zaterdag 18 september 2021

Reeks “Oratio super munera - Gebed over de gaven” 25e zondag per annum / door het jaar In de viering van dit mysterie ontvangen wat wij in oprecht geloof belijden.

Christus ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie 

In de viering van dit mysterie ontvangen wat wij in oprecht geloof belijden.

I n l e i d i n g
Het Gebed over de gaven van deze zondag vraagt God de offergaven van het verzamelde volk genadig aan te nemen. De openingszin van de oratie komt inhoudelijk overeen met die van vorige zondag. Het aanbieden van de gaven is voor de aan de H. Eucharistie deelnemende gelovigen een godvruchtige en liefdevol belijden van hun geloof. Wat wij belijden is de gehele volheid van hetgeen het Eucharistisch Mysterie bevat, vóór alles de waarachtige tegenwoordigheid van het Lichaam en Bloed van de Heer en het genieten van het levenschenkende Brood uit de hemel. Dat inderdaad dit Brood uit de hemel bedoeld is, ligt besloten in de bede: Geef dat wij in het mysterie van de Heilige Eucharistie ontvangen wat wij in geloof belijden. Op de achtergrond staat onuitgesproken de gedachte van de heilige uitwisseling. De gaven, waarvan wij de aanvaarding afsmeken, worden, zoals wij in geloof belijden,als Lichaam en Bloed van de Heer tot kostbare tegengaven van de kant van God in het mysterie, waarom wij bidden.
Wat wordt gedaan bij de voorbereiding van de gaven en wat wordt gezegd in de orationes super munera zijn altijd de handelingen en de woorden van de Kerk, het Volk van God, - zowel van haar individuele leden als van het ene Mystieke Lichaam van Christus – vooruitziend naar haar definitieve verlossing.
De viering van de H. Eucharistie loopt immers vooruit op het hemelse bruiloftsmaal (sacramentis cælestibus), en draagt daarom een paaskarakter. Zij is dus vooruitlopende deelneming aan de hemelse liturgie en voorsmaak van de toekomstige heerlijkheid. In de H. Eucharistie wordt openbaar wat ooit zal zijn; in tekenen wordt vooruitgelopen op de tijd dat God alles in alles is (cf 1 Kor 15, 28). Wie daarom eet van het Eucharistisch Brood, heeft nu al het eeuwig leven en zal worden opgewekt op de jongste dag (cf Jo 6, 54). Het manna in de woestijn, voedsel en proviand voor onderweg, was slechts een voorafbeelding van het ware Brood van God, dat van de hemel is neergedaald en leven geeft aan de wereld (cf Jo 6, 33). Wie van dit Brood eet, zal in eeuwigheid niet sterven (cf Jo 6, 49-50.58). Hier geeft Christus een belofte die de waardigheid van de mens in heel zijn existentie bevestigt: door Hem te ontvangen worden wij opgenomen in zijn Godheid.
Panem de cælo præstitisti eis, omne delectamentum in se habentem! De H. Thomas van Aquino kon het niet kernachtiger zeggen.

T e k s t
Missale Romanum – 1970
Munera, quæsumus, Domine, tuæ plebis propitiatus assume,
ut, quæ fidei pietate profitentur,
sacramentis cælestibus apprehendant.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, neem genadig de gaven van uw volk aan.
Geef dat wij in de viering van dit mysterie ontvangen
wat wij in oprecht geloof belijden.

Werkvertaling
Aanvaard, bidden wij U, Heer, goedgunstig de gaven van uw volk,
opdat zij, hetgeen zij in gelovige liefde belijden,
in deze hemelse mysteries verkrijgen.
L i t u r g i s c h e   a n t e c e d e n t e n
De brontekst van deze oratie wordt gevonden in het Sacramentarium Leonianum (Veronense) , 1136, Mense Octobris, secreta, Verona, Kapittelbibliotheek LXXXV; 2e helft zesde eeuw. De secreta maakte deel uit van het misformulier, ‘de siccitate temporis’, ten tijde van droogte, V alia missa.
 (E. Moeller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, V, I-O, Brepols, Turnhout 1994, nr. 3488, p. 219).
De oratie was niet opgenomen in de edities van het Romeins Missaal vóór MR 1970.

