hun dood door de verering van hun beelden en relieken.
De hoogste eer ontvangen de
Heiligen echter in de hemel waar Christus Zelf hun overvloedig loon is. Hij zal
bij hen wonen, zij zullen zijn volk zijn.
Hoe dit geluk is heeft geen oog gezien, geen oor gehoord en is nooit in
het hart van de mens opgekomen. Want het gaat om de aanschouwing van de
stralende heerlijkheid en liefde van de goddelijke Wezenheid, de H. Drieënheid
in al haar volmaaktheden.
Vragen wij God, die groot en
wonderbaar in zijn Heiligen is (Ps 67,36) ook ons zijn almachtige
barmhartigheid waardig te keuren, ook al zijn wij nog ver van de navolging van Christus’
Kruis verwijderd.
Hij geve ons dat wij de dingen van deze wereld met nuchtere
ogen betrachten en niet vergeten dat wij uit stof zijn genomen.
Wij hopen en bidden, gedragen
door die menigte geloofsgetuigen onverschrokken de strijd te kunnen aangaan die
ons te wachten staat, om met hen de nooit verwelkende krans van de heerlijkheid
te ontvangen.
Dat vragen wij op de voorspraak van de H. Maagd Maria, de
Heilige Aartsengel Michael, de heilige Apostelen Petrus en Paulus en alle Heiligen,
door Christus, onze Heer.
Een zalig hoogfeest!