Eerste lezing (Jes. 50, 5-9a)
Uit de profeet Jesaja.
God de Heer heeft tot mij gesproken
en ik heb mij niet verzet,
ik ben niet teruggedeinsd.
Mijn rug bood ik aan wie mij sloegen,
mijn wangen aan wie mij de baard uitrukten
en mijn gezicht heb ik niet afgewend
van wie mij smaadden en mij bespuwden.
God de Heer zal mij helpen:
daarom zal ik niet beschaamd staan.
Hij die mij vrij zal spreken is nabij.
Wie is mijn tegenstander?
Laten we samen voor de rechter treden!
Wie is mijn tegenpartij?
Laat hij tegenover mij komen staan!
God de Heer zal mij helpen:
wie zal mij schuldig verklaren?
Tweede lezing (Jak. 2, 14-18)
Uit de brief van de heilige apostel Jakobus.
Broeders en zusters,
wat baat het een mens
te beweren, dat hij geloof heeft
als hij geen daden kan laten zien?
Kan zo’n geloof hem soms redden?
Stel dat een broeder of zuster geen kleren heeft
en niets om te eten
en iemand van u zou zeggen:
“Geluk ermee!
Hou u warm en eet maar goed”
en hij zou niets doen om in hun stoffelijke nood te voorzien,
wat heeft dat voor zin?
Zo is ook het geloof,
op zichzelf genomen,
zonder zich in daden te uiten,
dood.
Misschien zal iemand zeggen:
“Gij hebt de daad
en ik het geloof.”
Dan antwoord ik:
“Bewijs me eerst,
dat ge geloof hebt als ge geen daden kunt tonen;
dan zal ik u uit mijn daden mijn geloof bewijzen.”
Evangelie (Mc. 8, 27-35)
In die tijd trok Jezus met zijn leerlingen
naar de dorpen rond Caesarea van Filippus. Onderweg stelde Hij aan zijn leerlingen de vraag: “Wie zeggen de mensen dat Ik ben?”
Zij antwoordden Hem:
“Johannes de Doper;
anderen zeggen Elia
en weer anderen zeggen dat Gij een van de profeten zijt.”
Daarop stelde Hij hun de vraag:
“Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben?”
Petrus antwoordde:
“Gij zijt Christus.”
Maar Hij verbood hun nadrukkelijk
iemand hierover te spreken.
Daarop begon Hij hun te leren,
dat de Mensenzoon veel zou moeten lijden
en door de oudsten,
de hogepriesters en de schriftgeleerden verworpen moest worden,
maar dat Hij, na ter dood te zijn gebracht,
drie dagen later zou verrijzen.
Hij sprak deze woorden zonder terughoudendheid.
Toen nam Petrus Jezus terzijde
en begon Hem ernstig daarover te onderhouden.
Maar zich omkerend keek Hij naar zijn leerlingen
en voegde Petrus op strenge toon toe:
“Ga weg, satan,
terug!
want gij laat u leiden door menselijke overwegingen
en niet door wat God wil.”
Nadat Hij
behalve zijn leerlingen ook het volk bij zich had laten komen,
sprak Hij tot hen:
“Wie mijn volgeling wil zijn,
moet Mij volgen door zichzelf te verloochenen
en zijn kruis op te nemen.
Want wie zijn leven wil redden,
zal het verliezen.
Maar wie zijn leven verliest omwille van Mij en het Evangelie
zal het redden.”