S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n
1. Munera, quæsumus, Domine, tuæ plebis propitiatus assume,
2a. ut, 3. quæ fidei pietate profitentur,
2b. sacramentis cælestibus apprehendant.
De Super munera zijn geschreven in de Romeinse collecta-stijl, die gewoonlijk uit een vijfdelig patroon bestaat, op de eerste plaats een adres, de anaklese, waarmee meestal  de Vader, met de titel  ‘God’ of ‘Heer’ wordt aangesproken. Vervolgens een relatieve bijzin, die de aanspreekvorm nader kwalificeert door de vermelding van een eigenschap, een hoedanigheid, een werk of heilsdaad van God. Terwijl dit element regelmatig is terug te vinden in de Collecta en Post Communionem, is dit niet het geval in de meeste Super munera. Het derde element is de bede, gewoonlijk vervat in de coniunctivus- of imperativusmodus van het verbum en dikwijls aangevuld door de losstaande werkwoordsvorm quæsumus – wij smeken, wij vragen, wij bidden.  Op de vierde plaats een slotzin waarin het gevraagde object wordt geformuleerd als resultaat van de bede. Tenslotte de afsluitende conclusie die de bede aan God toevertrouwt in de Naam van Jezus Christus, onze Heer.
Het Gebed over de gaven van deze zondag, dat oorspronkelijk verscheen in de vroegste tekstbron van de oraties, het Sacramentarium Veronense – en in het gangbare Missale Romanum 1970 - bevat de gebruikelijke elementen van dit type gebed.
De oratie smeekt de Heer (anaklese) de offergaven die door zijn volk worden aangeboden aan te nemen en er genadig op neer te zien (bede), en dat de gelovigen, dat wat de aangeboden offergaven in geloof belijden - namelijk de verlossende Dood en de Verrijzenis van Christus - , mogen ontvangen in de hemelse sacramenten of mysteries (gewenst resultaat).

Ad 1
Domine [o] Heer, - anaklese in de vocativusvorm van Dominus.
Assume, neem aan, aanvaard, in de imperativusvorm , klassiek geplaatst aan het einde van de hoofdzin. De imperativusvorm assume komt driemaal voor in de Orationes super munera, te weten op de zondagen XIX, XXIV en XXV door het jaar. In deze drie vindplaatsen wordt assume verbonden met propitiatus, placatus, benignus (zie vorige zondag, dominica 24 per annum), vandaag in ons geval propitiatus waarbij het verzoenende effect van de liturgische handeling wordt onderstreept door te verwijzen naar de gesteldheid van God, die de biddende verhoopt bij de aanvaarding van de gaven.
Propitiatus, bijwoordelijke bepaling van gesteldheid. Zoals benignus vorige zondag is ook propitiatus een dubbelverbonden bepaling, zowel met het subject Domine als met het prædicaat assume.
Munera tuæ plebis, de offergaven van uw volk, - object van het prædicaat assume samengesteld uit de accusativusvorm munera (onz. meerv. van munus – eris) nader gespecificeerd door de twee congruerende genitivusvormen tuæ plebis: genitivus explicativus.
Quæsumus, tussenzin, bestaande uit één enkele werkwoordsvorm, waarover al dikwijls is uitgeweid.
Plebis en propitiatus vertonen alliteratie van de p.
Ad 2a-2b
Ut […] sacramentis cælestibus apprehendant, opdat/zodat zij door de hemelse sacramenten verkrijgen, - finale/doelaanwijzend resp. consecutieve /gevolgaanduidende bijzin, ingeleid door het voegwoord ut dat het coniunctivuskarakter van het prædicaat apprehendant bepaalt.
Apprehendant, 3 pers. meerv. præsentis coniuntivi van het verbum apprehendere 3. Het ingesloten subject van het prædicaat verwijst naar de in regel 1 reeds genoemde participant, uw volk, een enkelvoudig begrip, maar een collectief van personen. De coniuntivusvorm wordt bepaald door het voegwoord ut en door het wenskarakter van het gezegde.
Het object van het prædicaat [de accusativus onzijdig meervoud van id: ea, de dingen, dat wat, hetgeen], waaraan het pronomen relativum quæ in r. 3 refereert, wordt in deze bijzin niet met zoveel woorden genoemd maar bekend verondersteld uit het voorafgaande.
Sacramentis cælestibus, bijwoordelijke bepaling in twee congruerende ablativusvormen, die het middel waardoor/waarmee aanduiden: ablativus instrumentalis resp. causæ.
Ad 3
In de ut-zin is een relatieve bijzin opgesloten die in haar geheel gelezen kan worden als object van het prædicaat apprehendant van r. 2b.
Profitentur, zij belijden / erkennen als, - 3e pers. præsentis indicativi van het deponens profitere, professus sum, prædicaat met ingesloten subject, corresponderend met het ingesloten subject van apprehendant.
Quæ, welke, die –, object van profitentur in de accusativusvorm van het pronomen relativum qui, quæ, quod dat als antecedent het verzwegen ea heeft van regel 2b.
Fidei pietate, met liefde voor het geloof > met gelovige liefde, bijwoordelijke bepaling van gesteltenis, samengesteld uit de ablativusvorm pietate en de genitivus objectivus fidei.
Pietate en profitentur laten opnieuw alliteratie van de p zien, een hoge frequentie binnen twee tekstregels. Misschien een kwinkslag van de anonieme auteur, maar wellicht eerder een geheugensteuntje om de tekst vast te houden in de eerste christelijke perioden voordat de oraties gecodificeerd werden en er een eind kwam aan de improvisatie.
Profitentur vertoont bovendien parallelle klankrijm met propitiatus (r. 1)

V o c a b u l a r i u m
Plebs, -is vr., 1. volk 2. de grote hoop, de grote menigte. Had dit begrip bij de Romeinen een negatieve connotatie: min volk, het gemene volk, gepeupel, in het christelijk Latijn is dit een van de vroegste benamingen voor het volk van God, voor de christifideles, het gehele christenvolk.
Het woord komt voor in het enkelvoud hoewel in latere christelijke bronnen van het Latijn het meervoud gebruikelijk werd. Door het gebruik van het enkelvoud wordt de eenheid van de gemeenschap van de gelovigen benadrukt. Voorbeelden: plebis tuæ dona, christiana plebs, captiva plebs, het gevangen volk: deze laatste uitdrukking is vermeld in de hymne “Ad cenam Agni providi”, de hymne van de Vespers op Pasen en op de zondagen van Pasen en verwijst naar de rechtvaardigen van het Oude Testament die in afwachting van de Verlossing door Christus als het ware gevangen werden gehouden in het voorgeborchte. Geliefd thema in de klassieke schilderkunst, vooral in de Oosterse Kerken.
We zien de grondbetekenis ook terug in het begrip ‘plebanus’, plebaan, zijnde de pastoor van de kathedraal, die in naam van de bisschop de ‘ordinarius loci’ van de kathedraal is.
De Nederlandse woordenboeken geven bij het begrip plebs synoniemen met overheersend negatieve connotatie.
Pietas 
Binnen de antieke Romeinse godencultus was “Pietas” een personificatie van de liefde tot de mensen en van de Romeinse deugd Pietas, de staat en de eerbied voor de goden (vroomheid). Pietas bevatte 3 elementen: geloof in de goden, trouw aan het vaderland en respect voor de ouders. Pietas werd voorgesteld als voor een altaar staand, met de linkerarm in de hoogte geheven, terwijl zij in de rechterhand een offerschaal houdt, ofwel strekt zij met een omsluierd achterhoofd haar beide handen uit, alsof zij tot de goden bidt. Om haar betrekking tot de vrome liefde van kinderen voor hun ouders aan te duiden staat een ibis of een ooievaar aan haar voeten. Deze godin stond vaak afgebeeld op de keerzijde van Romeinse munten met vrouwen van de keizerlijke familie aan de voorzijde, daar pietas een passende deugd was voor keizerlijke vrouwen (bv. Flavia Maximiana Theodora). De keizerlijke vrouwen staan soms zelfs op de munten met het uiterlijk van de godin. Dit klassieke begrip kreeg een nieuwe christelijke betekenis in de relatie tussen Schepper-God-Vader en schepselen-mensen-kinderen en duidt de vaderlijke genegenheid en liefdevolle maar tegelijk gezaghebbende zorg van vader naar kind aan, cf. het collectegebed van de 5e zondag per annum (MR 1970) ‘Familiam tuam, quæsumus, Domine, continua pietate custodi’, bescherm, Heer, vragen wij U, uw familie met een voortdurende liefde. Omgekeerd duidt het begrip de liefdevolle kinderlijke gehoorzaamheid met inbegrip van natuurlijk ontzag jegens ouders, jegens God.
Bijvoorbeeld ‘tribue nobis …illum pietatis et humilitatis affectum’, schenk ons die geest van liefde en nederigheid [die van de H. Paulus], (postcomm. 22 juni in MR 1962).
Pietas is derhalve een van de zeven Gaven van de Heilige Geest (verg. KKK 733-736; Jes. 11,2) waardoor wij liefdevol en terecht dankbaar zijn ten opzichte van onze ouders, verwanten en medeburgers, en ook tegenover alle mensen voor zover zij God toebehoren of godvrezend zijn. Ten opzichte van de Moeder Gods en de Heiligen komen daar de aspecten van vrome verering en piëteit bij.  Kort samengevat “pietas” duidt op het vervullen van godsdienstige plichten. Op God toegepast echter, betekent pietas gewoonlijk Zijn genadige liefde, Zijn goedheid jegens ons.

Profiteri, professus sum dep. 2. – heeft de volgende betekenissen 1. openlijk bekennen, verklaren, belijden, verkondigen 2. zich uitgeven voor, zich aanmelden als 3. zich aanbieden 4. beloven 5. professie afleggen. Professio fidei: geloofsbelijdenis (Credo)

Het in het Nederlands sinds de 15e eeuw gangbare ‘profiteren’, profijt/voordeel trekken uit lijkt geen onmiddellijke connectie te hebben met het Latijnse profiteri, maar zou teruggaan op het Franse profiter en profit. Mogelijk is de link te vinden in een afleiding van de  futurumvorm van prodesse, voordelig zijn: profuturum.

Sacamentum komt voor in vier orationes super munera voor, te weten op de zondagen IV, V, XI en XXV door het jaar en refereert gewoonlijk naar de liturgische viering van de H. Eucharistie en meer specifiek naar de werkzaamheid van de sacrale riten waarin en waardoor God zijn het werk van de verlossing effectief voortzet.
Voor de betekens van het begrip sacramentum en de relatie met het Griekse bronbegrip mysterium zie bijvoorbeeld Collectegebed 1e zondag van de Veertigdagentijd

Fides, ei, f. – 1. vertrouwen 2. trouw 3. geloof
Er is een beroemde uitdrukking van Anselmus die zegt: “Fides quaerens intellectum” (het geloof dat op zoek is naar het verstand/begrip). Dat wil zoveel zeggen, als dat geloven niet iets is dat tegen ons verstand ingaat. Het is niet irrationeel of dom om te geloven. Dat weten we ook, omdat theologie een wetenschap is, en de waarheden van ons geloof kunnen we bestuderen – zoals velen onder ons ook feitelijk doen. Maar dit brengt ook een gevaar met zich mee. We kunnen op die manier namelijk snel in de bekoring komen, te denken God “door te hebben”. Wel te begrijpen hoe Hij werkt, hoe Hij met ons bezig is, en denken in te zien hoe wij van onze kant God kunnen bereiken. Dat is de bekoring van de gelovige elite tegenover de onverstandige, ongelovige wereld. Inderdaad is dat een bekoring, omdat het bijna als vanzelf ook hoogmoed in zich draagt. Zoals we namelijk allemaal van Augustinus hebben geleerd: “als je het begrijpt, dan is het niet God”.
K o r t  c o m m e n t a a r
Christus is op aarde gekomen om zichzelf als losprijs voor alle zielen, als Offergave, als Verlosser van de mensen aan de Vader aan te bieden.
De H. Eucharistie – door Hem ingesteld - is en blijft te allen tijde en voor alle tijden Christus’ onbloedig Offer dat God de Vader overal ter wereld wordt aangeboden  tot eeuwig leven voor alle mensen die Hem in liefde, geloof, nederig en waardig ontvangen. Waar onze Heer bij de Consecratie tegenwoordig wordt gesteld – in welke kerk, klooster, kapel of op welke plaats  ter wereld ook, is Hij, Hogepriester en Offergave tegelijk, onder de eucharistische gedaanten daadwerkelijk aanwezig, met zijn Godheid en zijn Lichaam en Bloed.
Laat ieder opnieuw een begin maken om de heiligheid van de H. Mis te beleven, te bewaren en te bewaken!  Laat ieder opnieuw of intensiever deze waarheid geloven en heilig vieren.
Laten we de Heer in dankbaarheid en wederliefde verwelkomen in ons hart en leven.
Laten de priesters de waarheid betreffende het grote mysterie dat zich op het altaar voltrekt met geloof en in eerbied aanvaarden. Het is het grootste liefdesoffer, het mysterium fidei, het grootste wonder dat zonder geloof en vertrouwen niet te bavetten is.
Voor dit wonderbaar Sacrament dat vanuit de hemel aan de mensen isgeschonken buigen de Engelen zich uit eerbied en aanbidding diep terneer.
Het is de hoogste zuivere liefde: de volkomen gave van de Vader, de totale zelfgave van de Zoon door de Heilige Geest.
A a n h a n g s e l

H. Eucharistie: Geheim van het Geloof
Enkele passages uit een homilie van Prof. Mag. Dr. J.P.M. van der Ploeg O.P.

Preek in de Parochiekerk van de H.H. Leonardus en Gezellen, Martelaren van Gorcum, te Tilburg, 18 oktober 1970
Tantum ergo Sacramentum, veneremur cernui.
Laat ons zo'n groot Sacrament diep gebogen vereren.
Aldus begint de in de Katholieke Kerk meest bekende en tot voor kort ook in onze kerken telkens weer opnieuw gezongen hymne van het H. Sacrament der Eucharistie, van de hand van St. Thomas van Aquino, Dominicaan, heilige en kerkleraar.
Ik haal U deze tekst aan, dierbare Christenen, omdat ik, U vandaag heel bijzonder wil spreken over de H. Eucharistie, het "Geheim van het Geloof" bij uitstek. Ik doe dat in het kader van deze H.H. Missen voor het behoud van het geloof. Want enerzijds is het heilig Misoffer, dat wij hiervoor opdragen, de viering van de Eucharistie; anderzijds is het katholieke geloof in de Eucharistie er een dat in onze dagen weer geweld lijdt onder katholieken, zodat wij onze stem moeten verheffen voor het behoud ervan.
Het gaat om twee dingen, die niet te scheiden zijn: de leer over de H. Eucharistie en de praktijk die daarop is gebouwd en die niets anders is, dan wat wij noemen: de devotie, in al haar vormen, tot het Allerheiligst Sacrament.
Laat ons beginnen met de H. Schrift. Wij weten uit de evangeliën van Mattheüs (26, 26-28), Marcus (14, 22-24) en Lucas (22, 17-20) en de eerste brief van de Apostel Paulus aan de Corinthiërs (11, 23-29), dat Jezus op het Laatste Avondmaal de H. Eucharistie voor ons heeft ingesteld. Het oudste, d.w.z. het eerste geschrevene, van deze vier berichten is volgens velen dat van de H. Paulus. Hij schreef het in Efeze van Turkije in 56 of 57 aan de bewoners van Corinthe in Griekenland:
"Broeder", zo schreef hij, "ik heb van de Heer ontvangen, wat ik weer aan U heb overgeleverd, dat de Heer Jezus, in de nacht waarin Hij verraden werd, brood heeft genomen, en na gedankt te hebben, het heeft gebroken met de woorden: 'Dit is Mijn Lichaam, omwille van U' (d.i.: dat voor U wordt overgeleverd). 'Doet dit tot Mijn gedachtenis'. Zo nam Hij na de maaltijd ook de kelk zeggend: 'Deze kelk is het nieuwe Testament in Mijn Bloed. doet dit, zo dikwijls gij hem drinkt, tot Mijn gedachtenis'. En de Apostel voegde er de waarschuwing aan toe: 'Want zo dikwijls als gij dit brood eet en de kelk drinkt, verkondigt gij de dood des Heren, tot Hij wederkomt. Daarom: wie onwaardig het brood eet of de kelk des Heren drinkt, eet en drinkt zich een oordeel (d.i.: velt zijn eigen vonnis), omdat hij het Lichaam des Heren niet onderscheidt".
In de drie evangeliën staat St. Paulus' vermaning niet te lezen; daarin wordt alleen maar meegedeeld wat gebeurd was. Zo lezen wij bij Mattheüs: "Neemt en eet, dit is Mijn Lichaam… Drinkt allen hieruit, want dit is Mijn Bloed van het Verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergiffenis van zonden". Zo ook in de andere evangeliën.
Sint Jan spreekt niet over de Eucharistie bij het Laatste Avondmaal. Hij schreef veel later dan de drie eerste evangelisten en wilde niet herhalen wat iedereen wist. Maar aan zulk een groot geheim van Jezus; Liefde als de Eucharistie, kon de Apostel der Liefde niet voorbijgaan. In zijn evangelie wordt het vermeld in de toespraak, die Jezus tot de Joden heeft gehouden dicht bij het meer van Galilea, in de synagoge van Kafarnaüm (Jo. 6, 26-59): "Mijn vlees is waarlijk Spijs en Mijn bloed is waarlijk Drank; wie Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem" (vs. 55-56).
Dit leergezag blijkt in de eucharistie vooral uit de praktijk der Kerk van het begin af, uit haar Liturgie. De Kerk heeft van het begin af de H. Eucharistie gevierd in het Oosten en in het Westen, en zij heeft altijd geloof, dat de Heer er tegenwoordig komt onder de gedaanten van brood en wijn, doordat brood en wijn werkelijk worden veranderd in Zijn Lichaam en Bloed. In de laoude Romeinse liturgie werd dit steeds geloofd en er niet uitdrukkelijk bij gezegd. Maar in de oude Griekse van Joannes Chrysostomus vraagt de priester uitdrukkelijk dat God Zijn Heilige Geest mag zenden, om brood en wijn te veranderen in het Lichaam en Bloed van onze Heer. Geen verandering dus van betekenis alleen, of van een nieuw doel waarmee men brood en wijn gebruikt, maar van brood en wijn zelf; niet alleen maar een geestelijke aanwezigheid, maar een aanwezigheid door verandering van brood en wijn in het verheerlijkt Lichaam en bloed van onze Heer. In de Kerk van het Westen en de afgescheidenen kerken van het Oosten bestond hierover geen meningsverschil, totdat in de 16de eeuw in Noordwest Europa andere opvattingen werden verkondigd. Daarmee kwam tevens in vele streken een einde aan de devotie tot de H. Eucharistie zoals die toen bestond, sinds eeuwen: aanbidding, processies, vaak communiceren van vromen. Wat de H. Eucharistie in de 15de eeuw voor de vromen in Nederland betekende, kan men lezen in het vierde Boek der Navolging van Christus van Tomas à Kempis; bij de hervormden bleef daarvan maar weinig over.

Wij onderscheiden in het H. Sacrament drieërlei: Jezus' aanbiddelijke tegenwoordigheid; de Communie; het Misoffer: het zijn alle drie grote gaven van God, die nauw samenhangen, Ja, samen één zijn. Tegenwoordig wordt veel, te veel, de nadruk gelegd op het maaltijdkarakter der Eucharistie; over het overige wordt vaak niet gesproken, als het al niet wordt ontkend. Aan het eind van de liturgische dienst op zondag gaan de gelovigen naar voren, halen een Hostie en gaan na enkele ogenblikken weer naar huis. Zo was het tot voor kort niet, en terecht niet.
Als het brood en wijn werkelijk veranderen in Jezus' Lichaam en Bloed, zodat zij geen brood en wijn meer zijn, dan is Jezus zelf daar, onder de broodsgedaante, want Zijn Lichaam en Bloed zijn onafscheidelijk verbonden met Zijn verheerlijkte Mensheid, die die van een goddelijke Persoon is. Jezus zelf is daar en dan is het billijk, dan is het vanzelfsprekend, dat velen het verlangen gevoelen - en dit ook uitvoeren - Hem ook buiten de H. Mis te aanbidden als Hij rust in het tabernakel, Hem liefdevol toe te spreken en Hem zijn nood te klagen, zich geborgen te voelen door bij Hem te zijn, Hem plechtig ter aanbidding willen zien uitgesteld.
Als brood en wijn wonderbaar veranderen in Jezus' Lichaam en Bloed, dan volgt hieruit, dat zelfs het kleinste deeltje daarin verandert. Het is dus niet zo dat kruimels, die van een Hostie afvallen, of druppeltjes geconsacreerde Wijn, geen Eucharistie meer zouden zijn, niet meer Jezus zelf. Dit is in strijd met het geloof en in zekere zin zelfs met het gezond verstand. Want dit laatste zegt in goed Nederlands: "kruimels zijn ook brood" en dit wil voor ons zeggen: ze hebben evengoed de broodsgedaante als de hele Hostie. In de 4de eeuw vermaande de H. Cyrillus van Jeruzalem de doopleerlingen, die door hem in de Paasnacht in de Kerk zouden worden opgenomen, op die kruimeltjes te letten, wanneer ze de H. Communie eerbiedig op de holle hand, met grote eerbied, zouden gaan ontvangen. "Als het goudstof zou zijn, dat op Uw hand viel", zei hij, "zoudt U dan niet met de grootste zorg alles verzamelen, opdat er niets verloren ging? Hoeveel te meer moet gij dit doen nu de kruimels geen goudstof, maar de Heer Jezus Christus zelf zijn!"
Dan is daar de Communie. Wij mogen Jezus ontvangen. Het H. Sacrament is ingesteld onder de gedaante van spijs en drank, opdat wij het zouden nuttigen. Een sacrament werkt uit, wat het betekent; wanneer wij ons lichamelijk zo innig mogelijk verenigen met de gedaanten van brood en wijn en dit doen vol innerlijke verlangen, verenigt de geest zich met Jezus zelf, Die door het Sacrament niet alleen wordt getekend, maar ook bevat. De H. Eucharistie is Jezus zelf; de H. Communie wil ons geestelijk steeds inniger verenigen met de God-mens, ons steeds dichter bij Hemm, brengen. Bedenken wij, wat dit betekent: een mens, zwak, zondig, verenigd met de heilige God! Eens, zo hopen wij, zal dit geschieden in de hemel; op aarde is de vereniging in de H. Communie een onderpand van die latere hemelse vereniging. Daarom spreekt de Kerk de H. Eucharistie als volgt toe: "O, heilig gastmaal, waarin Christus wordt genuttigd, de gedachtenis aan Zij lijden wordt gevierd, de geest met genade wordt vervuld en ons het onderpand wordt gegeven der toekomstige heerlijkheid" (gebed "O Sacrum Convivium"). En St. Paulus zegt, dat wie eet en drinkt, zich een oordeel drinkt, omdat hij "het Lichaam des Heren niet onderscheidt", d.w.z. er geen rekening mee houdt, dat wat hij nuttigt Jezus' Lichaam, Jezus Christus zelf is.
Daarom mag niemand tot dit heilig Sacrament naderen als hij schuldig is aan groot kwaad. Is het geen vermetelheid, de H. Communie te ontvangen, wanneer men heeft gezondigd en daarover geen berouw heeft gehad? Althans zijn grote zonden niet eerst aan de priester heeft gebiecht? Of moeten wij zeggen, dat zij die dit tegenwoordig niet doen, weinig geloof meer hebben in de werkelijke tegenwoordigheid van Jezus Christus in het H. Sacrament? In Oosterse liturgieën roept de priester voor de H. Communie uit: "Het Heilige voor de heiligen!" De gelovigen, zich van hun zonden bewust, zeggen dan: "Er is één heilige Vader, één heilige Zoon, één heilige Geest", d.w.z.: God alleen is Heilig, wij mensen zijn dat nooit. Maar wij moeten trachten het te zijn door ons zoveel mogelijk te reinigen van zonden, voor wij de H. Communie ontvangen; een hiervoor door de Kerk krachtig aanbevolen, middel is de Biecht. Geve God, dat deze in ons land weer in ere wordt hersteld. Wat daarin overdreven of fout was, mag en moet wegvallen, niet de Biecht zelf.
De Heilige Mis, viering der Eucharistie, is ook een offer. Zij is door onze Heer ingesteld op de avond van Zijn lijden, dat zijn hoogtepunt vond in Zijn offerdood op het kruis. Als de priester nu in de h. Mis brood en wijn consacreert, verzinnebeeldt hij daardoor de dood van Christus. De gescheiden gedaanten van brood en wijn stellen zinnebeeldig de scheiding van Jezus' Lichaam en Bloed en daarmee Zijn door voor. De Kerk leert dat onder de gedaante van brood niet alleen Jezus' verheerlijkt Lichaam, maar ook Zijn Bloed en Zijn Godheid tegenwoordig zijn, zij zijn immers niet van elkaar te scheiden. Hetzelfde gaat op voor de gedaante van wijn: daar is ook Jezus' Lichaam tegenwoordig. De gescheiden gedaanten betekenen het gescheiden Lichaam en Bloed; die van de wijn heel bijzonder het "bloed dat wordt vergoten, tot vergiffenis van zonden".
Met dank aan ecclesiadei.nl